toetsing zullen voortaan in de commissie die beslist over het lot van literaire tijdschriften ‘naast literatoren ook personen met kennis van marketing zitting hebben’.
Wat ‘literair-maatschappelijk discours’ betekent, weet ik niet precies, maar ik weet wel wat ‘marketing’ betekent. Ik mag u verklappen dat ik als geheime hobby het bestuderen van marketingplannen heb. Ik bedoel dan de marketingplannen van anderen, en dan uiteraard alleen degene die zijn geschreven door ‘personen met kennis van marketing’, zoals de strategieën van het pcm-Apax-concern, en van abn-amro en van Fortis en van de overheid inzake de ov-chipkaart. U begrijpt dat ik daardoor een peilloos vertrouwen heb in marketing als wetenschap, als kunst en als kunde, en derhalve tevens als instrument om literaire tijdschriften ‘aanwezig’ te laten zijn in ‘het literair-maatschappelijk discours’.
Eerlijk gezegd weet ik niet of het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds op voorhand een even groot vertrouwen koestert in de binnen te halen ‘personen met kennis van marketing’. In elk geval verwacht het fonds blijkbaar het meeste heil van een nieuw op te richten ‘platform voor literaire tijdschriften’. Het betreft hier ‘een gezamenlijk initiatief’ van het Vlaamse Fonds voor de Letteren, de Nederlandse Taalunie (coördinator) en het nlpvf. Men bedoelt dat er een website wordt gemaakt met hyperlinks naar de websites van de literaire tijdschriften. Zoiets bestaat overigens al jaren in Vlaanderen (www.detijdschriften.be), en is een mooie, pretentieloze en goedkope service van CeLT, de vereniging van de Culturele en Literaire Tijdschriften uit Vlaanderen.
Dat pretentieloze en goedkope hoeven we klaarblijkelijk niet te verwachten van de nieuw op te richten website. Hoe kan het ook anders als er een aparte ‘redacteur’ zal worden ‘aangesteld’ voor de ‘eindredactie’ van de site en een overbodige, geldverslindende in hoogpolig tapijt verzonken organisatie als de Nederlandse Taalunie zich ‘als coördinator’ ermee gaat bemoeien? Nog voordat de literaire tijdschriften hebben kunnen reageren op de foutief gedateerde brief van het nlpvf over ‘de richting die het fonds zal inslaan’, pronkt die Taalunie al met de nieuwe kleren van de keizer.
Zo rept de Taalunie ervan dat op de nieuwe website (die literairetijdschriften.eu blijkt te heten) de literaire tijdschriften zich niet alleen zullen presenteren, maar ook ‘gastbijdragen, proefartikelen, gedichten en essays’ zullen leveren, zodat ‘een levendig debat over de toekomst van deze tijdschriften’ kan worden gevoerd en lezers ‘kunnen zoeken op inhoudelijke kruisverbanden tussen de tijdschriften’, alsmede zich kunnen abonneren ‘op een nieuwsbrief die tweewekelijks zal worden verstuurd’. Aldus kan de lezer dankzij de Taalunie ‘ten volle ervaren welke rijkdom schuilt in de Nederlandstalige literaire tijdschriften’ Als u het mij vraagt, is hier sprake van een uitzonderlijk duidelijk marketingplan. Het behelst immers niets anders dan literaire diefstal, of althans het gesubsidieerd parasiteren op het werk van de redacties van de tijdschriften, het door subsidieverleners zelf pralen met de arbeid van anderen. Dit platform is geen pretentieloze, goedkope wegwijzer naar literaire tijdschriften, maar een letterkundige bloedzuiger, een literaire parasiet, die teert en woekert op de inspanning van derden.
Deze opzet past geheel en al in een nieuwe trend in de Nederlandse culturele wereld. Ik bedoel de trend dat de subsidiegever zichzelf belangrijker acht dan de subsidieontvanger, en zelf in de schijnwerpers gaat staan. Zoals de directeur George Lawson en de commissieleden van het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten (nfpk) zich breeduit in de media op de borst slaan als nietsontziende decisionmakers die niet bang zijn Ton Koopman en Reinbert de Leeuw en Theu Boermans in één keer alle subsidie te weigeren. Zoals Lex ter Braak, directeur van het fonds Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst (bkvb), die zo nadrukkelijk de publiciteit zoekt met zijn opvattingen dat de Nederlandse kunst ‘middelmatig’ is, en dat het aan hem is om de politici dienaangaande ‘op te voeden’.
Hier waait niet zozeer de wind van vernieuwing, maar bovenal die van subsidienarcisme.