Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 45r]
| |
te doen strecken:
Daar van GODTS VVoord ons heerlijck doet gewagh,
Maar boven al dit leert den Pinckster-dagh.
2 D' APOSTELEN als een-drachtigh by een waren,
En wachten hem die comen sou' verclaren,
Hoe zy haar Ampt bequaam uy soude voeren;
Seer schielijck, siet, GODTS GEESTS haar comt aan-roeren:
Een snellen Windt valt met een groot gedruys,
Vyt GODTS Palais, en vult het heele huys.
3 Daar met die HEER te kennen wilde geven,
Dat nu zijn GEEST in overvloedt sou' sweven.
Men sagh oock daar op yeder zijn hooft sitten,
Veel Tongen claar van Vier'en hadden splitten:
Zy spraken al, vol van den Heyl'gen Geest,
Veel Talen schoon: Dies werdt het Volck bevreest.
4 VVilt ons, o HEER, dien Heyl'gen Geest oock senden,
Dat wy in tijdts van 'sVVerelds lust ons wenden,
Dat onse Tong die reyne Taal leer' spreken
Van Canaan, en haten valsche treken.
O die dien aardt van desen Geest bethoont
In al zijn doen, van GODT sal sijn gecroont.
| |
Pavse.5 Veel vrome Lie'n uyt al des VVerelds hoecken,
Men comen sagh dit wondert t'onder-soecken:
| |
[Folio 45v]
| |
Dees Galileers hoe connen zy die Talen?
GODTS Daden groot met cracht zy ons verhalen.
Den spotter sprac(die doch geen quaad en schouwt)
Zy sijn vol Most, dat doet haar klappen stout.
6 Dies PETRVS haar de Schriften gingh uytleggen:
My Mannen hoort, en laat u wat geseggen,
Bedrieght u niet: wy sijn voor-waar niet dronken,
'Tis noch te vroegh: maar GODT ons heeft geschoncken
Tot ZIONS troost, een reynen suyv'ren VVijn:
Wie dien VVijn weert, GODTS Vloeck zijn deel sal sijn.
7 VVel sulcken Mensch, die niet en wil bedroeven:
Dien Heyl'gen Geest, dien wy soo seer behoeven
Die ons vertroost, verzegelt, en verstercket
Ons heyligh maackt, en 'tGoede in ons wercket
Die van den stanck der sonden ons maackt schoon,
Dat wy bestaan voor GODTS Genaden-Throon.
|
|