niet als het begin van een wolkeloos bestaan (het is voorjaar en het regent). Toch is zijn lot bezegeld, nu zij de trouwjurk uitzoekt.
Dat dit perspectief onjuist is, blijkt echter bij nadere beschouwing van de eerste dimensie van dit gedicht: de rijmwoorden. Die laten een duidelijke lijn zien van ‘aan’ naar ‘uit’. In de eerste zeven verzen zijn de rijmklanken even en aan. In de verzen acht en elf is de rijmklank even verbasterd tot egen, terwijl de verzen tien en twaalf rijmen op uit. De conclusie is duidelijk: aanvankelijk is het nog aan, maar ten slotte is het onverbiddelijk uit. De kanteling vindt plaats bij de verzen zeven en acht. Ook de titel laat niets aan duidelijkheid over en behelst de klanken aan - uit.
tweede dimensie: het witte vlak - Het gedicht is opgedeeld in zes versparen, maar door rijm en interpunctie lijken het drie kwatrijnen. De indeling in tweeregelige strofen wordt bepaald door de witregel tussen de verzen twee en drie. Op bijna theatrale wijze houdt Heytze hier de adem in, en verbeeldt zo het witte vlak van de ongeschreven kaart. Vorm en inhoud worden hier één. In de verzen vijf en zeven wordt verteld dat de ‘ik’ nog steeds hetzelfde doet. Er is niets veranderd, dus is er ook niets te melden - die leegte gaat in het wit tussen de verzen zes en zeven. Maar de tijd gaat door, ook als je niets schrijft. Het gapend gat tussen de verzen tien en elf laat de voortschrijdende tijd zien, versterkt door de woorden later en voorjaar.
derde dimensie: ruimte voor ironie - De ik-persoon laat ons zijn grote drama zien, maar Heytze weet het met enige zelfspot te relativeren. Zien we de schrijver van het gedicht als de ‘ik’, dan is het nogal ironisch dat hij de kaart aan zijn lief niet vol kan schrijven. Dat ‘writer's block’ weerhoudt hem er niet van een mooi gedicht op papier te pennen.
Met veel dramatiek begint het vijfde vers met Ik leef nog steeds, suggererend dat de ‘ik’ ook dood zou kunnen zijn. Hij laat de bruid even denken dat zelfmoord een optie was. Maar dan gaat de zin verder met een vorig leven. De bruid zal opgelucht zijn, maar zijn pijn ook voelen.
Wellicht de meest tragi-ironische zin staat in vers zeven en acht. In de stad Utrecht, de woon- en werkplaats van Heytze, laten slechts weinig fietsers zich tegenhouden door een rood licht. Zelfs de burgemeester heeft onlangs verordonneerd dat talrijke zinloze stoplichten dienen te worden weggehaald. Dat de ‘ik’ beweert niet van de ‘jij’ te kunnen wegfietsen omdat hij de lichten tegen heeft, is evident een drogreden, een smoes. De tragische ironie wint het hier van het drama.
Diezelfde tragische ironie blijkt uit het woord inkt - een van de primaire schrijvers-benodigdheden, die onder zijn huid zit zodat hij er niet bij kan maar zich er ook niet los van kan maken. In de slorverzen volgt dan de dramatische omslag. De pointe is een soort trap na, maar zo sentimenteel dat ze bijna hilarisch wordt, als het niet zo tragisch zou zijn - ironie die Heinrich Heine niet zou misstaan.
vierde dimensie: de tijd - De eerste regel van elk verspaar bevat een woord dat een tijdsduur impliceert. Dit zijn achtereenvolgens even, blijft, steeds, steeds, later en voorjaar. In deze reeks is een duidelijke groei te zien in de tijdsduur. Bij even denk je aan enkele minuten, die door blijft worden verlengd. Bij later denk je aan uren of dagen en bij voorjaar aan weken of maanden.
Een zelfde verlenging van de tijd is waar te nemen in wat verteld wordt in het gedicht. In het tweede vers wordt met hoe het is gegaan het even verlengd met een stuk van het verleden. Om precies te zijn, gaat het om de tijdspanne van de laatste ontmoeting van de ik-persoon en de bruid tot nu toe. Met een vorig leven uit het vijfde wordt dit uitgebreid met de periode dat ze nog een relatie hadden. De woorden steeds verbinden dit verleden met het heden en dragen het zelfs verder de toekomst in. De woorden later en voorjaar laten de tijd nog verder voortschrijden en geven een blik op de toekomst.
Heytze beklemtoont het uitdijen van de tijd door een vertraging in het leestempo. Na de achteloze mededeling in de eerste twee verzen met veel korte klinkers, zet hij in het derde vers de rem erop. De twee lange a-klanken in maar de kaart geven een fikse vertraging. In