Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 53v]
| |
Met gulden loov'ren, sie ick blincken:
Dies ick mijn Stem nu wil doen klincken
En dancken GODT die't al bestiert.
Geeft HEER dat ick in u magh rusten.
Mijn Vleysch geen quaadt en laat gelusten.
2 Van herten danck ick u, mijn GODT,
Voor all' het Goedt dees Dagh bewesen,
Noyt cont ghy daar voor sijn vol-presen,
Dat ghy my voor der Boosen Rot
Bevrijdt hebt: en my laat beleven,
Dat ick tot Nacht-rust my magh geven.
3 Dien ghy hebt over my geset,
Bewaart voor alle boose Lagen.
Keert van ons Landt die sware Plagen,
Vier, VVater, Moordt, en 'sVyands Net,
Daar med' hy soude ons verstricken,
Soo ghy ons niet en quaamt verquicken.
4 On-steeckt in my het Geest'lijck Licht,
Nu 'tLicht des VVereldts is geweken,
Bewaart my voor des DVYVELS Treken,
Daar door verblindt wordt ons Gesicht.
Ghelijck ghy't Duyster nu uyt-strecket,
Met u Genad' ons' Sonden decket.
| |
[Folio 54r]
| |
5 Die Schad'we van-de bitt're DOODT
(Den Slaap) my schielijck sal om-vangen,
Mijn Hert doch steets aan u laat hangen;
Soo vrees' ick gantsch voor geenen stoot:
Maar smijte van my alle Sorgen,
En wacht met vruechdt den Dagh van Morghen.
EYNDE. |
|