Verdachte stroopt zijn linkermouw op.
‘Hoe vind je deze? Mooi beest, niet? De tatoeage lijkt als het ware om zijn arm gestrengeld. Het is een zeer gedetailleerd getekende boa constrictor.
Je zegt: ‘Je hebt oog voor detail, moet ik toegeven. Ik zie klasse, verfijning.’
‘Dat wil ik horen. Dat wil ik horen.’ Hij ontspant zichtbaar.
Je zegt: ‘Je bent een leider. Je wilt controle, je hebt die. Je ziet alles en meteen. Ben je een topcrimineel?’
Als dat waar is, dan heb je zonet iets gevaarlijks gedaan. Je hebt hem dan sneller doorgehad dan hij wil. Hij laat zich niet graag in de kaart kijken. Dat weten we inmiddels.
‘Doe je mee?’ fluistert verdachte. Hij heeft zijn ogen gesloten en heft zijn hoofd iets achterover. Hij wacht af.
Jij beseft dat je werkt in opdracht van de strafrechter en dat je dit alles moet melden, opschrijven dus, in je rapport. Dat weet hij ook.
Je zegt: ‘Waarmee?’ Je voelt nu nattigheid. Een onbestemd naar gevoel. Dat gevoel heet angst en het is nu zeker opletten geblazen!
Voorkom foute keuzes en als je die toch maakt, zet ze dan razendsnel recht - Verdachte gaat verder: ‘Doe mee met mijn spel. Raad maar wie ik ben.’ Verdachte heeft opeens een vileine grijns op zijn gezicht.
Zeg: ‘Ik doe mee. Ik hoop dat ik je kan volgen. Je bent heel snel en je hebt volgens mij al heel veel uitgedacht, of, beter gezegd, bekeken. Ik weet nog steeds niet wie je werkelijk bent.’
Verdachte krijgt heel even een milde blik van erkenning in zijn ogen. Die zijn donker, fonkelen nu maar staan steeds alert, wantrouwig en opeens, ijskoud.
‘We zijn aan elkaar gewaagd,’ zegt hij. ‘Dat schept een band. Nog een sapje?’
Zeg: ‘Ik heb nog, dank je.’ Je had je sap namelijk laten staan. ‘Jij en ik hebben heel verschillende rollen. Ik heb opdracht om je te onderzoeken. Jij bent de onderzochte. Zo ongeveer de handigste die ik ben tegengekomen. Ik krijg geen vat op je. Je bent zo glad als een aal.’
‘Vertel maar wie ik ben.’ Verdachte kucht met een zweem van vergenoegdheid.
Zeg: ‘Ik weet nog niet eens wat je hebt gedaan.’
‘Waar ik van word verdacht?’ Verdachte kijkt onnozel.
Zeg: ‘Klopt.’
‘Van het onmogelijke, het onherstelbare, het verschrikkelijke.’ Verdachte trekt een gemaakt treurig gezicht.
Zeg: ‘Allemachtig.’
‘Ik ontken!’ Hij wordt fel.
Zeg: ‘Dat vermoedde ik ergens al.’
‘Waarom?’ Verdachte is oprecht verbaasd.
Zeg: ‘Omdat jij je de hele tijd onzichtbaar maakt.’
‘Je zit er heel dichtbij. Heb ik een stoornis?’
Blijf het spel spelen en word juist ook in zware zaken niet te serieus en zwaarwichtig - Zeg: ‘Ik weet werkelijk nog niet of je een stoornis hebt.’
‘Wat weet je eigenlijk wel?’ Verdachte kijkt triomfantelijk.
Zeg: ‘Dat je tot in het diepst van je persoonlijkheid een acteur bent! Je bent een echte acteur!’
‘Klopt,’ zegt hij, ‘jij soms niet?’