Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||
Passage uit een brief van Ritter aan het Borneo's Nieuwsblad, waarin hij toezegt aan dit blad mee te zullen werken (fotocollectie KITLV, Leiden).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||
Het onverslijtbaar kleed
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||
We zullen zien dat de invloed van deze schrijver - wie het volgens Nieuwenhuys' Oost-Indische spiegel ontbrak aan een groot literair talentGa naar eind4 - veel groter is geweest dan tot nu toe werd aangenomen. | ||||||||||||||||||||||
Ritters verhalen: visie op de koloniale samenlevingRitters verhalen dienden tot lering en vermaak of (aldus respectievelijk het motto van het tijdschrift Biäng Lala waarvan Ritter redacteur was en het voorwoord bij de verhalenbundel Nacht en morgen uit het Indische leven) ‘tot aangenaam en gezellig onderhoud’ en ‘tot de vermeerdering der kennis van de zeden en gewoonten der bewoners, van welken landaard ook, van den Indischen Archipel’ met de toevoeging dat de schrijver zijn verhalen ‘in een romantisch kleed’ wikkelde ‘om ze aangenamer te doen lezen’. Gezien deze motto's is het niet verwonderlijk dat geen enkele passage in Ritters oeuvre - in totaal een kleine honderd titels - getuigt van extreme denkbeelden. Is het mogelijk dat Ritter, die leefde van zijn pen, zijn lezers niet al te openlijk tegen de haren in wilde strijken en zich veiligheidshalve aansloot bij de meest gangbare denkbeelden? Er is geen enkele aanwijzing dat de schrijver in zijn geschriften zijn eigen overtuigingen verloochende en op geen enkele plaats vinden we, hoe verholen of in wat voor vorm dan ook, iets van onvrede met het bestaande koloniale bestel of zijn instellingen. Integendeel zelfs, met zijn verhalen bezingt Ritter de zegeningen die de vestiging van het Nederlands bestuur gebracht heeft en de heroïsche daden van hen die daarvoor streden. Daden die aldus Ritter ‘niet onder eene korenmaat moeten verborgen blijven, maar helder schitteren en onuitbluschbare vlammen van erkentelijkheid en hoogachting werpen in de harten van tijdgenoot en nakomeling’, omdat zij bewijzen ‘dat moed, gepaard met onverschrokkenheid, nog het erfdeel is der voorvaders en voortdurend hen bezielt, die hun leven toewijden aan de handhaving van Nederlands gezag en de eer van zijne vlag in de uitgestrekte wateren van den Indischen Archipel’.Ga naar eind5 Voorzover er sprake is van kritiek betreft dit meestal situaties uit het voorbije Compagniesverleden. Onwankelbaar is het geloof in de legitimiteit van het Nederlandse bestuur en de taak en roeping die Nederland heeft om de bevolking van de Nederlands-Indische archipel door scholing en uitbreiding van het onderwijs uit de kluisters van bijgeloof en onwetendheid te bevrijden. Het was een overtuiging die gedeeld werd door zelfs Ritters meest kritische tijdgenoten. In 1855 verscheen het prachtige door E. Hardouin geïllustreerde plaatwerk Java. Toneelen uit het leven. Karakterschetsen en kleederdragten van Java's bewoners, waarvoor Ritter de begeleidende teksten schreef. Het bij K. Fuhri in 's-Gravenhage uitgegeven werk sloot aan bij de in die tijd oplevende traditie van nationale typencollectiesGa naar eind6 en moet voor velen de eerste confrontatie met de bevolking van het verre Indië (althans | ||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||
zoals die werd voorgesteld door Hardouin en Ritter) hebben betekend. Geheel in de geest van zijn tijd veronderstelde Ritter een verband tussen etniciteit en (vaak verwerpelijke) karaktereigenschappen. Kritischer geesten en tijdgenoten als J. Olivier, W.R. van Hoëvell en Ph.P. en S. Roorda van Eysinga trachtten af te rekenen met stereotiepe vooroordelen als bijvoorbeeld ‘de luie Javaan’; maar in Java en op andere plaatsen in Ritters werk vinden we talloze van dergelijke karakteriseringen. Een paar voorbeelden uit de verhalen ‘Si Tjonat de landrover’ en ‘De arme Rosetta’: over de Soendanees: ‘Wel moge de Soendanees, zoolang zijne hartstochten niet in het spel komen, matig, goedaardig, lijdzaam en onderdanig zijn, maar hij is ook jaloersch, verkwistend, valsch en wreed, wraakzuchtig, zonder ooit eene beleediging te vergeten, den dood zelfs trotserende, om zijne wraak te kunnen ten uitvoer brengen’. Of over de Boeginees: ‘een Boeginees van geboorte en zeer wraakzuchtig van karakter’; de Balinees: ‘Het Balinesche karakter is, naar men zegt, evenzeer tot diefstal als tot wraak geneigd’ en ten slotte over ‘de inlander’: ‘- liefde?! kent de inlander haar? neen! [sic].’Ga naar eind7 Vooral een opmerking als de laatste - waarin een gedachte vertolkt werd die waarschijnlijk leefde bij het grootste gedeelte van de Europese bevolking - klinkt ons vandaag de dag bizar in de oren maar het verwarrende is dat we er andere citaten tegenover kunnen stellen die een tegenovergestelde reactie oproepen. Als we de eerder genoemde publicatie De Europeaan in Nederlandsch-Indië erop naslaan wordt het ons beurtelings koud en warm om het hart als we eerst (nog eens) lezen: ‘de beteekenis van ons woord liefde is den inlander immers geheel onbekend’,Ga naar eind8 maar dan: ‘gelukkig hij, die, wanneer hij zijn geboortegrond verlaat [...] zich boven vooroordeelen en zoogenaamde nationaliteit weet te verheffen en te voegen naar plaats en omstandigheden’ en [die vanuit] ‘de overtuiging dat alles wat is en bestaat, uitgaat van één Opperwezen dat alle schepselen liefheeft, verdraagzaam wordt omtrent alle wijzen van vereering van dat Opperwezen en een ieder eerbiedigt die, daardoor geleid, niet met minachting neerziet op de zeden en gewoonten van andere volken, dikwerf zoo geheel verschillende van de zijne’.Ga naar eind9 Hypocrisie, waan van de dag, of beide? Denkbeelden als de laatste hebben er in ieder geval toe geleid dat Ritter - terecht of niet - niet alleen als de vertolker van stereotiepe behoudende denkbeelden te boek is komen te staan maar ook als iemand met verlichte ideeën. Ritters denkbeelden aangaande een actueel koloniaal vraagstuk in zijn tijd vinden we het meest expliciet geventileerd in zijn verhandeling ‘De slavenstand in Nederlandsch-Indië’, die verscheen in het tijdschrift Lakschmi in 1840. Ondanks het feit dat Ritter oprecht begaan lijkt te zijn geweest met de misstanden die het systeem aankleefden, was hij een tegenstander van drastische hervormingen en toonde zich daarmee aanzienlijk behoudender dan bijvoorbeeld de beroemde dominee (en het latere Tweede Kamerlid) Van Hoëvell. Terwijl de laatste actief streed | ||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||
Titelpagina van H. Kommers bewerking van ‘De aime Rosetta’ (fotocollectie KITLV, Leiden).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||
voor de afschaffing van de slavernij wees Ritter op de gevaren die een onmiddellijke vrijlating van alle slaven met zich mee zou brengen: Ontroofd aan hunne betrekkingen [...], zoo kan die vrijheid geen andere waarde hebben, dan om tot uitersten over te slaan; en onbeteugeld hollen zij dan voort in de baan der driften, wier intooming of wijziging zij nimmer gekend of geleerd hebben. En hoe noodlottig en barbaarsch zijn meestal die botvieringen en uitspattingen.Ga naar eind10 In zijn inleiding op het verhaal ‘De arme Rosetta’ in Biäng Lala in 1852 verklaarde Ritter niet van mening veranderd te zijn en zelfs bij de tweede uitgave van ‘De arme Rosetta’ in 1861, dus een jaar ná de afschaffing van de slavernij in Nederlands-Indië, handhaafde hij dat standpunt. Voor Van Hoëvell was deze stellingname inzake het vraagstuk van de slavernij het bewijs dat Ritter ‘zich van vele, in Indië vooral vroeger niet zeldzame, vooroordeelen niet geheel [had] kunnen losmaken’; en al voegde hij daar aan toe ‘Wij verheugen ons, dat vele ingezetenen van Indië er anders over denken’,Ga naar eind11 het grootste gedeelte van de Europese bevolking had toch meer affiniteit met Ritters overwegend behoudende denkbeelden. De verschrikkingen voortkomend uit de slavernij zoals we die beschreven vinden in ‘De arme Rosetta’ ontsproten volgens Ritter aan de gebrekkige opvoeding en scholing van de (gemengdbloedige) overheersers in de Compagniestijd en opgelucht horen we hem verzuchten: ‘Goddank! Thans is het anders.’Ga naar eind12 In het contrast met zijn eigen tijd ligt een belangrijk doel van verhalen als ‘De arme Rosetta’ besloten, want - probeert de schrijver ons te overtuigen - hoe schril steken die wreedheden uit het verleden niet af tegen het verlichte heden! | ||||||||||||||||||||||
Ritters in het Maleis bewerkte verhalenEen niet gering aantal van Ritters verhalen blijkt een verrassend naleven gehad te hebben en is - in mindere of meerdere mate bewerkt - in het Maleis vertaald; in deze bewerkte vorm worden deze verhalen zelfs gerekend tot de eerste moderne, zogenaamde pre-Indonesische of assimilatieve literatuur. Een eerste inventarisatie bracht aan het licht dat in ieder geval vijf van Ritters verhalen in het Maleis bewerkt zijn. Van een van die verhalen, ‘De arme Rosetta’, bestaan zelfs twee Maleistalige versies, beide getiteld ‘Tjerita Rossina’: een uit 1903 van F.D.J. Pangemanann en een uit 1910 van H. Kommer. Het bestaan van deze twee versies heeft geleid tot de veronderstelling dat Kommer plagiaat pleegde door zich Pangemananns ‘Tjerita Rossina’ toe te eigenen.Ga naar eind13 Omdat ik er niet in geslaagd ben een exemplaar van Kommers versie te achterhalen is het niet mogelijk geweest deze veronderstelling te onderzoeken, maar inmiddels kan wel met zekerheid gesteld worden dat, hoe dan | ||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||
ook, béide schrijvers zich baseerden op het werk van een ander. ‘Tjerita Rossina’ werd zo'n dertig jaar later op haar beurt bewerkt: in 1933 verscheen een berijmde bewerking van het verhaal, Sja'ir Rosina; ditmaal vinden we op de omslag van het boekje naast de naam van de bewerker, Toelis Soetan Sati, ook vermeld ‘ontleend aan het werk van F.D.J. Pangemanann.’Ga naar eind14 Andere verhalen van Ritter die bewerkt en vertaald werden zijn ‘Si Tjonat de landrover’, ‘De dubbele moord’, ‘Pieter Erberveld’ en ‘Sara Specx’, waarvan de Maleistalige versies verschenen als respectievelijk ‘Tjerita Si Tjonat’ van F.D.J. Pangemanann in 1900, ‘Tjerita Kong Hong Nio’ van H. Kommer in 1900, ‘Pieter Elberveld’Ga naar eind15 van Tio Ie Soei in 1924 en Sara Specx, eveneens van Tio Ie Soei maar onder het pseudoniem Tjoa Piet Bak in 1926.Ga naar eind16 De Maleistalige versies inspireerden Indonesische schrijvers en kunstenaars tot lang na de onafhankelijkheid. ‘Tjerita Rossina’, ‘Tjerita Si Tjonat’, ‘Tjerita Kong Hong Nio’ en ‘Pieter Elberveld’ werden opgenomen in de door Pramoedya Ananta Toer samengestelde bundel Tempo doeloe. Middels de - ooit populaire maar inmiddels bijna vergeten - verhalen in Tempo doeloe beoogde Pramoedya het Indonesische lezerspubliek bewust te maken van de geest van de samenleving aan het begin van de twintigste eeuw en het nieuwe geluid dat in de opgenomen verhalen doorklinkt: de rol en betekenis van het individu. In zijn voorwoord lezen we dat toneelversies van ‘Tjerita Rossina’ en ‘Si Tjonat’ tot in de jaren twintig van deze eeuw succes oogstten, vooral in de steden aan Java's noordkust. ‘Tjerita Rossina’ was als komidi bangsawan (volkstoneel) ook populair in Sumatra en andere delen van de alam Melayu (de Maleise wereld) tot aan de andere kant van Straat Malakka in Singapore en op het Maleise schiereiland toe. Van beide verhalen werden in de jaren dertig syair-versies gepubliceerd; de eerder genoemde Sja'ir Rosina van Toelis Soetan Sati in 1933 en Sair Si Tjonat van Oey Bo Eng in 1932.Ga naar eind17 ‘Pieter Elberveld’ van Tio Ie Soei werd opnieuw gepubliceerd in 1964 in wekelijkse afleveringen in het dagblad Bintang TimurGa naar eind18 en in 1981 opnieuw bewerkt en uitgezonden door de Indonesische nationale televisie, waarbij de makers van de productie op hún beurt verzuimden hun bron (in dit geval Tio Ie Soei) te vermelden.Ga naar eind19 Over Pieter Erberveld tenslotte verscheen nog in 1994 onder auspiciën van het bestuur van de stad Jakarta een publicatie van Hadisutjipto waarin ditmaal wel recht gedaan werd aan Tio Ie Soei. In deze publicatie wordt Pieter Erberveld op één lijn gesteld met andere helden uit de Indonesische geschiedenis als Gajahmada, Diponegoro en Kartini.Ga naar eind20 Zou dat ook gebeurd zijn als Hadisutjipto geweten had dat de bron die in zo'n belangrijke mate zijn visie op Pieter Erberveld bepaalde, praktisch de vertaling was van een verhaal dat uit de pen was gevloeid van een Nederlandse koloniaal die er niet bepaald vooruitstrevende denkbeelden op na hield? | ||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||
Verhaallijn en plotAlle Maleistalige bewerkingen zijn gebaseerd op verhalen van het romantisch-historische type waarin Ritter specialist was. Deze verhalen - door Nieuwenhuys treffend omschreven als het genre van ‘dolk en geween’Ga naar eind21 - waren gebaseerd op zogenaamd historische (want in sommige gevallen door de schrijver verzonnen) gebeurtenissen die Ritter tot leven trachtte te brengen door ze te hullen in een ‘romantisch kleed’, waarmee bedoeld werd een eenvoudige plot, uitgebreide beschrijvingen van de karaktereigenschappen van de hoofdpersonen en hun liefdes- en verwantschapsrelaties, en de toevoeging van allerlei figuranten, dialogen, sfeer- en natuurbeschrijvingen. ‘Pieter Erberveld’ en ‘Sara Specx’ spelen zich af in de tijd van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de hoofdpersonen zijn (Indo-)Europeanen. Pieter Erberveld is een gerespecteerde maar zich miskend voelende koopman met een Duitse vader en een Javaanse moeder, die in samenwerking met de sultan van Bantam een complot beraamt tegen de heerschappij van de VOC. Sara Specx is een onwettige dochter van het lid van de Raad van Indië, Jacques Specx, die in het huishouden van Jan Pieterszoon Coen opgroeit en met haar minnaar het slachtoffer wordt van de intriges van een gefrustreerde senex amoris. ‘sDe arme Rosetta’ vertelt de droevige ervaringen van de slavin Rosetta en heeft zowel de wereld der inheemsen als die van de blanke (en gemengdbloedige!) overheersers in het midden van de achttiende eeuw als achtergrond. ‘Si Tjonat de landrover’ en ‘De dubbele moord’ spelen in Ritters eigen tijd op het Javaanse platteland; het eerste verhaal gaat over de wandaden van de rover en moordenaar Si Tjonat en de terreur die hij en zijn bende uitoefenen op de boerenbevolking van West-Java; en het tweede over de Chinese weduwe Kong Hong Nio die door haar stiefzonen - een stel leeglopers die op haar erfenis azen - wordt vergiftigd. In alle verhalen spelen één of meerdere liefdesgeschiedenissen, en vooral het uit jaloezie voortspruitende onheil dat daarmee gepaard gaat, een belangrijke rol; en in alle verhalen eindigen een of meerdere hoofdpersonen op het schavot. Veel passages in de Maleistalige bewerkingen volgen de overeenkomstige passages in Ritters originele versies praktisch op de voet en zijn zelfs vaak bijna woordelijke vertalingen. Dit geldt met name voor de dialogen. Sara Specx is de meest bewerkte versie; Tio Ie Soei putte ook uit andere bronnen, onder andere Valentijns Oud en Nieuw Oost-Indiën (dezelfde bron waar Ritter graag uit putte), maar is wat betreft de dialogen en de piotontwikkeling toch leenplichtig aan Ritter. Dat laatste geldt ook voor ‘Pieter Elberveld’. In de andere drie bewerkingen neemt de plot naarmate het verhaal zijn einde nadert een andere wending. Ondanks al het bloed dat ook in de Maleistalige versies vloeit, eindigen ‘Tjerita Rossina’ en ‘Tjerita Si Tjonat’ in tegen- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||
stelling tot Ritters versies met een ‘happy ending’ en een sprookjesachtig ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’.Ga naar eind22 Beide verhalen zijn door Pangemanann bovendien uitgebreid met een ‘grotscène’, waarin de boze en wraakzuchtige hoofdfiguur een door hem beminde en geschaakte vrouw heeft meegevoerd naar zijn rovershol waar zij in de finale van het verhaal na een pencak-silat-achtige scène wordt bevrijd. Ook in ‘Tjerita Kong Hong Nio’ is de plot sterk uitgesponnen en zijn allerlei verwikkelingen toegevoegd, maar de uiteindelijke slotpassage komt sterk overeen met die in Ritters ‘De dubbele moord’. ‘Tjerita Kong Hong Nio’ wijkt in één opzicht belangrijk af van de ‘De dubbele moord’: Ritter zette zijn verhaal op als een raamvertelling (tijdens een verblijf bij vrienden buiten de stad wordt de oude Bapak Jeran 's avonds uitgenodigd om een spannend verhaal te komen vertellen), maar dit element ontbreekt in de Maleistalige versie. | ||||||||||||||||||||||
StijlIn Ritters ‘Sara Specx’ treffen we de volgende passage aan: [...] en zij sloeg de teedere armen om zijnen hals, kuste hem vurig en verborg het schaamtevolle hoofdje op zijne borst; en beider tranen van aandoening en innige verknochtheid vloten te zamen en reinigden en louterden voorzeker in het oog van Hem, die alles weet en ziet, de bron huns ongeluks - de vurige onveranderlijke liefde, die hen bezielde. Gewis op dien stond juichten in hooger sfeeren reiner wezens voor den troon van den Almagtige en verheugden zich, dat de ingeschapen gloed, die een' menschelijken misstap kan te weeg brengen, niet het eeuwig verderf berokkende van twee, wel schuldige doch berouw hebbende, onsterfelijke zielen. Lang duurde hunne omhelzing; nokkende staarden zij elkander met weemoedige oogen aan.Ga naar eind23 Dezelfde scène bij Tio Ie Soei luidt in het Nederlands vertaald zo: Overmand door verdriet omhelsden zij elkaar. Lang duurde dit verdriet echter niet want al spoedig werd het jonge stel overmand door dierlijke lustgevoelens. Ondenkbaar was het dat dit bravoure en schaamteloos gedrag zonder gevolgen kon blijven! De lezer zal zich misschien niet voor kunnen stellen hoe zwaar deze jonge mensen nog zouden boeten voor hun zonden.Ga naar eind24 Het mag een wat extreem voorbeeld zijn, maar het illustreert duidelijk het verschil tussen Ritters verheven stijl - met name in scènes met een moralistische strekking - en de nogal afgevlakte no-nonsense bewerkingen. In het algemeen vinden we in de Maleistalige versies maar weinig terug van de uitgebreide moraal-filosofische beschouwingen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||
waar Ritters verhalen mee doorspekt zijn. Iets dergelijks geldt voor de visie op het opperwezen in Ritters teksten. Zoals blijkt uit het aangehaalde citaat wordt aan ‘Hem, die alles weet en ziet’ een welhaast grenzeloos begrip voor de misstappen van menselijke stervelingen toegeschreven en meer dan eens tracht de schrijver ons ervan te overtuigen dat het alleen aan Hem is gegeven om te oordelen over 's mensen handelen. Niets van sdat alles in de Maleistalige teksten. Een enkele maal vinden we wel een verwijzing naar de rol die de Almachtige speelt als degene die het lot der mensen bepaald heeft, maar daarbij is geen plaats voor de uitvoerige verhandelingen van Ritter die de voorspreker lijkt te willen zijn van de zondige mens en deze vrij wil pleiten voor zijn schepper. Zo lezen we in ‘De arme Rosetta’: Wij mogen beoordelen noch veroordeelen, maar de oorzaak van den geweldigen, schandelijken dood der onschuldige Rosetta, op wie in hare jeugd geene smet kleefde, - wie niemand ooit iets anders ten laste kon leggen dan eene grenzenlooze lieftalligheid en gedweeheid, - was voorzeker wel het helsch karakter harer meesteres. God schenke haar vergiffenis in den Hooge!...Ga naar eind25 En in Pangemananns' ‘Tjerita Rossina’ (vertaald in het Nederlands en naar aanleiding van een andere passage): Zo was het nu eenmaal en Rossina moest zich neerleggen bij haar lot dat reeds was voorbeschikt door de Almachtige.Ga naar eind26 Tot nu toe heb ik alle Maleistalige bewerkingen min of meer over één kam geschoren om enkele algemene kenmerken te kunnen belichten. Het zou echter onjuist zijn als hiermee de veronderstelling gewekt wordt dat deze versies in een en dezelfde homogene stijl geschreven zijn. Het is hier niet de plaats om diep in te gaan op taalkundige aspecten en ik noem slechts het meest in het oog springende verschil, namelijk het taalgebruik van Kommer en Pangemanann enerzijds en Tio Ie Soei anderzijds. In de tijd dat Pangemanann en Kommer Ritters verhalen bewerkten bestond er allerminst een standaardvorm van het Maleis; beide schrijvers bedienden zich van een Maleis dat dikwijls aanleunde tegen het spreektaal Maleis zoals dat door grote groepen binnen de inheemse samenleving gebruikt werd, maar daarnaast lieten zij zich ook inspireren door de taal van de traditionele Maleise literatuur en maakten zij veelvuldig gebruik van klassiek Maleise fraseringen.Ga naar eind27 Hoewel de Maleistalige bewerkingen van ‘Pieter Erberveld’ en ‘Sara Specx’ ongeveer twintig jaar later ontstonden in een tijdperk waarin inmiddels een sterke uniformerende invloed op het geschreven en gedrukte Maleis uitging via de talloze publicaties van de in 1908 opgerichte Instelling voor Volkslectuur (vanaf 1917 Balai Poestaka geheten),Ga naar eind28 schreef Tio Ie Soei in het levendige en minder formele Maleis dat ontstaan was binnen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||
Titelpagina van de bewerking van Tio Ie Soei (ps. Tjoa Piet Bak) van ‘Sara Specx’ (fotocollectie KITLV, Leiden).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||
de Chinees-Indische peranakan-gemeenschap; een Maleis waarbinnen vele varianten bestonden maar waarvoor vanaf de jaren twintig de collectieve term Chinees-Maleis in gebruik zou raken.Ga naar eind29 | ||||||||||||||||||||||
De Maleistalige versies en haar bewerkersDat we in de Maleistalige bewerkingen niets van Ritters eerder ter sprake gekomen raciale karakteriseringen terugvinden, zal misschien op het eerste gezicht geen verbazing wekken omdat de verhalen immers bestemd waren voor een inheems lezerspubliek en de vertalers zelf ook geen (volbloed) Europeanen waren. Toch was dat niet zo vanzelfsprekend, want raciale karakteriseringen waren gemeengoed in alle lagen van de multi-etnische Nederlands-Indische samenleving. Pangemanann en Kommer behoorden echter tot een kleine voorhoede die zich verzette tegen deze stereotiepe vooroordelen, althans daar wijzen de summiere gegevens die we over deze schrijvers bezitten op. F.D.J. Pangemanan (1870-1910) was een van de pioniers van de Maleistalige pers op Java en nauw betrokken bij de oprichting van de eerste inheemse organisatie van journalisten, de Maleische Journalisten Bond, in 1906.Ga naar eind30 H. Kommer (1873-1920?) was als journalist actief betrokken bij enkele Maleistalige kranten en tijdschriften in Batavia en Soerabaya. In een onderzoek naar de verhalen van Kommer concludeerde Jill Berens dat Kommer trachtte ‘de lezer te stimuleren zijn vooroordelen ten opzichte van een andere bevolkingsgroep van zich af te zetten’.Ga naar eind31 Ook de twee decennia later geboren peranakan-Chinees Tio Ie Soei (1890-1974) werkte bij een aantal verschillende kranten en tijdschriften, in Batavia, Soerabaya, Bandoeng en Semarang.Ga naar eind32 Bovendien was hij de oprichter van twee literaire tijdschriften, Tjerita Pilian (1924) en Hiboerankoe (1925) waarin per aflevering een verhaal of roman werd gepubliceerd. Tio Ie Soei gaat in de Indonesische literatuurgeschiedenis door voor een duidelijk pro-Nederlandse schrijverGa naar eind33 en zijn bewerkingen van ‘Sara Specx’ (verschenen in Hiboerankoe onder het pseudoniem Tjoa Piet Bak) en ‘Pieter Erberveld’ zijn daarvan stille getuigen: uit niets blijkt dat de schrijver op enigerlei wijze heeft getracht afstand te nemen van de vanzelfsprekende acceptatie van het roemruchte verleden van de Nederlandse heerschappij, die uit de Nederlandstalige versie van de verhalen spreekt. Dat uitgerekend een van deze verhalen, ‘Pieter Elberveld’, tot in onze tijd een zekere populariteit geniet kwam hierboven al aan de orde. Is het niet wonderlijk dat het kleed waarin Ritter Pieter Erberveld hulde en dat bedoeld was om een landverrader op papier vorm te geven, in de loop van de geschiedenis een andere visie op deze figuur - die van volksheld - diende? De geschiedenis van Ritters in het Maleis vertaalde verhalen bewijzen wel heel duidelijk dat als een schrij- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||
ver zijn woorden eenmaal aan de openbaarheid heeft prijsgegeven hij de zeggenschap daarover kwijt is. Wanneer we Ritters loftuitingen op het Nederlands gezag en zijn standpunt inzake de slavernij in ogenschouw nemen is het curieus in de eerder geciteerde bundel Tempo doeloe te lezen dat uit ‘Tjerita Rossina’ - waarin Ritters anachronistische exposé tegen de onmiddellijke afschaffing van de slavernij uiteraard niet voorkomt maar dat verder qua strekking niet afwijkt van ‘De arme Rosetta’ - opgemaakt kan worden dat Pangemanann een grensfiguur was die een ambivalente houding ten aanzien van het koloniale stelsel innam.Ga naar eind34 Dat Pangemanann een grensfiguur is geweest en zelfs een voortrekkersrol op het gebied van het Nederlands-Indische perswezen heeft gespeeld zagen we al, maar dat geïllustreerd te zien aan de hand van ‘Tjerita Rossina’ is nogal ironisch. Wanneer dat verhaal immers opgevoerd wordt als het bewijs voor een nieuwe geest die in het eerste decennium van de twintigste eeuw begon te waaien, impliceert dat indirect een eerbewijs van Indonesische zijde aan een negentiende-eeuwse schrijver die het hart misschien wel op de goede plaats had, maar er over het algemeen nogal behoudende, echt-koloniale opvattingen op na hield.
Ritters raciale vooroordelen hebben niet gestrookt met de opvattingen van Pangemanann en Kommer en zijn standpunt inzake de afschaffing van de slavernij werd al in zijn eigen tijd aangevochten. Toch hadden zijn verhalen ruim een halve eeuw na hun verschijnen blijkbaar nog steeds een zekere zeggingskracht en we vragen ons af waarin die gelegen was. Is het gewaagd te veronderstellen dat we daar niet ver voor hoeven te zoeken en dat het lezerspubliek waar zowel Ritter als een halve eeuw later de schrijvers van de Maleistalige versies zich op richtten, overeenkwam in zijn behoefte naar verhalen met herkenbare situaties en ongecompliceerde plotstructuren, verhalen over moed, liefde, passie, dood, hebzucht, jaloezie en wraak, verhalen waarin goed goed is en slecht slecht? Want dat zijn toch de wezenlijke ingrediënten waaruit de verhalen opgebouwd zijn. Daarnaast valt een andere parallel op die een rol gespeeld kan hebben bij de het totstandkomen van de Maleistalige versies van Ritters verhalen: net als Ritter lijken Kommer en Pangemanann broodschrijvers te zijn geweest en het is mogelijk dat zij middels hun bewerkingen hun inkomsten op een - relatief - makkelijke manier hoopten aan te vullen. Voor Tio Ie Soei's bewerkingen van ‘Pieter Erberveld’ en ‘Sara Specx’ geldt hetzelfde. | ||||||||||||||||||||||
Ritters historische verhalen. Over ‘waarheid en fictie’In Hadisutjipto's publicatie over Pieter Erberveld uit 1994 doet de schrijver zowel voor de ‘harde feiten’ als voor de ‘sfeertekening’ een beroep op Tio Ie Soei's ‘Pieter Elberveld’ en hij citeert rijkelijk uit | ||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||
vooral de dialogen van dit werk. Hadisutjipto doet dit zonder zijn bron te becommentariëren en zonder zich af te vragen in hoeverre het gepresenteerde een betrouwbaar beeld geeft van hetgeen ‘werkelijk’ gebeurde. Belangrijker dan de historische ‘werkelijkheid’ van ‘Pieter Erberveld’ lijkt de behoefte te zijn geweest de nationale portrettengalerij met een (gemengdbloedige) held uit de koloniale periode uit te breiden. Het is de de moeite waard deze veronderstelling nog eens nader te onderzoeken, maar hier willen we ons richten op de vraag hoe Ritter in zijn verhalen omging met de ‘historische werkelijkheid’. We belanden daarmee in het intrigerende schemergrensgebied tussen literatuur en geschiedenis, tussen waarheid en fictie, en Ritters nagelaten pennenvruchten bieden stof te over om hier dieper op in te gaan. In de inleiding op zijn bundel Nacht en morgen uit het Indische leven schrijft Ritter dat zijn verhalen gebaseerd zijn op gebeurtenissen die werkelijk hebben plaatsgevonden en door hem in een ‘romantisch kleed’ gehuld zijn om de lezers te behagen. Ook elders merkt hij op er steeds naar te streven ‘waarheid en verdichtsel in één kleed zamen te weven’.Ga naar eind35 Is het mogelijk om achteraf tussen de mazen van het door Ritter geweven kleed de ‘kale’ gebeurtenissen te onderscheiden? Vanaf het moment van verschijnen hebben historici rijkelijk geput uit Ritters verhalen. Niemand minder dan P.J. Veth, de destijds beroemde Leidse hoogleraar, beroept zich in zijn tweedelige Borneo 's Wester-afdeeling meer dan eens op Ritter die door hem als een begenadigd en waarheidsgetrouw schrijver en door zijn langdurige verblijf aan Borneo's westkust als een expert wordt beschouwd.Ga naar eind36 Veth volgt Ritter dan ook in de meeste gevallen, daarbij ‘zijn verhaal alleen van de romantische inkleeding ontdoende’.Ga naar eind37 Wat zijn maatstaven waren om te bepalen wat ‘kleed’ en ‘verhaal’ was vermeldt Veth niet, maar hij zal daarbij ongetwijfeld een beroep gedaan hebben op zoiets als het ‘gezond verstand.’ Zo schrijft hij in de inleiding van zijn werk een reisverslag uit het einde van de zeventiende eeuw als bron van informatie te verwerpen omdat het naar zijn smaak te veel van ongelooflijke gebeurtenissen aan elkaar hangt.Ga naar eind38 Hoewel de hoofdpersoon in het bedoelde werkGa naar eind39 inderdaad een onwaarschijnlijk groot aantal schipbreuken, natuurrampen en moordaanslagen overleeft, bevat het ook een schat aan gegevens over de westkust van Borneo gedurende een periode waarover praktisch niets bekend is; gegevens die met evenveel recht als Ritters ‘ontklede’ verhalen voor ‘waar’ gehouden kunnen worden. Verschillende passages in Borneo's Wester-afdeeling die gebaseerd zijn op Ritters werk getuigen er bovendien van dat Veth Ritter wat al te goedgelovig volgde. Wat bijvoorbeeld te denken van het volgende citaat waarvoor Veth zich baseerde op het verhaal ‘Het amokh’, een ‘op waarheid gegrond verhaal’ waarin enkele gebeurtenissen worden beschreven die Ritter als bestuursambtenaar meemaakte tijdens expedities naar de binnenlanden van Borneo. Voor- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||
afgaand aan het volgende fragment wordt verhaald hoe een Dayakvrouw de dood vindt nadat zij - in razernij ontstoken - een man heft vermoord. De Dajaksche vrouw had zich vreesselijk gewroken. De Chinees dien zij had neergeveld, en die na weinige oogenblikken den geest gaf, was voor jaren de belager harer eerbaarheid, de moordenaar harer man geweest; op zijn verzoek had de groot-kapitein de drie vrouwen als slaven gekocht, en de vreugde die hij had uitgedrukt over de gelegenheid van zich op de dochters over de versmading der moeder te kunnen wreken, was de oorzaak van zijn rampzalig uiteinde. De dochters werden met de meeste menschlievendheid behandeld en door den grootkapitein naar Mandor medegevoerd, en nog voor zijn vertrek van Pontianak vernam de heer Ritter dat zij, aan gegoede Chinezen gehuwd, een stil en gelukkig leven leidden.Ga naar eind40 Zouden alle opgesomde feiten werkelijk ‘waargebeurd’ zijn in het bovenstaande fragment? Was Ritter werkelijk op de hoogte van de redenen van het uitgebroken amok? Een gefrustreerde minnaar, moord en wraak, het zijn in ieder geval vaste bestanddelen van Ritters romantisch kleed. Wanneer we ‘Het amokh’ erop naslaan, blijken elementen die ‘waargebeurd’ zouden kunnen zijn naadloos over te gaan in duidelijk aan Ritters fantasie ontsprongen fragmenten, zoals bijvoorbeeld een nachtelijke amoureuze affaire in een Dayak-kampong. Een niet onaannemelijke feitelijke mededeling als ‘de Chinese man’ blijkt bovendien te berusten op een onnauwkeurigheid; in Ritters verhaal is dit een man die zich weliswaar voordoet als een Chinees maar in werkelijkheid een Dayak van Selakau is. Exacte grenzen tussen ‘feit’ en ‘fictie’ in ‘Het amokh’ zijn moeilijk te bepalen, omdat zij tot een onontwarbaar geheel zijn samengeknoopt. Iets dergelijks geldt voor Ritters verhaal ‘De kanonneerboot’ dat Veth gebruikte voor een andere passage in Borneo's Wester-afdeeling, waar verhaald wordt over de gruweldaden van de zeerovers van Seribas op Borneo's noordwestkust.Ga naar eind41 De erudiete professor zou overigens bepaald de laatste niet zijn, wanneer hij zich in de luren heeft laten leggen en voor ‘waar’ aanzag wat in feite deel uitmaakte van Ritters kleed. Een fraai voorbeeld waarbij een geheel fictief verhaal van Ritter ten onrechte opgevat werd als het verslag van een feitelijke historische gebeurtenis mag in dit verband niet onvermeld blijven. In 1841 verscheen in het tijdschrift Lakschmi van Ritters hand het verhaal ‘Jan Pekel’, waarin de opstand die een zekere Jan Pekel in 1644 in Batavia beraamd zou hebben centraal staat. Wanneer Ritter een tiental jaren later deze gebeurtenis tot zijn grote verbazing tegenkomt in de in 1852 gepubliceerde Handleiding tot de kennis der geschiedenis, aardrijkskunde, fabel- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||
leer en tijdrekenkunde van Java schrijft hij daarover in Biäng Lala het volgende: In der tijd heb ik dit onderwerp, in een romantisch kleed gehuld, behandeld, en het verhaal daarvan is te vinden in mijne Nieuwe Indische Verhalen [...]; ik heb tot het zamenstellen van dat verhaal geene andere bron gehad dan het vonnis van gezegden Jan Pekel, mij toevallig in handen gekomen. Valentijn in zijn Oud en nieuw Oost-Indiën spreekt van dien opstand niets en nergens heb ik ooit iets anders over gelezen of gezien. Dat vonnis kon mij weinig grond geven voor de ontwikkeling der bijomstandigheden, die ik voor mijn verhaal noodig had. Ik liet derhalve mijn verbeelding eenvoudig werken, gaf Jan Pekel een nichtje, waarop een officier verliefd was en deed eenige andere personen daarin eene rol spelen, alle gekozen uit plaats en tijdgenooten, wier namen ik uit de lijsten, achter het aangehaald werk van Valentijn geplaatst, genomen had. De daadzaak, waarop het verhaal zich grondde, was dus alleen waarheid; - het overige fictie, den romanschrijver veroorloofd, op wien toch slechts de verpligting rust om te blijven binnen de grenzen der waarschijnlijkheid en mogelijkheid en zijn verhaal op die wijze in te kleeden, dat het den lezers eenige aangename oogenblikken verschaft. Niemand toch zal den inhoud van een historische roman als letterlijk waar gebeurd beschouwen, veel minder die willen doen strekken tot eene bron voor het schrijven der geschiedenis van eenig land of volk. [...] De schrijver houde het mij ten goede, maar uitproesten van het lachen moest ik het, toen ik in de opgenoemde paragrafen zag, dat hij mijne fictie als waarheid had overgeboekt, wel is waar slechts in korte trekken, maar toch zoo duidelijk, dat ieder, die mijn verhaal gelezen heeft, zich zulks voor den geest kan halen.Ga naar eind42 Terwijl Ritter het uitproestte van het lachen moet J. Hageman Jcz, de schrijver van de Handleiding, zich verbeten hebben toen Ritters kritiek hem ter ore kwam, want het was - blijkens het voorbericht in zijn boek - immers juist zijn streven geweest een kritisch werk af te leveren en zich niet zoals zijn meeste voorgangers te verlaten op de werken van Valentijn en Raffles ‘zonder zich in te laten met een onderzoek naar het juiste, meer waarschijnlijke en het tegenwoordige’. Hageman - gerespecteerd lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen - streefde ernaar met zijn werk belangstelling te wekken voor een meer Javaans-centrische geschiedenis en het grote aantal intekenaren op de in de Handleiding afgedrukte lijst wijst erop dat hij daarin niet teleurgesteld werd. Op de lijst vinden we namen van particulieren, onderwijzers, predikanten, bestuursambtenaren, officieren en bibliotheken en de Handleiding - oorspronkelijk opgezet om als schoolboek | ||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||
te fungeren - moet veel gelezen en geraadpleegd zijn. Hoeveel rijker werd daarmee, niet het leven van Jan Pekel zelf, maar dat van het kleed waarin Ritter hem tooide en dat Hageman verblindde?
Nadat dit artikel goeddeels voltooid was werd ik geattendeerd op een recente publicatie van het Moluks Historisch Museum,Ga naar eind43 waarin de ontstaansgeschiedenis wordt geanalyseerd van het tot op de dag van vandaag op Ambon populaire verhaal over Kotidjah; een jonge vrouw van Nederlandse afkomst die in 1646 aan de noordkust van het eiland aan de zijde van de inheemse bevolking streed tegen een aanval van de VOC en daarbij sneuvelde. De geschiedenis van Kotidjah werd voor het eerst in het Maleis op schrift gesteld in 1901 door E. Kandou, een Menadonese onderwijzer die rond de eeuwwisseling op Ambon werkzaam was. Belangrijke fragmenten uit deze ‘Hikayat Kotidjah’ blijken te zijn ontleend aan Ritters ‘Toeloecabesie’, een verhaal dat in 1844 in afleveringen verscheen in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië en later werd opgenomen in de bundel Nieuwe Indische verhalen. Ritter hanteerde voor dit verhaal zijn bekende werkwijze waarbij hij om enkele gegevens uit Valentijns Oud en nieuw Oost-Indiën een romantisch-historisch verhaal weefde en waarin hij onder anderen de fictieve figuur Se Tiedja (= Kotidjah) ten tonele voerde die - nadat zij tijdens een scheepsramp voor het eiland Boeroe van haar ouders gescheiden was geraakt en als pleegkind opgenomen in een inheemse familie - werd uitgehuwelijkt aan Teloekabesie, een van de leiders van het verzet tegen de Compagnie. Na het verschijnen van de Maleistalige bewerking van Kandou is de geschiedenis van Kotidjah deel uit gaan maken van de orale overleveringen op Ambon, en het verhaal wordt tot op heden levend gehouden binnen de dorpsgemeenschap van Morela op Hitoe. ‘Hikayat Kotidjah’ vormde ook de basis voor het in 1992 in Bandoeng verschenen jeugdboek ‘Sekuntum Kembang dari Seberang’ van Teon Peunu,Ga naar eind44 een gepensioneerde geschiedenisdocent uit Ambon, die Kotidjah (die hij op Buru laat aanspoelen in een leeg vat Heinekens-bier!) presenteerde als een voorbeeld van onbaatzuchtige medemenselijkheid. Ook de omzwervingen (en transformaties) van de figuur Se Tiedja/Kotidjah in de Indonesische orale en literaire wereld illustreren treffend hoe een aan Ritters geest ontsproten gegeven een eigen leven is gaan leiden en de kracht van historische waarheid heeft gekregen. | ||||||||||||||||||||||
BesluitDe invloed die van het literaire werk van W.L. Ritter is uitgegaan op het denken over land, bevolking en geschiedenis van Nederlands-Indië is tot dusverre onderschat en is aan herwaardering toe. We mogen het misschien eens zijn met Nieuwenhuys dat Ritter niet over grote literaire gaven beschikte en ook met Du Perron die zijn werk ‘drakerig’ vond | ||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||
en Ritter ‘ondanks alle verlichting’ een ‘typische oudgast’ met een voorliefde voor ‘sensatie en goedkope humor’,Ga naar eind45 het laat onverlet dat zijn werk tijdens zijn leven en lang daarna veel gelezen werd en dat sporen daarvan naar verschillende - deels onverwachte - richtingen uitgewaaierd zijn. Ritter was een belangrijk schrijver vanwege het rijke na-leven van zijn werk in de vroeg-moderne Maleis-Indonesische literatuur en de geschiedschrijving over Nederlands-Indië. Zijn werk had een vormende invloed op de beeldvorming van land en volk van Nederlands-Indië en geeft ideeën weer die leefden bij een belangrijk deel van de Europese bevolking. Een loyale opstelling en aansluiting bij algemeen gangbare denkbeelden en waarden waren belangrijker voorwaarden voor Ritters succes dan het bezit van een buitengewoon literair talent. De geschiedenis van ‘Jan Pekel’ en Ritters andere ‘historische’ verhalen mogen bewijzen hoe wankel de bronnen van onze historische kennis kunnen zijn, maar getuigen tegelijkertijd van de kracht van de fantasie en de invloed die Ritter via zijn werk - in sommige gevallen zijdelings en onbedoeld - heeft uitgeoefend op de geschiedschrijving van Nederlands-Indië.
Koos Arens (1954) studeerde geschiedenis in Utrecht en Indonesische taal- en letterkunde in Leiden. Hij doet in het kader van het Alam Melayu-project onderzoek naar de beeldvorming van land en volk van de westkust van Kalimantan. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||
|
|