germannetje vond; daar zat het toch niet in, met nog kleinere burgermannetjes kon hij het goed vinden.
Wat de antipathie van deze medestudenten, en van latere bekenden, motiveerde of teweeg bracht, wist ik niet en heb ik maar in sommige gevallen ten dele kunnen vermoeden. Wat verwacht je dan ook? Ik kan evenmin uitleggen wat mij afstoot in die televisiepersoonlijkheid.
Moeten we het daarbij laten? Deze verhoudingen zijn nu eenmaal zo; die kun je niet verklaren volgens sommige mensenkenners. Daarmee is toch ook weer niet alles gezegd. Er is een hoop te ontdekken op deze gebieden als je eens niets anders te doen hebt.
Vooral wat anderen in jouzelf kan tegenstaan, dat is een rijk onderzoeksgebied; daar wachten verrassende ontdekkingen, soms. Wat die twee studenten tegen mij hadden, heb ik nooit begrepen; en nu zijn zij allebei al dood.
Joseph O'Neills roman Netherland speelt zich alleen in Nederland af in zoverre dat de verteller, die zich Hans van den Broek noemt, in Den Haag op school heeft gezeten en cricket gespeeld bij hbs. Hij kan nog heel goed Nederlandse termen en zegswijzen oproepen terwijl hij allang voornamelijk in Amerika werkt en soms even in Engeland. De voornaamste bijdrage van Den Haag aan zijn leven lijkt wel het cricket te blijven, dat hij in New York ook gaat spelen op een slecht terreintje achteraf.
Het verhaal dat hij van zijn Amerikaanse ervaringen vertelt, is vertrouwelijk, slordig, grappig, avontuurlijk... - Ho eens even. Is het ooit mogelijk om met zo'n stel adjectieven een indruk te geven van een roman?
De vraag dringt zich hier meteen op doordat de uitgever Harper de paperback bezaaid heeft met zeventien citaten uit recensies: drie buiten, vijf binnen op de omslag, zes op de eerste pagina, drie achterop. ‘Dazzling’ heeft Kate Summerscale het genoemd; de New York Times, in de persoon van een onbekende, heeft het over ‘devoured in three thirsty gulps’; en de Washington Post sprak van ‘a man in exile - from home, family and, most poignantly, from himself’.
Het is jammer dat ook een uitgever als Harper geen geloofwaardige manier heeft om een indruk te geven van de bijzonderheid van een boek. Je zou Netherland als je er niet eerder over gehoord had meteen terugschuiven tussen de andere dazzling werken van de boekenstal.
* * *
Hoeveel mensen vragen tegenwoordig ‘stoor ik’ als ik de telefoon beantwoord? Er zijn er in ieder geval verscheidene bij die ik graag wil spreken, en toch weet ik niet meteen een antwoord als een van hen met die vraag aankomt.
Hoe denken zij iemand te kunnen oproepen zonder hem te storen? Hebben zij vrienden en kennissen die vaak niets anders te doen hebben dan bij de telefoon te zitten wachten? Of zou ik moeten zeggen: ‘Jouw storen is voor mij geen storen, het is verrassen’? Of kortaf ‘Ach...’?
Mijn meest openhartige antwoord zou zijn: ‘Ik wil je best vertellen wat ik zat te doen, en ook of ik daar bepaald gauw mee door hoopte te gaan.’.
Misschien is een betere openingsvraag aan de telefoon eigenlijk het aloude ‘Kom ik gelegen’, ook al is niet helemaal duidelijk wat die verlangt - misschien een gesprek van minstens een kwartier?
Er gaat eigenlijk niets boven het klassieke ‘Zeg, kan ik je even...?’.