tafereel vormden. Jacob Corneliszoon zag evenwel goed toe, dat zijne knappe dochter niet langer in de gelagkamer bleef, dan voor eene deftige bediening noodzakelijk was. Hij kon niet beletten - en wilde het tevens niet in het belang zijner zaak - dat jongelieden, als Guiche, la Vallière of Buat, soms met eene eenigszins gemaakte beleefdheid het woord richtten tot zijne Anneke, maar deze toonde zich niet zeer ingenomen met de onderscheiding, en voelde zich niet op haar gemak, als ze in het Fransch moest spreken. Daar het hem zelven evenwel ook ontbrak aan een voldoenden voorraad Fransche woorden en volzinnen, hield hij Anneke bij zich in de gelagkamer, omdat hij de wenschen zijner gasten niet gaarne wilde misverstaan.
L'Espinay reikte hem en Anneke ongedwongen de hand, vroeg eerst, of Anneke niet boos was, omdat hij hare lessen in het Hollandsch zoo dikwijls verzuimde, en gaf toen zijn wensch te kennen: een groote schenkkan van den allerbesten Chambertin met de fraaiste roemers uit het tresoor zijn vrienden aan te bieden. Anneke antwoordde, snel glimlachend, dat Monsieur de l'Espinay het wel nimmer ver in het Hollandsch zou brengen, dat zij zorg zou dragen voor wijn en roemers. L'Espinay nam zijne plaats weer in naast den Markies de la Vieuville, die hem met een geheimzinnig oogknippen in het oor fluisterde:
‘La petite bourgeoise est vraiment gentille, mon cher!’
‘Aussi honneste, que gentille, Monsieur le Marquis!’
L'Espinay gaf dit antwoord met zoo grooten ernst, dat de Markies terstond over iets anders sprak.
Teunis bracht nu de mooiste kristallen roemers uit het Gouden Hoofd, Aaltje droeg een groote zilveren schenkkan van acht mengelen. Er was maar één stem over den geurigen wijn, waarvan het eerste glas gewijd werd aan den Markies de Montpouillan. Het gesprek werd nu zeer levendig. Men behandelde politieke stoffen - en vooral werd gevraagd, of de geruchten van vrede nu eindelijk tot een feit zouden worden, of de Hoog Mogende Heeren dan zouden overgaan tot het afdanken van een al te talrijk leger. Dit vraagstuk ging allen ter harte. Ze dienden in het leger der Republiek - een leger, door het beleid en de talenten van Maurits en Frederik Hendrik, door heel Europa beroemd en gevreesd. Het zou hun ter harte gaan hunne compagnieën en regimenten te zien uiteenspatten.
De Heer van Buat deelde daarop mede, hoe hij er zeker van was, dat Zijne Hoogheid Willem II, zoo hem in deze zaak eenige beslissing mocht worden overgelaten, er niet in zou toestemmen, dat deze afdanking op al te ruime schaal geschiedde. De Republiek zou pais kunnen maken met Spanje, maar wie stond er voor in, dat niet eerlang geschillen met Frankrijk of Engeland zouden dreigen. Het zou zoo gemakkelijk niet vallen een leger als het tegenwoordige op de been te brengen, en daarom juist zou afdanken tegen het belang van den Staat zijn.
De Graaf des Loges voegde er bij, dat men altijd groote garnizoenen in de op den vijand veroverde vestingen: 's Hertogenbosch, Breda, Maastricht, zou moeten aanhouden, en dat de vredesonderhandelingen nog lang zouden kunnen duren. De Markies de Montpouillan vestigde er de aandacht op, dat de Republiek het minst te duchten had van haren bondgenoot Frankrijk, maar, dat sedert de nederlagen van Koning Charles I in Engeland eene republiek ontstond, die met de zusterrepubliek der Geünieerde gewesten in conflict zou moeten komen, omdat beider belangen ter zee en in de overzeesche koloniën geheel tegenstrijdig waren.
Over dit onderwerp werden verschillende meeningen geuit. De Fransche edelen toonden tevens hunne bekwaamheid in het leêgen van groote roemers met Chambertin, hetgeen hunner levendigheid en welbespraaktheid niet weinig ten goede kwam. Buat wikkelde zich weldra in een bijzonder gesprek met den Graaf de Guiche en den Markies de la Vallière over de jongste Haagsche nieuwtjes, terwijl de anderen hunne staatkundige discussiën voortzetten. Alleen l'Espinay zweeg, en dwaalde met zijne gedachten naar het atelier zijner Prinses. De stemmen zijner vrienden gingen aan zijn oor voorbij. Hij wenkte met het hoofd, als men zijne meening scheen te vragen: deed iedereen bescheid, die het glas ophief, en droomde door. Zoo dikwijls hij zich in de omarming van Louise Hollandina terugdacht, was het hem of een zuidenwind vol bloesemgeur langs zijn voorhoofd en slapen streek. Aan naderend gevaar behoefde hij niet meer te denken. Hij vertrouwde op zijne gelukster, en zijn geoefenden arm.
Langen tijd had hij gedroomd - heel lang. Toen bemerkte hij, dat zijne vrienden zich tot scheiden gereed maakten. Er was heel wat Chambertin gedronken - en het was laat geworden. L'Espinay zag in het rond - Anneke en haar vader hadden zich verwijderd. Hij ging dus met zijne kameraden uit het Gouden Hoofd zonder afscheid te nemen. Luide klonken hunne schreden en stemmen in het voorportaal, en in de Hoogstraat.
Ter opkamer zaten Jacob Corneliszoon en Anneke.
Ze zwegen. Ze hadden getwist. De vader had gezegd:
‘Ze gaan. Meneer Espinay en heeft mijn wijn niet betaald!’
‘Wees gerust! Hij is een edelman!’
‘Die recht edel is, laat het aan zijne daden zien!’
‘Het heeft geen vijg om 't lijf. Hij komt morgen terug!’
En daarna zwegen beiden.
Anneke was zeer weinig opgewekt. Ze wist maar al te goed, dat de Graaf de l'Espinay geen de minste verplichting had, noch aan haar, noch aan haar vader, maar toch kwelde het haar, dat hij maar zeldzaam verscheen in het Gouden Hoofd. Van dit gevoel wilde ze hoegenaamd niets laten blijken aan haar vader.
‘Dat's nou al eveleens, Anneke!’ begon Jacob Corneliszoon weer - ‘maar jij spreek altijd te bijster voor Meneer Espinay - hij en kan geen kwaad doen bij jou! 't Is heel mooitjes, dat de Fransche heeren hier zoo festeeren, maar geef ze zuinig bescheid - heerenboeken zijn kwaad om te lezen!’
‘Ze gluren niet eens naar me!’
‘Pas op, Anneke! Je bent een meid als een kruid! Ze zouën je graag wat nieuws vertellen, die kwiksche jonge officieren, pas op! Ze willen wel hijliken, maar niet trouwen!’
‘Wees gerust, vader! Ik acht al die leuren niet een boon!’
Jacob Corneliszoon zuchtte diep:
‘Mijn lieve Anneke! Waarom gebruik je mijn raad niet? Jan Jansz. Herweg uit den Koning van Engeland is een hupsche vrijer! Hij heeft al lang de muts op jou! 't Is een perel van een knecht. Als moeder zaliger nog leefde....’
Anneke keek naar het portret boven de schouw.
Er parelden tranen in hare oogen. Ze antwoordde met bevende stem.
‘Als moeder zaliger nog leefde, zou je me niet plagen met een vrijer, dien ik niet en wil!’
Jacob Corneliszoon stond op.
‘Genoeg, Anneke! Ik ben dees praat al wars! We komen geen stap verder! God geve, dat je niet te laat berouw krijgt, als je met schade en schande en opspraak bij de vrome lieden je ongeluk zult bezuren!’
De vader liep haastig naar de gelagkamer - de dochter verborg het mooie kopje in beide handen, en weende bittere tranen.
(Wordt vervolgd.)