Indische Letteren. Jaargang 3
(1988)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Kartini; een reactie
| |
[pagina 76]
| |
De laatste foto van Kartini, Kardinah en Roekmini tezamen. Zij werd gemaakt op 25 december 1901 door Charls & Co. te Semarang. Nadat Kardinah op 24 januari 1902 was getrouwd, verbrak zij conform de Javaanse traditie de banden met haar verleden. Ze kwam pas weer in beeld op 15 juli 1911, toen ze de familie Abendanon bedankte voor de toezending van het boek Door duisternis tot licht.
| |
[pagina 77]
| |
regent van Japara. Hier zou zich het grootste deel van Kartini's leven afspelen, in ‘'t vergeten uithoekje, 't land waarachter geen land meer is en dat Japara heet’. Geheel tegen de gewoonte in mocht Kartini de lagere school bezoeken, maar geheel volgens de gewoonte mocht zij op huwbare leeftijd (en dat was toen Kartini twaalfeneenhalf jaar was) de regentswoning niet meer verlaten. Zo jong als ze was, protesteerde ze daartegen. Ze wilde evenals haar broers de HBS op Semarang volgen. Het mocht niet. Slechts getrouwd mocht zij de regentswoning verlaten, en dat trouwen regelde de familie. In 1896 werd met de traditie gebroken. Dankzij de bemoeienis van resident P.F. Sijthoff mocht Kartini zich buiten de regentswoning begeven. Haar jongere zusjes Roekmini en Kardinah kregen hetzelfde voorrecht. Gedrieën zouden zij later opkomen voor de rechten van de vrouw, zouden zij het recht van opleiding bepleiten en zich te weer stellen tegen uithuwelijking en polygamie. 8 augustus 1900 was een belangrijke datum in het leven van de drie zusjes. Het echtpaar Abendanon kwam in Japara op bezoek. Plannen werden gesmeed voor de te volgen opleiding en Abendanon kon daar als directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid bij helpen. De eerste grote tegenslag kwam al een jaar later. Kardinah werd uitgehuwelijkt. De zusjes moesten nota bene in de Regeerings-Almanak opzoeken hoe de aanstaande echtgenoot heette. Kartini en Roekmini gingen echter door. Opgeleid zouden ze worden. Baanbreeksters zouden zij zijn, een voorbeeld voor hun volk. Zij wilden naar Holland. Begin 1903 bezocht Abendanon weer Japara. De Hollandse plannen werden omgezet in plannen voor een opleiding in Batavia. Kartini nam de beslissing. Ze zal daarbij misschien beïnvloed zijn door Abendanon, maar ze had volgens mij te veel karakter om zich zomaar door een buitenstaander (en dat was Abendanon toch ondanks alles) iets te laten voorschrijven. Hoogstens zal zij zich hebben laten leiden door de wensen van haar familie en met name door die van haar vader. De nekslag voor Kartini kwam op 7 juli 1903, toen de regent van Rembang om haar hand vroeg. 8 november trouwde ze met hem. 13 september 1904 kreeg ze haar eerste kind en vier dagen later was ze overleden. Tot zover in het kort de levensgeschiedenis van Kartini. Nu het boek van Abendanon. Waarom dat succes zeven jaar na het overlijden van Kartini? Ik vermoed, dat het boek in een gunstige tijd verscheen, de tijd van de zogenaamde ethische richting. Er waren kringen in Nederland, waarin men zich realiseerde dat de Indone- | |
[pagina 78]
| |
siër recht had op opleiding, een opleiding natuurlijk naar westers model. En wat was er nu mooier, wanneer de Indonesiër daar zelf om vroeg. Kartini was zich zeer goed bewust van haar positie. ‘Denkt U’, schrijft ze in haar brief van 27 oktober 1902, ‘dat wij niet weten, waarom de Echo gaarne stukken van ons plaatst, al zijn ze nog zoo onnoozel? 't Is een mooie reclame voor het blad. De Holl. Lelie stelde mij hare kolommen ter beschikking, en verzocht de vorige redactrice keer op keer brieven van me te mogen plaatsen, waarom? Voor de reclame! Brieven van eene echte dochter van het Oosten, van een “heusch Javaansch meisje”, gedachten van zoo'n halfwilde en dan door haarzelf in eene Europeesche taal geuit, o hoe “vreeselijk interessant”!’ Maar pragmatisch als ze was, wist ze dat ze ten behoeve van haar volk heel goed gebruik kon maken van die reclame, getuige haar brief van 7 juni 1903: ‘Wij weten drommels goed, dat wij menigeen tot reclame dienen! [...] Als de zaak of mijne landgenooten er maar door gebaat worden, wat beteekenen persoonlijke onaangenaamheden? Alles voor ons volk!’ Abendanon heeft naar mijn gevoel zeer goed en zeer integer Kartini's brieven gepubliceerd. Maar Abendanon publiceerde niet alles. Uit een vergelijking tussen de boeken van 1911 en 1987 blijkt dat Abendanon vooral de strikt privé-aangelegenheden en de politiek gevoelige zaken buiten zijn boek gelaten heeft. Zij dienden de zaak niet. Abendanon liet zichzelf trouwens ook geheel buiten beschouwing. Uit de literatuur blijkt dat Abendanon de Indonesiërs als volstrekt gelijkwaardig beschouwde aan de blanken. G.A.J. Hazeu wijst hierop in Abendanons necrologie gepubliceerd in de Koloniale studiën van 1926. Maar er is meer, dat we uit de Brieven aan mevrouw Abendanon te weten komen. Abendanon moet zeer hoffelijk zijn geweest. In haar ‘sentimenteele herinneringen eener oude vrijster’ beschrijft Kartini de aankomst van het echtpaar Abendanon. Haar vader had de Abendanons in een rijtuig afgehaald: ‘Daar op de achterbank, naast de dame zat vader, mijn vader, de gastheer, de mindere van haar man, terwijl deze er tegenover zat en achteruit reed. Ongekend schouwspel! Beminnelijke eenvoud! fijne tact!’ Deze passage komt niet voor in het boek van Abendanon. Evenmin heeft Abendanon de passage uit een brief van 14 januari 1903 gepubliceerd: ‘Nog even dit, [...] wij vinden het zoo akelig, dat U “Raden Adjeng” zegt tegen ons. Wilt U ons een groot genoegen doen? - noem ons dan eenvoudig bij onze namen en laat dat “U” ook maar weg.’ Behalve de heer Abendanon moet ook (en misschien vooral) | |
[pagina 79]
| |
mevrouw Abendanon grote invloed hebben gehad. Opvallend is de intieme toon waarmee Kartini aan haar schrijft. Waarschijnlijk heeft de afkomst van mevrouw Abendanon een rol gespeeld. Ze was Portoricaanse van geboorte. De stijve Nederlandse ‘afspraakcultuur’ zal haar vreemd zijn geweest. Vermoedelijk zal zij spontaan een arm om Kartini geslagen hebben ‘daaropeens voelde ik eene warmte op mijne schouders’. Kartini heeft het dikwijls over de warme zachte handjes van mevrouw Abendanon. Als men de opzet heeft vooral een beeld te geven van het gedachtenleven van iemand, dan blijven persoonlijke details vaak ongenoemd. Haast nergens publiceert Abendanon de beginregels van Kartini's brieven, en ze zijn zo karakteristiek voor haar persoonlijkheid. Dikwijls ontbreekt haar de tijd om snel te antwoorden. Ze geeft zichzelf dan op haar kop zoals in haar brief van 31 januari 1901: ‘Allerliefst van me, hè, om U zóólang zonder bericht te laten - ik haat er me zelf om - daar!’ Of op 20 november 1901, als ze niet in de stemming is geweest: ‘Loom, lusteloos, mat en moe: Onzin! - hypochondrie - daar!’ Enkele jaren later op 8 juni 1904, als ze door haar huwelijkse staat nog minder tijd heeft: ‘Als ieder gedachte aan U daad werd wat zou U nu een berg brieven van me hebben.’ Ook slotzinnen ontbreken vaak in Abendanons boek en ook die zijn karakteristiek. Kardinah beschrijft jaren later (in 1964) het intensieve leven, dat Kartini geleefd heeft. Kartini had een eigen schrijftafeltje. Op de grond zittend schreef ze haar brieven. Naast haar tafeltje lag een matje waarop ze even ging slapen als ze moe was, om een kwartiertje later haar schrijfwerk weer op te vatten. Vele brieven van Kartini eindigen met ‘Goede nacht’. En het is dan vaak ver na middernacht. Naast het brieven schrijven had Kartini immers vele sociale verplichtingen als regentsdochter. En niet te vergeten, hoe vaak zat ze niet nachten lang aan de zeer vele ziekbedden om te waken en verplegen, als ze zelf tenminste niet ziek was. Bij het lezen van de integrale brieven beseft men pas goed hoeveel Kartini heeft geleden. Onwillekeurig komt de naam Multatuli bij je op. Ten onrechte. Kartini was te weinig narcistisch om zich een dergelijk pseudoniem aan te meten. Intussen blijkt wel, welk een fenomenaal taalvermogen Kartini bezat. Men denke zich eens in: slechts lagere school, zo jong nog en dan schrijven in een taal die niet je moedertaal is. Opmerkelijk ook is de diepgang van haar gedachten, haar sociale bewogenheid en haar levensmoed. | |
[pagina 80]
| |
Laten we eens kijken hoe Kartini haar (niet geringe) problemen heeft verwerkt en verwoord. Kardinah wordt uitgehuwelijkt met als gevolg een haast griezelige zenuwinzinking van Kardinah. ‘Die is zóó ingelukkig, dat ze van puur geluk bijna de eeuwigheid was ingegaan’, reageert Kartini ironisch in een brief van 8 maart 1901. Vernielde idealen, maar de familie gaat voor. 4 september 1901 schrijft ze: ‘Door lijden tot heerlijkheid! - hoe mooi gedacht, maar de practijk o is zóó moeilijk.’ En in diezelfde brief: ‘Mijn God, wat is dan toch plicht? Zelfverloochening heet plicht - zelfverwezenlijking heet plicht! hoe kunnen twee dingen, die lijnrecht tegenover elkaar staan beiden plicht heeten en zijn?’ 29 november merkt Kartini in verband met het huwelijk op: ‘Wij menschen weten allen, dat wij sterven moeten, dat al wat leeft sterven zal, maar maakt dit weten den dood minder pijnlijk, minder droevig voor wie achterblijven?’ Kartini's levensmoed laat haar echter niet in de steek. 5 december schrijft ze: ‘Wij hebben den pikdonkeren hemel flink aangekeken en toen gezocht naar 't licht - licht moèt er zijn als er schaduw is.’ En toch, en toch. Ook Kartini werd ernstig ziek. Ze beschrijft dat in haar brief van 21 december en concludeert lakoniek: ‘Zoo gauw gaat men niet naar den hemel, dat moet verdiend worden. En ik heb nog niets gedaan, dat mij den hemel verdienen doet.’ 24 januari 1902 trouwt Kardinah. Kartini's gevoel voor humor en ironie laten haar echter niet in de steek. In een brief van 8 april 1902 herinnert ze zich dat ze eens bijna het slachtoffer is geweest van de cholera. ‘En bijna was ik ook 't kind van de rekening geweest. Mama heeft mij toen weggemaakt met brandewijn, waarin kruiden waren getrokken. Nu kan men ook zeggen, dat ik eens smoordronken ben geweest.’ In 1902 werd zij vegetariër. Ze werd daarover aangevallen. Zelfs resident Sijthoff bemoeide zich ermee. Kartini gaf hem lik op stuk. Zij vroeg zich slechts af, of ‘de kerkhoven vol waren met graven van vegetariërs of enkel van hoogbejaarde vleescheters’. Intussen ging de strijd voor de emancipatie van de vrouw door. Kartini liet de Abendanons vragen wat de adviseur van Inlandsche Zaken C. Snouck Hurgronje voor mening had over de positie van de Indonesische vrouw. Snouck liet weten dat de moslimvrouw ‘het goed heeft’. Bitter is de reactie van Kartini. Haar brieven hierover zijn door Abendanon gepubliceerd, maar de naam van Snouck heeft hij er zorgvuldig buiten gelaten. En dat is wel begrijpelijk ook, want toen Door duisternis tot licht verscheen, was Snouck hoogleraar in Leiden en daar studeerde Kartono, de broer van Kartini.. | |
[pagina 81]
| |
Ook Kartini's oom, regent van Demak, wordt buiten het boek van Abendanon gelaten alweer om de zaak niet te schaden. Een vriendin van Kartini, mevrouw Ovink-Soer, suggereert Kartini om hem, die immers als zeer vooruitstrevend bekend staat, voor haar zaak te winnen. Kartini reageert op 15 juli 1902: ‘Oom's hart winnen? - eerder bereikten wij de zon - dan zijn hart... Waarom - omdat wij naar 't Licht streven!’ In haar brief van 14 december 1902 komt ze nog eens op haar oom terug: ‘Zoo ziet men alweer, dat men in zijne geschriften aanbiddelijk kan zijn en in werkelijkheid dat alles behalve is.’ En even verder: ‘Oom zou gezegd hebben, dat hij zijne dochters niet verder wenschte te ontwikkelen, omdat hij er niet aan dacht een resident of ass. res. tot schoonzoon te nemen! - Ah zoo! - dus wij die naar kennis en ontwikkeling dorsten hebben een resident of ass. res. op het oog? 't Wordt werkelijk vermakelijk! Misschien hengelen wij wel naar mijnheer Sijthoff!!!’ 1903 is een belangrijk jaar voor Kartini. Abendanon komt. De Hollandse plannen worden omgezet in Bataviase. 25 januari kan ze een rekest indienen. Vanwege ziekte gebeurt dit pas op 19 april. 14 mei schrijft ze: ‘Hervorming is de vrucht van tijden niet de wil van enkele personen brengt haar voort.’ Hoe pijnlijk waar blijken deze woorden voor Kartini uit te pakken. Ze wacht op een antwoord op het rekest. Het komt niet. 7 juli schrijft ze: ‘Naast Uw brief ligt een andere, als U dien leest, zal U alles begrijpen.’ 9 juli schrijft ze: ‘Het zóólang met vurig, dikwijls smartelijk verlangen verbeide bericht van onze “vrijheid” is gekomen! - Eén dag te laat! Gisteren is de brief verzonden, vandaag ontving de geadresseerde hem, den brief, waarin aan den Regent van Rembang mijne hand toegezegd werd.’ En 14 juli merkt ze op: ‘Nu ben ik niets meer dan de rest, ben ik als duizenden anderen, die ik heb willen helpen, maar wier aantal ik slechts kom vermeerderen.’ In die brief van de veertiende staat trouwens een merkwaardige passage: ‘Den 11de en Zondagmorgen kreeg ik een brief te lezen. O! God, wat een vrouw toch veel verdragen moet! Het was een huwelijksaanzoek - welk eene taal, mijn God! - die man beschouwde mij al half als zijn eigendom.’ En in haar brief van 24 juli schrijft ze: ‘De Regent van Rembang kwam, het besluit en daarna dat andere aanzoek.’ En even later: ‘Ik was eerst van plan, om met zijne twee meisjes [die van de regent van Rembang] naar Batavia te gaan voor 1 jaar, toen is die ander er tusschen beide gekomen.’ Zou er sprake zijn geweest van twee aanzoeken? Zou Kartini daarom halsoverkop met de regent van Rembang zijn getrouwd? Tessel | |
[pagina 82]
| |
Pollmann, journaliste van Vrij Nederland, heeft het mij gesuggereerd. Kartini voelt zich in deze omstandigheden allerellendigst. De regent van Rembang viert feest. ‘Ik ben daarom zeker zóó gezond, omdat er zooveel op mijne gezondheid gedronken wordt’, schrijft ze op 22 oktober aan mevrouw Abendanon. Opgeven doet Kartini niet. Ze heeft haar eisen. ‘Ik kan geen bedillen uitstaan’, schrijft ze op 3 november, ‘een sul is mij een gruwel. Ik kan niet onder iemand staan en vind 't misselijk als iemand tot mij opziet. Ik wil een gelijke, een vriend, een kameraad, en dat zal hij zijn voor mij.’ Roekmini (van wie in deze bronnenpublikatie eveneens brieven zijn opgenomen) beschrijft het huwelijk op 8 november. De ceremonie is zeer eenvoudig. ‘Bij de ontmoeting, d.i. als de bruid en bruidegom tot elkander gebracht worden, bracht K. haar man geen voetkus, o, wat lokte 't niet een heel gemompel uit onder de familie, maar verder ging 't ook niet dan dat en K. had haar zin: zij had niet te buigen. 't Was ook iets verrassends voor haar man, hij had 't niet verwacht, gewend zijnde aan 't traditioneele van zoo'n huwelijk, maar zelf liberaal, vatte hij al gauw haar bedoeling en daarmee instemmende, bood hij dadelijk haar zijn arm, waarna ze samen zoo als twee kameraden naar hun plaats gingen.’ Kartini blijft als echtgenote van de regent van Rembang die ze was. Ze ontpopt zich als een gelijkwaardig partner van haar man. Ze steunt hem in zijn werk en maakt zich kwaad over misstanden (‘mijn vurig temperament speelt me parten’, wist ze in 1901 al). De opiumregie is een zaak waar ze zich over uitlaat. Haar man zou het opiumschuiven best kunnen tegengaan, schrijft Kartini in haar brief van 10 augustus 1904. ‘En wat werd hem geantwoord door een Lid in den Raad van Indië? - “Regent, U loopt te hard van stapel, vergeet niet, het Gouvernement zelf heeft het geld nog zeer noodig!” Ziedaar’, vervolgt Kartini, ‘dus niet het Inl. volk, maar het Gouvernement kan het opium niet missen. Bitter, maar waar, de vloek van den Javaan, is het Gouvernement een levenskracht.’ In die zelfde brief heeft Kartini het nogmaals over haar man: ‘Hij wil niet onder een Assistent-Resident dienen. Al die heeren moeten nog hooger op, en niet zelden dienen de Inl. Hoofden hun tot ladder. Het kwaad, dat ze van die ambtenaren kunnen aan 't licht brengen, doet goed aan hun naam. “Wat een flink, doortastend ambtenaar!” heet het dan.’ Wie moet bij zo'n opmerking van Kartini niet denken aan de assistent-resident van Lebak anno 1856? Kartini's leven werd gekenmerkt door duisternis en licht, door | |
[pagina 83]
| |
lief en vooral door leed. Steeds is ze zich ervan bewust geweest, dat er geen vreugde kon zijn zonder verdriet. Maar hoe beroerd de situatie ook was, steeds probeerde zij er het beste van te maken: ‘Wij moeten alle lichtzijden opzoeken; als er geen is, dan de donkere wat oppoetsen, dat is de kunst om blijmoedig te leven, is het niet?’ Steeds is ze zich ook bewust geweest van de betrekkelijkheid van de dingen en van de houding van de ‘groote hoop’. ‘Als wij nu bij U kwamen op Batavia’, schrijft ze op 27 oktober 1902 aan mevrouw Abendanon, ‘en “men” ontving ons allerliefst, denkt u, dat wij niet zouden weten wie die liefheid eigenlijk gold? Voor een of twee personen slechts, zouden wij misschien onszelven zijn, voor de groote hoop zouden wij zijn, de protégées van den Directeur van O.E. en N. en Mevr. Abendanon. U maakt men het hof, en men haalt Uwe liefhebberijen aan.’ Haar realisme ging gepaard met een diepgaande religiositeit. Men leze er haar brief van 12 oktober 1902 maar op na: ‘Er is geen God dan God. Wij zeggen, dat wij op God vertrouwen en blijven daarbij. God willen wij dienen en niet menschen. Luisteren wij naar de menschen, dan aanbidden wij menschen en niet God.’ In die mensenwereld streed zij haar strijd ten behoeve van de rechten van de vrouw, of liever de rechten van de mens onder het motto (zie haar brief van 15 juli 1902): ‘Mijne persoonlijke gevoelens cijfer ik geheel weg, slechts op de zaak, uitsluitend op de zaak, houd ik het oog gericht.’ In 1964 werd Kartini uitgeroepen tot nationale heldin. Ik voel me altijd wat ongemakkelijk worden, wanneer er termen vallen als nationaal en heldin. Maar zijn er betere? Laten we Kartini zelf maar het antwoord geven: ‘Welke is toch de taal, al is men het ook zoo machtig, waarin men goed de emoties van de ziel uit kan drukken? Deze bestaat niet...’
Frits Jaquet (1937) is hoofd van de afdeling Documentatie Geschiedenis Indonesië van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. |
|