aan goederen, waarin de mensen zich kunnen onderscheiden aan de hand van hun kwaliteiten en waarin iedereen gelijk is. Ik herinner mij dat het me toen niet lukte om het geschrift helemaal te lezen en ook nu ik het na al die jaren weer in handen heb, blijf ik steken in zijn plannen voor een beter leven.
Lou had er trouwens begrip voor dat ik niet al zijn ideeën volgde. Hij was tolerant en bovendien verliefd op me. Op een avond, we zaten in zijn kamer, maakte hij op een vriendelijke, verlegen manier avances. Ik hield dat af, maar wilde hem niet kwetsen en zei hem toe dat als ik op mijn zevenentwintigste nog niet getrouwd was, ik met hem in het huwelijk zou treden. Daar kon hij mee leven, zei hij.
Niet lang daarna vond ik een andere kamer in een studentenhuis aan de Plantage Muidergracht. De kamer was niet zoveel groter, maar er waren geen slakken en wel een douche. Lou en ik bleven elkaar zien. We gingen soms eten in het eetcafé de ‘Carrékelder’ of naar de film en op ongewone tijden stond hij plotseling op de stoep, bijvoorbeeld met de vraag of ik meeging naar Brabant om een antieke kachel op te halen.
Op een avond vroeg hij me of ik ook zo verschrikkelijk moe was. Ik zei dat het wel meeviel, maar dat hij zelf misschien wat gevarieerder zou moeten eten. In elk geval wat meer dan alleen hopjesvla. Een paar weken later vroeg hij het weer, van die moeheid. Ik suggereerde dat hij misschien eens naar een dokter zou moeten gaan, maar dat idee wuifde hij weg
Inmiddels had ik P. ontmoet, met wie ik wel voor mijn zevenentwintigste wilde trouwen. Lou accepteerde dit als een onvermijdelijk gegeven en bleef loyaal langskomen. - Tot het moment dat ik mij realiseerde dat ik hem al enige tijd niet had gezien of gesproken. Ik fietste naar zijn huis, waar ik hem niet aantrof. Vervolgens fietste ik door naar zijn antiquariaat en zag dat er een briefje op de deur hing. Er stond: ‘Wegens omstandigheden gesloten’ met daaronder een telefoonnummer.
Ik belde vanuit de dichtstbijzijnde telefooncel. Het was het nummer van zijn ouderlijk huis in Abcoude en ik kreeg de vader van Lou aan de telefoon. Tot mijn verbazing wist hij wie ik was. Hij was naar mij op zoek geweest, maar had mij niet kunnen achterhalen. ‘Lou is erg ziek,’ zei hij, ‘en hij zou het fijn vinden als je hem hier in Abcoude komt opzoeken.’
Hij gaf mij het adres. ‘Beloof je me dat je het doet,’ vroeg hij me met klem. Ik beloofde het, maar ik was druk met andere zaken en Abcoude lag niet naast de deur.
Het duurde zeker een week voordat ik weer belde om een bezoek af te spreken. Deze keer kreeg ik een vrouw aan de telefoon. Van haar hoorde ik dat Lou de vorige dag aan leukemie was overleden.
Ik herinner mij niets van een rouwkaart of van een begrafenis. Dit was het.
‘Erg ziek’ had betekend ‘hij ligt op sterven’, maar ik had het niet begrepen.
Die dag was het Koninginnedag. Ik reed met de trein naar Leiden, waar P. mij afhaalde van het station. Op straat werd luidruchtig feest gevierd en P. had een oranje maaltijd voorbereid. Altijd als ik aan Lou denk, en dat doe ik regelmatig, denk ik aan die oranje maaltijd.
Wat rest, is Lou Heijermans enige, in eigen beheer uitgegeven gedichtenbundel tien gedichten alleen, uitgebracht in 1965 in een oplage van dertig gestencilde, genummerde en gesigneerde exemplaren. Een van die exemplaren is aanwezig in het Poëziecentrum Nederland te Bredevoort. Zelf bezit ik een exemplaar van de tweede druk uit 1966, het jaar dat ik bij hem woonde. Volgens het colofon is de inhoud ‘vrijwel’ gelijk aan de vorige druk. Dat zal dus ook gelden voor gedicht nummer tien:
en de gedachten gaan de dood betreden
binnen de ruimte van de tijd
heden vliegt de heerlijkheid