Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 46v]
| |
GODT zijn Schat-Camer heeft on-sloten:
Ghy Volckeren nu weest verblijdt:
Zijn GEEST hy mildt heeft uyt-gegoten
In dees Genaden-rijcken tijdt.
Veel schoon Rivieren doet hy vlieten
Al uyt het Hemelsch Paradijn:
Zijn VVateren hy laat aff-schieten
Goudt, Paerlen sijn van grooten prijs.
2 Die in dit VVater haar gaan baden,
Vry van des SATANS Listen sijn.
Wel dien Mensch die soo is beraden,
Dat hy aff-wasschet Ziels fenijn.
Een Windt wy hoorden snellijck ruyssen,
(O VVindt, o lieffelijcken VVindt)
Wilt in ons Oor gestadigh suyssen,
Op dat wy Hemelsch sijn gesint.
3 Ghy VVindt den Mensch, seer droeff van sinnen
Door Sond', en GODES Toorn vermoeyt,
Verquickingh geeft, en doet verwinnen
| |
[Folio 47r]
| |
Al 'tOn-cruydt quaad in't hert gegroyt.
Dien ghy hoogh-vaerdigh hier siet draven,
Met cracht ghy haast ter Aerden slaat:
Met vruechdt ghy brenght in 'sHemels Haven
Die ned'righ 'sVVereldts Pracht versmaadt.
4 Die dan wil dat dees VVindt sal blasen
In't Seyl van zijn geloovigh Schip.
Moet naarstigh schouwen 'tydel rasen
Der VVereldt, als der Sonden-klip.
O die van herten is genegen
Tot rechte Lieffd' en Heyligheydt,
Sal GODT zijn Zegen mildt toewegen,
Van nu tot in-der eeuwigheydt.
|
|