Deze maand
Deze maand gaf ampel gelegenheid om in de herfstzon te mijmeren over wat Tony Judt ooit betitelde als ‘The Grand Illusion’, ofwel de Europese Unie met haar 27 lidstaten, haar 4.324.782 vierkante kilometer aan grondgebied, haar 500 miljoen inwoners, haar werkloosheid van 10 procent van de beroepsbevolking en haar schuldenlast van circa 9,5 biljoen euro. Zo viel er te peinzen over het instructieve gegeven dat de naam van de Europese hoofdstad, Brussel, is afgeleid van Bruocsella, wat evolueerde tot Broekzele (ofwel Broeklanden aan de Zenne), hetgeen letterlijk betekent: ‘Nederzetting nabij het moeras’.
Afgezien daarvan was er misschien wel speciaal aanleiding om de gedachten te laten dwalen naar Brussel op 8 maart 1935, toen Johan Huizinga hier een voordracht hield die hij reeds snel daarna uitwerkte tot het boek In de schaduwen van morgen. Op dit punt aarzel ik of ik moet schrijven dat Huizinga een Nederlands historicus was die leefde tussen 1872 en 1945. Tegenwoordig weet men niet meer of zo'n toevoeging verhelderend dan wel beledigend is voor de hoger opgeleiden onder ons, de enige sociale groep in Nederland waarvan volgens recent onderzoek van de oecd (oeso) de leesvaardigheid significant achteruit is gegaan de afgelopen jaren. Iets zegt mij dat dit euvel van de geprivilegieerde klasse niet wordt gecompenseerd door een toegenomen eruditie. Geen wonder wellicht, nu het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) onlangs vaststelde dat in Nederland ‘niet alle leerkrachten en docenten zelf de basisvaardigheden taal en rekenen voldoende beheersen’, en dat zij daardoor ‘uiteraard ook niet in staat zijn om leerlingen deze basisvaardigheden goed bij te brengen’.
Nu ja, in het bedoelde boek analyseert Huizinga (die ook taalkundige, Sanskritist en cultuurfilosoof was) de situatie in Europa van de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Vooral de twee eerste zinnen zijn bekend (‘Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het.’), maar deze maand lijkt vooral de daaropvolgende passage stof tot bespiegeling te bieden: ‘Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europese mensheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.’
Wat Huizinga bedoelde, was dat de Europese crisis van zijn tijd voortkwam uit vele kwalen, maar dat de grootste kwaal de kwaal der goedgelovigheid was. Goedgelovigheid betekent het ontbreken van de vaardigheid woorden te wegen. Alsof hij het tijdperk van Twitter, managementbluf, praatprogramma's en opiniepagina's voorzag, sneerde Huizinga: ‘Het woord zal dienen om den geest te plechtiger te verzaken, een belijdenis van maling aan al wat weten en waarheid is.’
Uiteraard is er geen enkele reden om Huizinga al te serieus te nemen, want net zoals alle geschiedschrijvers sloeg hij de plank niet zelden faliekant mis, maar toch bleef zelfs bij een geharde optimist als ikzelf iets knagen door zijn diagnose van het Avondland. Ik bedoel het besef dat als de zon van de beschaving ondergaat, ook de geringste figuren lange schaduwen werpen, in de politiek evenzogoed als in cultuur en letterkunde. Niets om je vrolijk over te maken, want het legioen der geringen telt altijd één ego meer dan men zelf denkt. - bb