Baby's mademoiselle,
door B. Triphook Hayward.
‘Baby’ was eigenlijk al een groot meisje, bijna zes jaren oud en dus verre reeds er af een werkelijke ‘Baby’ te zijn. Ze werd alleen nog zoo genoemd, omdat mama met eene Engelsche opvoeding dweepte. ‘Baby’ sprak dan ook al lang vloeiend Engelsch, dit had ze vóór haar moedertaal geleerd; nu moest ze ook Fransch spreken kunnen en daartoe werd ‘mademoiselle’ uitverkoren.
Mademoiselle zelve was nog zeer jong, nog half kind, de type van een lieve, Fransche, levendige verschijning, met kuiltjes in kin en wangen om er in te bijten, altijd lustig en goed gehumeurd, daarbij bescheiden en gedienstig, kortom als voor haar beroep geschapen.
‘Baby’ was aan hare ‘mademoiselle’ gehecht op eene wijze, dat mama waarlijk alle reden had om jaloersch te zijn. Doch moeders der noblesse in eene wereldstad moeten dikwijls groote offers brengen om hare maatschappelijke plichten te vervullen, want wat moest er ten slotte uit de vele kinder-liefdadigheidsinstellingen worden, wanneer die goede dames steeds bij hare eigene kinderen verwijlen wilden? Neen, dat ging niet, en bovendien, ze wist immers dat ‘baby’ goed verzorgd was en in de wolken met hare lieve ‘mademoiselle’. Hoe heerlijk, hoe verrukkelijk was het met haar uit te gaan! Hoe net en onderhoudend, wanneer ze op hare wandelingen in het Vondelpark, soms ook naar het Tolhuis, mademoiselle's ‘cousin’, den vroolijken Eduard, toevallig ontmoetten. Hij toch was niet alleen lief en opmerkzaam jegens ‘mademoiselle’, maar maakte ook met ‘baby’ allerlei gekheid en had de zakken altijd vol chocolade en lekkers. Wat was 't grappig, wanneer ‘mademoiselle’ in haar gebroken Hollandsch zeide: ‘Mon petit cousin, ik lief u heb.’ En wat vond Eduard dat aardig; hij liet het haar telkens en telkens herhalen, totdat ‘baby’ lachte, dat haar dikke tranen over de wangen rolden, en dan stond het drietal stil, schaterend van lachen, dat 't een lust was om aan te zien.
Waarom ‘mademoiselle’ haar eigenlijk verboden had daarvan thuis iets te vertellen, dit was ‘baby’ nog niet goed duidelijk. Men moest mama toch alles zeggen. Maar ‘mademoiselle’ meende dan, wanneer zulks ter sprake kwam: wie niet gevraagd wordt, behoeft ook niet te antwoorden; en waarom zou mama nu naar ‘cousin Eduard’ vragen, daar zij hem immers toch niet kende?
‘Baby’ was nu en dan ongehoorzaam, zooals andere kinderen. Maar andere kinderen worden om hunne ongehoorzaamheid gestraft; ‘baby’ daarentegen bezat een onfeilbaar middel om zich niet te laten straffen. Zij wierp dan eenvoudig haar lief lokkenkopje in den nek, zette haar mooi gevormd rechterbeentje vooruit, keek ‘mademoiselle’ bits aan en zei: ‘Wanneer u mij straft, vertel ik alles aan mama.’ Dat was voorwaar zéér, zéér slecht van ‘baby’; zij voelde dat zelve maar al te goed, want ze had hare goede ‘mademoiselle’ toch zoo innig lief en ‘cousin Eduard’ eigenlijk nog liever, om zijne gevulde zakken.
Als ‘baby’ uit het Vondelpark naar huis kwam en aan tafel vleesch en groenten eten moest, maar in plaats daarvan met haar vorkje recht onbehaaglijk in het eten roerde, zeggende: ‘ik kan niet,’ waren berisping en tranen het bijna dagelijksehe gevolg. Eindelijk werd papa ernstig boos, ‘baby’ snikte luid, ‘mademoiselle’ was ‘desolée’ en mama zond naar den huisdokter. Deze verscheen, onderzocht de kleine, vond haar normaal, schreef haar eetlust-opwekkende druppels voor en sprak: ‘vooral geen zoetigheden, geen snoeperijen.’
‘Baby’ bloosde tot achter de ooren en keek ‘mademoiselle’ van ter zijde aan; deze bloosde nog sterker, zoodat de verleidelijke kuiltjes in de wangen vuurrood werden, en bukte zich om ‘baby's’ kous glad te strijken, terwijl mama met allen ernst verzekerde, dat ‘baby’ volstrekt geen gelegenheid tot snoepen had en zij als moeder daarvoor maar al te goed zorgde.
Als de dokter vertrok keerde de goede, oude man zich bij de deur nog eens om, klopte de aanvallige Française vaderlijk op den schouder en herhaalde: ‘dus “mademoiselle”, dagelijks met “baby” gaan wandelen in het Vondelpark, dáár is de beste lucht.’
En ‘baby’ volgde trouw dat voorschrift van den dokter door dagelijks met hare ‘mademoiselle’ zielsvergenoegd in het Vondelpark te wandelen, waar dan ‘cousin Eduard’ toevallig ook was, maar dokters druppels hielpen geen ziertje.
Intusschen bezocht de goede mama hare liefdadigheidsinstellingen, om daar voor kinderen te zorgen, die niet zulk eene opvoeding, die 't minder goed hadden dan haar ‘baby’.