het ook beter deed dan de voormalige vicepresident Richard Nixon in 1968 en senator John F. Kennedy in 1960.
Verandering, wat u zegt. Maar dan toch met mate.
Hoewel een hoger percentage blanke mannen voor Obama stemde dan voor elke Democratische kandidaat sinds Jimmy Carter, koos uiteindelijk niet meer dan 43 procent van alle blanke stemmers voor hem. Ondertussen keerde liefst 70 procent van alle zwarte stemmers in Californië zich tegen het homohuwelijk (waardoor dat net werd verweorpen). En bij deze verkiezingen omschreef 34 procent van alle Amerikanen zichzelf ronduit als ‘conservatief’, 44 procent als ‘gematigd’ en 22 procent als ‘vooruitstrevend’ - dezelfde verhouding als vier jaar geleden toen George W. Bush zijn herverkiezing won.
Verandering was zeker te vinden in de aanpak van de campagne. Geheel anders dan alle voorgaande verkiezingen sinds 1992, toen met de komst van cnn het ‘mediatijdperk’ begon, heeft Obama zich niet volledig gericht op de ‘nieuwscyclus’. Die cyclus schrijft voor dat sound bites op tijd dienen te worden geproduceerd voor de avondjournaals en de ochtendkranten, dat direct dient te worden gereageerd op aanvallen in de pers, en dat professionele journalisten en bloggers moeten worden ingehuurd om de publieke opinie te sturen. George W. Bush, Al Gore, John Kerry, Hillary Clinton en McCain hebben waren er allemaal van overtuigd dat wie van de media wint, de verkiezingen wint.
Obama voerde de strijd elders, en wel op straat. Hij opende in elke te bevechten staat talrijke kleine kantoren, en zijn campagne spendeerde met 2,8 miljoen dollar bijna drie keer zo veel aan lokale medewerkers dan de Republikeinen. Hun taak was het om netwerken van vrijwilligers op te zetten, die weer nieuwe netwerken moesten creëren. Obama had geen bloggers en journalisten in dienst, maar stuurde wel steeds ‘persoonlijke’ emails naar al zijn vrijwilligers, die hij steevast opriep zelf de boodschap te verspreiden via het web.
Ten slotte symboliseert de keuze voor Obama op een ander gebied ook vooruitgang. Voor het eerst sinds tijden hebben de Amerikanen iemand gekozen die laat blijken dat hij intellectueel is. Niet dat Amerikaanse presidenten dom zijn, maar openlijk uitkomen voor je intellectualiteit staat sinds Adlai Stevenson in de jaren vijftig gelijk met politieke zelfmoord in een land waar evenveel mensen geloven in de evolutie als in vliegende schotels, en waarin een vijfde van de inwoners ervan overtuigd is dat de zon om de aarde draait. Geen wonder dat president Nixon (zelf goed opgeleid) intellectuelen openlijk minachtte, dat Clinton zijn intelligentie verborg achter populistische volksheid, en dat George W. Bush wel prat ging op zijn slimheid maar anti-intellectualisme tot politieke leidraad van zijn presidentschap maakte. Na een periode die oppervlakkigheid een slechte naam gaf, is er nu weer een president die rept van ‘favoriete filosofen’ en ‘bewonderde dichters’.
Op zich zegt dit uiteraard niets, want van alle vroege Amerikaanse presidenten was George Washington verreweg de minst intelligente, maar wel de meest succesvolle (in elk geval een stuk succesvoller dan president James Garfield, die slechts zes maanden en vijftien dagen regeerde, maar zo knap was dat hij tegelijk met zijn linkerhand Latijn kon schrijven en met zijn rechterhand Oud-Grieks). Toch bestaat er nu een sprankje hoop dat Obama vooruitgang belichaamt in de zin dat hij kiest voor ideeën in plaats van slogans, dat hij denkt in argumenten in plaats van leuzen en dat hij complexiteit prefereert boven simplificaties. Er is bovendien de hoop dat hij als oud-hoofdredacteur het belang onderschrijft van bescheiden tijdschriften die precies datzelfde proberen. - bb