| |
| |
| |
In een roeiboot
door Maarten 't Hart
Op vrijdag 3 juni 2011 luisterde ik, nadat ik weergekeerd was uit het zwembad, omstreeks kwart voor negen naar Radio 4. De presentatrice van het ochtendprogramma kondigde aan dat A.L. Snijders wederom een zkv (Zeer Kort verhaal) zou voorlezen met een muzikale inslag. Alweer gesproken woord op de klassieke muziekzender, riep ik geërgerd uit, geef ons toch een zko, een Zeer Kort Orkeststuk van Anton Webern. Ik overwoog of ik de radio uit zou zetten, doch ik at een boterham omdat ik hongerig was geworden van het zwemmen, en zat wat ver bij de radio vandaan. Ik had derhalve weinig zin om naar de radio toe te lopen, en dacht: nou ja, één verdienste kan de zkv niet ontzegd worden, namelijk dat zij altijd zeer kort is. Dus ik zal deze zkv gedogen. Tot mijn stomme verbazing las de heer Snijders toen echter het volgende voor:
‘In het Figi theater in Zeist word ik aangesproken door een roodharige vrouw die mijn aandacht trekt door haar hand op mijn arm te leggen. Ze wordt vergezeld door een Duitse vrouw die even naar buiten gaat om te roken. Rokers hebben het moeilijk, ze moeten overal naar buiten. We zijn bij Pinc 12, de jaarlijkse dag, de jaarlijkse gebeurtenis. Ze vertelt me dat ze in de polder woont, in de buurt van Warmond. “Dan kent u Maarten 't Hart zeker wel,” zeg ik. “Ik niet,” zegt ze, “mijn ouders wel, ze wonen aan de plas. Maarten 't Hart en Maarten Biesheuvel kwamen samen met mooi weer naar hun huis roeien, om te zingen. Mijn vader begeleidde ze op de cello. Maarten 't Hart droeg soms vrouwenkleren. Dan moest je juist mijn vader hebben.” - “Zei hij er wat van?” vraag ik. “Nee, hij zei er niets van, hij maakte muziek, hij was cellist.” Daarna komt de Duitse vrouw er weer bij staan, de pauze is voorbij, we gaan de zaal in.’
Nog lang nadat de stem van Snijders verklonken was, zat ik vol ongelovige verbazing naar de radio te staren. Zo langzamerhand ben ik wel gewend aan enige mythevorming ten aanzien van Maarten Biesheuvel en mij, maar hier keek ik toch van op. In zijn biografie van Karel van het Reve schrijft Ger Verrips: ‘Na de vertaalcolleges op woensdagmiddag was het gebruik naar de tegenover het Academiegebouw gelegen tapperij Barrera te gaan. Meestal was men met zo'n acht mensen, “altijd een heel gezellige boel”. Soms schoven Maarten Biesheuvel, Boudewijn Büch of Maarten 't Hart aan.’
Ook in deze zkv van Verrips worden Biesheuvel en ik in één adem genoemd, samen met wijlen Boudewijn Büch. Nu ben ik echter nog nooit in mijn leven, noch alleen, noch vergezeld van Maarten Biesheuvel, dan wel van Boudewijn Büch, na het vertaalcollege van Van het Reve aangeschoven in tapperij Barrera; sterker nog ik heb zelfs nimmer de drempel van tapperij Barrera overschreden, dus hoe Verrips aan deze informatie kan zijn gekomen, is mij een raadsel. Of Biesheuvel daar ooit wel heeft gezeten, weet ik niet. Gevraagd heb ik het hem niet, want al sinds twaalf jaar heb ik nauwelijks nog enig contact met de van oorsprong Schiedamse auteur, en de biografie van Verrips is zeven jaar geleden, in 2004, verschenen.
| |
| |
Waarom Bies en ik nog nauwelijks contact hebben? In 1999 retourneerde ik op 7 juni een jasje naar de Kernstraat 9 te Leiden dat Eva bij ons had laten liggen. In mijn boek Een deerne in lokkend postuur heb ik dat bezoek beschreven, dus ik kan hier volstaan met een zks (Zeer Korte Samenvatting) van wat er geschiedde nadat ik had aangebeld. Biesheuvel verscheen in pyjama, vroeg wat ik wilde, en begon mij, na mij eerst in een soort houdgreep te hebben genomen, uiterst venijnig te schoppen. Hij rechtvaardige zijn mishandelingen met de mededeling dat hij slechts mijn vader nadeed. Merkwaardig, want mijn vader heeft mij nooit geschopt. Zeker, zijn handen zaten vrij los, en menige tik heeft hij mij uitgedeeld, maar nimmer heeft hij mij met zijn voet getuchtigd. Hoe dan ook, sinds dat schopincident ben ik nog meer op mijn hoede voor Biesheuvel dan ik daarvoor reeds was. Veel eerder namelijk, om precies te zijn bij studentenvereniging Catena waar wij samen optraden, had hij mij al, voorafgaande aan dat optreden, tweemaal zo'n ongelofelijke oplawaai gegeven, dat het soms lijkt alsof ik nog kan voelen waar hij mijn onderrug geraakt heeft.
Waarom hij mij indertijd zo snoeihard heeft geslagen, weet ik nog steeds niet. Enige aanleiding voor zulke klappen was er niet, anders dan in geval van Jan Wolkers die mij een keer een tik heeft gegeven vanwege mijn recensie van zijn roman De Kus, en in geval van Adriaan van Dis die mijn hoofd een keer tussen zijn handen heeft genomen en dat heen en weer heeft geschud omdat ik op de radio had gezegd dat de componist Händel, net als Adriaan van Dis, af en toe vondsten aan collega's ontleende. Mij dunkt dat het toch niet zo bezwaarlijk is om met zo'n groot componist als Händel vergeleken te worden, maar Van Dis dacht daar helaas anders over.
Voor Jan Wolkers ben ik, ook na die tik, nooit bevreesd geweest, en Van Dis waarschuw ik dat hij voortaan van mijn hoofd af moet blijven, want anders moet hij erop rekenen dat ik wat terug doe, maar bij Biesheuvel ligt dat anders. Die zou volgens mij zeer wel in staat kunnen zijn om je, in een vlaag van verstandsverbijstering, volledig in elkaar te slaan dan wel te schoppen. Veel verweer zou ik daartegen niet hebben, want hij is zonder enige twijfel sterker dan ik, en daarnaast, als de boze geest Gods over hem vaardig wordt (1 Samuel 18 vers 10) van zodanige razernij vervuld, dat er in zo'n geval niet veel anders opzit dan er maar pijlsnel vandoor te gaan.
Zulks zou echter niet mogelijk zijn als je samen met Maarten Biesheuvel in een roeiboot zou verkeren. Wat dan als zijn razernij toeslaat? Je zou overboord kunnen springen en kunnen wegzwemmen, maar in het water ben je kwetsbaar, vaart kun je als zwemmer niet maken zoals de slachtoffers van Anders Breivik moesten constateren, en wat doe je als hij je achterna komt en je bedreigt met een roeispaan? Het is derhalve volstrekt ondenkbaar dat ik ooit met Biesheuvel samen in een roeiboot zou stappen, en het is ook nog nimmer, zolang wij elkaar kennen, zo'n veertig jaar nu, voorgevallen dat wij samen in een roeiboot hebben gezeten, of in welke andere boot dan ook.
Vandaar mijn verbazing over het zkv van de heer Snijders.
Maar laten wij dat verhaal nog eens wat nader bekijken. De roodharige vrouw zegt dat ze mij niet kent, maar haar ouders kennen mij wel. ‘Ze wonen aan de plas.’ De vraag die hier rijst is: aan welke plas? Twee plassen komen hier in aanmerking: de Klinkenbergerplas en de Kagerplas. Maar op de even diepe als liefelijke Klinkenbergerplas mag niet gevaren worden, en wordt ook nooit gevaren, dus die kunnen wij uitsluiten. Blijft over de Kagerplas. Die ligt evenwel wat
| |
| |
two birds
verderop, je moet eerst de Warmonder Leede afvaren voor je die plas bereikt. Geen Warmonder die aan de Kagerplas woont.
Het zou echter kunnen dat deze roodharige met ‘de plas’ het Joppe bedoelt, een wat breder water bij het eilandje Koudenhoorn waaraan twee villa's liggen. Of misschien moeten we het nog ruimer nemen, en valt ook de Warmonder Leede onder de noemer ‘de plas’.
De volgende vraag die je dan kunt stellen is: waar kwamen Maarten Biesheuvel en ik dan vandaan geroeid? En in wiens roeiboot? Noch Bies, noch ik bezitten een roeiboot, dus deze zouden wij dan gehuurd, dan wel van iemand geleend moeten hebben. Van mijn buren Joke en Bertus Heemskerk zou ik zonder enige twijfel voor een dergelijke expeditie hun roeiboot mogen lenen, maar wat zou het voor zin kunnen hebben om vanaf de aanlegsteiger achter het huis van de Heemskerken door een kreekje naar de Leede te roeien om dan even later weer aan diezelfde Leede ergens bij een villa aan te leggen? Dat is een tochtje van een minuut of tien, waarbij je trouwens niet over de plas aan zou komen. Zou het dan niet veel logischer zijn om maar direct naar de villa toe te stappen?
Wellicht echter kun je bij de Kaag Sociëteit een roeiboot huren en dan naar Warmond varen. Dat is echter een tocht van minstens anderhalf uur. Waarbij nog komt dat het tamelijk onwaarschijnlijk is dat iemand zich eerst vanuit Warmond naar de Kaag Sociëteit begeeft - een fietstocht van minstens drie kwartier - om dan weer naar Warmond terug te roeien om aldaar te musiceren.
En hoe moeten wij ons voorstellen hoe Biesheuvel bij de Kaag Sociëteit is ge- | |
| |
raakt? Op de fiets? Biesheuvel fietst al sinds jaar en dag niet meer. Die zou daar alleen kunnen komen als hij daar gebracht werd. Maar door welke autobezitter? En blijft die autobezitter daar dan in de Kaag Sociëteit achter in afwachting van onze terugkeer? Een busverbinding van de Kaag Sociëteit naar de bewoonde wereld is er immers niet.
Dat Bies en ik ‘met mooi weer samen naar hun huis kwamen roeien’ is derhalve om meerdere redenen totaal uitgesloten. Stel nu echter dat het verhaal toch een kern van waarheid bevat en dat Bies en ik samen ooit met een cellist in Warmond gemusiceerd hebben? Terstond rijst dan de vraag welk repertoire voerden we daar uit? Bies en ik, aldus die roodharige dame, kwamen ‘om te zingen’. En zij voegt eraan toe: mijn vader begeleidde ze op de cello.
Als je goed leest wat er staat, moet je er dus wel van uitgaan dat Bies en ik bij die gelegenheden samen zongen. Ik echter zingen? Dat sowieso nooit, en al helemaal niet met Biesheuvel samen. Wat zou het voor zin kunnen hebben om naast zijn overdonderende bariton, mijn spichtige sprinkhaanrietzangergeluid te laten horen? Maar misschien formuleert de roodharige hier een en ander wat kort door de bocht, wellicht stond er in die villa aan de plas ook een vleugel dan wel piano, en speelde ik daarop, terwijl Biesheuvel zong en de cellist ons begeleidde. (Die cellist moet dus als niet onbemiddeld worden beschouwd: hij beschikt zowel over een cello als een vleugel.)
Maar dan nog blijf je je afvragen: welk repertoire kan dat dan zijn geweest? Tamelijk verdienstelijk, en niet zelden aangrijpend, vermocht Bies ooit diverse liederen van Schubert en Schumann ten gehore brengen (zij het wel altijd enigszins uit de maat), maar daar heb je het dan ook mee gehad. Die liederen begeleid je op de piano, daar komt geen cello aan te pas. Akkoord, het is denkbaar dat de cellist de baslijn van de piano verdubbelt, maar dat is onbevredigend en ongebruikelijk. Er is wel repertoire voor zangstem, klavecimbel en cello, maar zulk repertoire zingt Biesheuvel niet.
In het voorbijgaan wil ik er ook nog even op wijzen dat je handen nogal verkrampt raken als je enige tijd roeit. Zou je, als je geroeid had, vervolgens iemand op piano moeten begeleiden in liederen van Schubert of Schumann, dan zou je met die verkrampte handen niet veel kunnen presteren.
Mijn vader, aldus de roodharige, ‘was cellist’. Mogen we daaruit a) opmaken dat die vader inmiddels niet meer leeft, en b) dat hij beroepshalve cello speelde, dus geen amateur was? Dat biedt aanknopingspunten om te onderzoeken of er ooit in Warmond ‘aan de plas’ een beroepscellist heeft gewoond met een roodharige dochter. Warmond heeft vijfduizend inwoners. Aan het water van de Leede, de zogenaamde goudkust, wonen echter maar een twintigtal gezinnen. Uiteraard ken ik niet al die rijkaards, maar velen ervan ken ik toch wel, en je kunt dus aan degenen die je kent vragen of zij weet hebben van een gefortuneerde cellist die aan het water woont, dan wel heeft gewoond.
Bij mijn naspeuringen daaromtrent ben ik geholpen door een celliste die op de Potsdam woont. Wij vonden het volgende: de enige (amateur)musicus aan het water bleek Philomene S. te zijn, een vrouw die contrabas speelt. Rood haar heeft ze niet, weet van enige cellist die aan het water woont, heeft ze ook niet, ofschoon ze haar uiterste best heeft gedaan om een klein orkest samen te stellen van Warmondse en Voorhoutse en Sassenheimse en Oegstgeestse musici. Kortom, in Warmond woont, noch aan het water, noch ook elders in het dorp, een beroepscellist, en heeft in het nabije verleden ook geen beroepscellist gewoond. En zelfs, hebben wij kunnen vaststellen, ook geen amateurcellist.
| |
| |
full moon on wide screen
Wat mij in dit zkv van Snijders, en dat is ook de voornaamste reden dat ik het aan analyse onderwerp, het meest stoort is de mededeling: Maarten 't Hart droeg soms vrouwenkleren. Het woord soms impliceert dat Bies en ik dus meerdere malen bij mooi weer over de plas kwamen aangeroeid, ik daarbij nu eens in mijn eigen polo en spijkerbroek, dan weer in vrouwenkleren. Uit musiceren in vrouwenkleren, ik? Totaal ondenkbaar. Met Bies in een roeiboot in vrouwenkleren? Volstrekt uitgesloten.
En hoe zou ik, ware ik in vrouwenkleren geweest, en derhalve voorzien van lange, aangeplakte nagels, ooit nog piano hebben kunnen spelen? Bij mooi weer in vrouwenkleren is trouwens ook onwaarschijnlijk omdat de minste zonneschijn, zelfs als het niet eens zo heel warm is, ervoor zorgt dat het zweet zich vanonder je pruik in straaltjes over je hoofd omlaag begint te bewegen. Toen ik in 1991 in een glitterjurk het boekenbal bezocht, moest ik telkens het Leidseplein op om enigszins af te koelen. Het zweet gutste keer op keer van mijn voorhoofd.
In vrouwenkleren voel ik mij altijd flink opgefokt, ben ik nerveus. En dan ook nog musiceren? Met trillende vingers? Hoe komt iemand erbij dat het ooit denkbaar zou kunnen zijn dat ik in damesoutfit in een roeiboot zou kunnen stappen om na een tocht over een plas bij een cellist thuis te gaan musiceren?
Toch weet de roodharige met behulp van één knappe zinswending een schijn van waarheid te verlenen aan de mededeling ‘Maarten 't Hart droeg soms vrouwenkleren’. Namelijk met het zinnetje: ‘Dan moest je juist mijn vader
| |
| |
hebben.’ Dus die man, die vermeende cellist, met zijn alleszins aantrekkelijke roodharige dochter, wordt verondersteld onaangenaam verrast te zijn door de vrouwenkleren, maar tevens ook te fatsoenlijk om er iets van te zeggen. Het verhaal, hoe kort ook, heeft derhalve een moraal. In weerwil van mijn wangedrag laat de musicus zich niet kennen, hij is de held van dit zkv. De man die duldt, die gedoogt.
Mijn eerste gedachte, toen ik Snijders dit verhaal op Radio 4 hoorde voordragen, was dat hij, gebruikmakend van hem bekende gegevens, de roeiboot uit Een vlucht regenwulpen, mijn woonplaats Warmond en de plassen aldaar, de vermeende vriendschap van Bies en mij, de zangcapaciteiten van Bies, en het feit dat ik in het verleden tweemaal in het openbaar een jurk heb aangetrokken, zijn verbeeldingskracht aan het werk had gezet en uiteindelijk met deze bizarre zkv-cocktail op de proppen was gekomen.
Ik schreef hem een nijdige brief waarin ik mijn verbazing over het verhaal verwoordde en hem verweet dat hij klinkklare onzin over Bies en mij had voorlezen. Hij schreef de volgende zkb terug:
Geachte heer 't Hart.
Ik ben ook verbaasd. Alles in het zkv is waarheid, ik heb niets verzonnen. Als u ook de waarheid spreekt, ben ik in de maling genomen. De vrouw was en is mij onbekend, ik zou niet weten hoe ik haar zou kunnen vinden. Ik vrees een blijvend raadsel.
Met vriendelijke groet,
A.L. Snijders
Dit kan waar zijn, niettemin zet ik vraagtekens bij de zin: ‘De vrouw was en is mij onbekend, ik zou niet weten hoe ik haar zou kunnen vinden.’ Hoe valt dit de rijmen met de mededeling: ‘We zijn bij Pinc 12, de jaarlijkse dag, de jaarlijkse gebeurtenis.’ Dat impliceert immers dat Snijders al veel vaker bij Pinc 12 (wat is dat?) is geweest, jaar in, jaar uit, al dan niet in het Figi theater in Zeist.
Genoeg aanknopingspunten, dunkt mij, om iets meer te weten te kunnen komen over die roodharige. Voor zover nodig - want wellicht had Snijders, getuige het feit dat ze haar hand op zijn arm legt (dat doe je toch niet bij een jou volledig onbekende man?) die vrouw al eerder bij zo'n Pinc 12 bijeenkomst ontmoet. Bovendien is er ook nog sprake van een Duitse vrouw. Moet op te sporen zijn, via Pinc 12, en kan dan misschien zeggen wie die roodharige vrouw is uit de polder bij Warmond.
Vooralsnog houd ik het er dus op dat Snijders dit zkv volledig uit zijn duim heeft gezogen. Dat mag, dat is niet verboden, sterker, in zo'n geval spreken wij over een even overrompelende als overweldigende verbeeldingskracht, maar de naïeve Radio 4-luisteraar, dan wel naïeve lezer van dit zkv zal waarschijnlijk toch denken dat het verhaal in ieder geval voor een deel op waarheid moet berusten. Meestal immers, zo leert de ervaring, bevatten dit soort fantastische vertellingen altijd nog wel enkele kernen van waarheid, waar de leugens vernuftig omheen zijn gedrapeerd. Dit verhaal is echter van begin tot eind gefantaseerd, hetzij door A.L. Snijders zelf, hetzij door zijn roodharige zegsvrouw.
|
|