| |
| |
| |
Een Japans parapluutje
De werkelijkheid van Jan Vrijman
door Margriet de Koning Gans
Op 11 februari 2007 biedt ‘Het uur van de wolf’ een documentaire over Jan Vrijman, de cineast en journalist die dan bijna tien jaar dood is. Zijn oudste dochter, Fabie Hulsebos, heeft de documentaire gemaakt. Ik bel mijn vriendin Catrien Ariëns dat ze moet gaan kijken. Zij heeft hem goed gekend: Jan heeft haar gecoacht in haar carrière als fotograaf. Zelf ga ik niet kijken. Zijn naam alleen al brengt bij mij nog altijd enige turbulentie teweeg, dus is kijken naar een film over hem iets dat ik liever oversla. Catrien vindt dat ik me aanstel en gebiedt me de televisie aan te zetten. Zelf heeft ze de film al in de bioscoop gezien, ze is er zeer over te spreken.
In de loop van de zondag wint mijn nieuwsgierigheid het van mijn weerstand, en aangezien er niemand anders thuis is die naar voetbal op het andere net wil kijken, stem ik af op De werkelijkheid van Jan Vrijman. Hij is ten slotte morgen jarig. Of was het vandaag? Ik weet het niet meer.
Wat ik te zien krijg, is een aardige poging van Hulsebos om haar vader postuum wat beter te leren kennen. De krantenknipsels die uit de la zijn gehaald om zijn filmloopbaan te reconstrueren, ken ik allemaal. Ik heb ze ergens in een plakboek zitten.
De dochter vraagt zich af waarom hij geen succes had met zijn film Op de bodem van de hemel (1965), onder meer over de evangelist Johan Maasbach en diens volgelingen (de vara durfde de film niet uit te zenden), en Bert Haanstra wel met Alleman (1963). Moeder en dochters weten er geen verklaring voor en vinden het onrechtvaardig. Toch is de verklaring eenvoudig: Jan had een heel ander uitgangspunt dan Haanstra. Hij wilde Nederland de ogen openen, hij gaf politieke statements af. Voor zijn eerste film, Dag koninginnedag uit 1957, die werd uitgezonden door de vpro op de verjaardag van Koningin Wilhelmina, werd hij meteen in de ban gedaan; hij mocht twee jaar lang niet voor de tv werken. Op de bodem van de hemel ging over mensen voor wie het bestaan keihard overleven was. Hij toonde arme, hardwerkende, ruwe bonken met een blanke pit, in armoedige wijken en op plaatsen waar de culturele elite doorgaans niet komt. Het is een soms grimmige film over mensen die zich er niet onder laten krijgen.
Haanstra speelde. Met Alleman hield hij de Nederlandse burgerij een vertederde en vertederende spiegel voor. Kijk toch hoe enig wij zijn als wij ons onbespied wanen en hoedjes passen bij de Bijenkorf. Het is de vraag naar de kijkcijfers avant la lettre die de moeder en de dochters stellen, een strijd die Jan altijd verloor. En ja, het is misschien onrechtvaardig dat jaren later zou blijken dat zijn film een stuk interessanter was dan Alleman.
Het gebrek aan succes kwam doordat Jan een querulant was. Hij voelde het als zijn taak om altijd en overal de luis in de pels te zijn. Vaak was hij was zijn tijd vooruit, zoals met zijn film De werkelijkheid van Karel Appel (1962) en met zijn
| |
| |
film Identity (1970). Soms liep hij hopeloos achter, zoals met zijn film Philips; een onderneming (1979). Die film miste volgens mij zijn oude, bezielde overtuigingskracht. Maar in die jaren zat hij dan ook helemaal stuk.
In De werkelijkheid van Jan Vrijman komen uiteraard de belangrijkste getuigen opdraven. Daar heb je ze, Frans Weiss, Matthijs van Heyningen en nog een paar mensen uit verschillende periodes van zijn leven. Om de beurt worden ze binnengelaten, zoenzoenzoen en dan mogen ze hun zegje doen. Het is een vertrouwd onderonsje. Matthijs hangt geweldige verhalen op over Jan zijn lintje, dat hij in 1971 kreeg. Frans babbelt over de architect Jaap Bakema die voor het raam een traan wegpinkte omdat het Nederlandse paviljoen dat hij voor de wereldtentoonstelling in Osaka had ontworpen, precies zo werkte als hij dacht.
Kom op Frans, denk ik, wat is dat nu? Waarom heb je het niet over die prachtige, overweldigende filmvoorstelling die je samen met Jan hebt gemaakt? Over de enorme technische uitdaging die dat was? Of over het pandemonium dat binnen direct na de opening losbrak? Al die Japanse boertjes in hun kimono's waren inderdaad volgens plan naar de ingang komen lopen, maar bleken toen ze binnen waren nog nooit op een roltrap te hebben gestaan. Ze weigerden er met hun houten kleppertjes op te stappen en probeerden in paniek weer weg te komen. Of waarom vertel je niet hoe dol ze waren op Anton Geesink, die jullie op vierentwintig schermen tegelijk zijn Japanse triomf lieten vieren? Heb je misschien net als ik, niet zo'n zin om het jaar 1970 nog eens op te rakelen? Dat jaar waarna jullie nooit meer hebben samengewerkt?
Het was het belangrijkste jaar in Jan zijn leven, het hoogtepunt dat hij afsloot met zijn duizelingwekkende val. Hij schreef me toen al direct dat jij je terugtrok en niets meer over Japan wilde horen. ‘Frans Weiss heb ik niet meer gezien en nauwelijks meer gesproken; eenmaal heb ik hem opgebeld maar hij kwam niet uit zijn woorden; hij verbergt zich, voor zich zelf, ik ken hem, hij is bezig alle ervaringen op te bergen en weg te stoppen in zijn grote archief van Artistieke Overwegingen.’
Dat drama is dus gestold tot de traan van Bakema.
De volgende gasten van de regisseuse krijgen de vraag voorgelegd of ze wel wisten dat Jan eigenlijk Hulsebos heette. Daar valt weinig over te zeggen. Je weet het, of je weet het niet. En of het wat betekent? Ach. Dus gaat het steeds het over zijn kranten, zijn whisky en zijn sigaren. Jans ex-vrouw Nicole is de grote vraagbaak in de documentaire en ook zij houdt zich bij haar eigen versie. Ze staat uitvoerig stil bij de depressie waar hij begin jaren zeventig in belandde. Het jaar 1970 zelf doet ze met de krantenknipsels af. Wel gaat ze uitgebreid in op een huidaandoening die daarna oplaaide. Ze ziet als oorzaak dat hij eigenlijk maar een heel kleinburgerlijk mannetje was, dat heel bang voor het leven was en van heel kleinburgerlijk eten hield. - Machtig interessant, wat u zegt.
Door de gesprekken heen zijn fragmenten van oude interviews gesneden, en fragmenten van films die Jan heeft gemaakt. We zien hem languit op de grond liggen terwijl zijn kleine kinderen als jonge hondjes over hem heen krioelen. Mies Bouwman, die hem probeert te interviewen, staat er verbouwereerd bij. Voorzichtig vraagt ze hem hoe hij over opvoeden denkt. Opvoeden? Nee, daar is hij tegen. Echt Jan. Hij heeft dit geënsceneerd om het haar zo moeilijk mogelijk te maken een behoorlijke vraag te stellen, en hij wordt door zijn kinderen zo veel afgeleid dat hij geen behoorlijk antwoord kan geven.
| |
| |
Helemaal op het eind van de film komt hij nog even zelf in beeld, in de laatste fase van zijn leven. Boven zijn hoofd, aan het plafond, hangt een Japans parapluutje. Buiten beeld vraagt een mannenstem waarom hij nog kranten leest, als hij de wereld zo verschrikkelijk vindt. ‘Waarom houd je daar niet gewoon mee op? Waarom ga je niet op een onbewoond eiland zitten?’
Hij kijkt verrast op, want hij weet al dat hij dood gaat en geen onbewoond eiland meer te zien zal krijgen. ‘Weet je dat ik daar nog nooit over heb nagedacht?’ zegt hij met zijn scheve lachje. Toch gaat hij erover staan nadenken. Misschien wil hij wel naar Toscane, waar hij het zo mooi vindt. Of nee, naar Japan, waar hij het gelukkigst is geweest.
De vraag waarom dan wel, wordt niet gesteld.
Dat blijft het geheim van Jan Vrijman.
Ik had niet moeten kijken. De documentaire geeft alles bij elkaar niet echt een beeld van hem. Het blijft allemaal bij de buitenkant. Dat ligt ook aan Jan zelf. Hij wilde iedereen bekijken en tot op het bot fileren, maar liever niet bekeken worden. Toch vind ik dat ze hem tekort hebben gedaan. Daar kan de dochter niets aan doen, het ligt aan de mensen die ze liet praten. Of aan de niet zo heel relevante vragen waarop ze het antwoord wilde weten. Daardoor is de inbreng van haar moeder het enige dat blijft hangen. Haar sneer dat Jan Vrijman ‘eigenlijk’ een heel kleinburgerlijk bang mannetje was.
Het zou jammer zijn als dat blijft hangen. Ik heb hem in 1970 leren kennen in Japan, en toen was hij helemaal geen kleine bange burgerman. Toen was hij een man met een enorme esprit, een man van de wereld, een man met wie je kon lachen en eindeloos praten, een man met een energie en een brein om verliefd op te worden. Niets vind je daarvan in de documentaire terug, behalve dat hij na het verblijf in Japan terug in Nederland, een depressie heeft gehad.
Dat is niet zo'n wonder, want Nicole en Matthijs kwamen naar Japan toen de Expo al bijna was afgelopen, iedereen bekaf was, en alles daar op zijn einde liep. Zij hebben onze jubelende start niet meegemaakt, het uitzinnige enthousiasme voor ons prachtige paviljoen en onze overdonderende filmvoorstelling, de lovende recensies uit de hele wereld, het lopende vuurtje door het land van de rijzende zon, de lange, lange rijen hoopvol wachtende mensen. Mensen die ons aan wilden raken, omdat ze nog nooit een buitenlander hadden gezien. Mensen die aan onze kleren van Frans Molenaar zagen dat we Hollanders waren en ons spontaan feliciteerden. Nicole en Matthijs hebben niet meegemaakt hoe de gehele koninklijke familie bij ons werd ontvangen, samen met de keizerlijke familie van Japan, en hoe Jan daar als de grote man aan iedereen werd voorgesteld. Zij hebben niet meegemaakt dat Jan door vakgenoten uit de hele wereld werd omhelsd en gevraagd werd om naar Canada en Amerika te komen. En Frans, die er wel was? Die komt met de weggepinkte traan van Bakema.
Ik begrijp ook niet waarom Catrien niet in dat filmpje zat. Zij had over Jans triomf kunnen vertellen. Wij hebben het er nog wel eens over hoe dat hele avontuur voor ons begon als een spannend soort studentenbaantje, maar toen een ervaring werd die ons voorgoed heeft veranderd. Ineens waren we wereldburgers, wij kregen Japan er gratis bij, wij dompelden ons onder in een totaal onbekende, hoogbeschaafde, beeldschone cultuur vol verfijnde rituelen, in een land waar elke centimeter met stoffer en blik wordt aangeveegd en met een nagelschaartje bijgeknipt. Een land waar in duizenden jaren grote dingen zijn verricht. Terug moeten naar Nederland was net zo erg als op klompen moeten lopen die drie
| |
| |
maten te klein zijn geworden. Jan was niet de enige die een depressie heeft gekregen.
Je ziet die terugval al aankomen in wat hij op 5 oktober 1970 schreef: ‘... en wij naar Itami [vliegveld van Osaka], waar aangekomen ik ontdekte dat ik de tickets en de paspoorten in Higashimachi had laten liggen, dus terug met een nieuwe taxi en nog zelfs ruim op tijd voor het vliegtuig naar Tokyo. Op Haneda [vliegveld van Tokio] de ontmoeting met Rietje en John, de laatste er inderdaad in geslaagd zijn vrouwtje weg te mogen brengen tot in het customsgebied, ja zelfs tot vlak bij het vliegtuig. De lange lange lange reis naar Amsterdam, zijkeriger [sic] dan de tocht Amsterdam-Tokyo; een afgeladen vliegbus met geen plaatsje meer vrij, naast ons op de stoel een vrij jonge Duitse technikus die aan een stuk door lulde en lulde zonder dat wij een bek open konden doen en ons tenslotte zei dat hij het altijd zo interessant vond met mensen te praten omdat hij er zoveel van leerde. Aangekomen op Schiphol en daarna de moeilijke moeilijke eerste week. Moeilijk allereerst door die krankzinnige overgangstoestand (Rietje barstte op Schiphol al in tranen uit, na zich de hele reis met haar Amerikaans opgevoede kinderen ijzersterk te hebben gehouden; “Ik kan niet meer, ik kan niet meer”), het lelijke Nederlandse weer, de (in onze ogen) lelijke Nederlandse mensen met hun onbeschofte manieren, hun gebrek aan belang- | |
| |
stelling en maatschappelijk samenspel (dit zijn onredelijke notities), de afwezigheid van levenskunst en sociale poëzie etc. etc.;... Voor mij behalve deze ook andere moeilijkheden; de dag van mijn terugkeer moest ik onmiddellijk op een fiks aantal problemen springen, omdat we op 1 oktober al de première hadden van een nieuwe zeer omstreden film van mij, “Identity”, waarvoor iedereen verschrikkelijk in zijn rats zat.’
Catrien vindt dat juist ik in de documentaire van Fabie had moeten zitten, maar die weet niet dat ik besta en haar moeder heeft haar mond gehouden. Als ze wisten wat Jan zelf te zeggen had over zijn leven en zijn werk en wat Japan voor hem betekend heeft, had haar filmpje er anders uit gezien.
Ik besluit Jans brieven maar eens uit het bureaulaatje te halen, waar ze liggen te verkruimelen en te vergaan. Ik heb er nooit meer een letter in gelezen. Een week lang zit ik zijn brieven uit te tikken. Ze zijn weer zo helemaal nieuw, dat ik zit te schateren. Ik betrap me erop dat ik al tikkend de melige Duitse Schlager O mein Papa zit te zingen. Mijn laptop kan het geweld van zijn tomeloze woordenstromen nauwelijks aan. Hij vertelt over zijn heimwee naar Japan, waarmee hij alleen bij Remco Campert terecht kan. Hij heeft het over de Kring, zijn warme rokerige badhuis van gezelligheid. Hij vertelt over een nieuwe film, en hoe die langzaam in zijn hoofd gestalte krijgt. Een multiscreen filmproject dat in Rotterdam loopt en waar de techniek een chaos is. Het gaat over de richting die zijn filmcarrière op moet gaan. Wat het wezenlijke verschil is tussen hem en Frans, met wie hij jaren heeft samengewerkt. ‘Je hebt wel gezien hoe geïnteresseerd in elkaar wij altijd samen praten. Nicole heeft ons in een woedende bui wel eens beschuldigd van homo-intellectualiteit.’ Halverwege een verhaal waarin hij zich samen met Carel Weeber heeft misdragen op een dia-avondje bij oud-premier Cals, ‘tot groot genoegen voornamelijk van onszelf’, slaat de laptop op tilt. Alles weg. Ik moet opnieuw beginnen.
Hier heb ik iets voor Frans uit de eerste brief, de eerste keer nadat Jan uit Osaka was vertrokken: ‘Een luchtledig, een zwart gat waardoor ik naar Tokyo vloog, en daarna ontstaan weer moeizaam de eerste beelden: staande in een aankomsthal in de wetenschap dat het vliegtuig te laat is gearriveerd en dat ik de aansluiting Tokyo Amsterdam dreig te missen, althans de tijdige check in, en ook dat hier ergens een japanse fotograaf op me moet staan te wachten die nog een aantal foto's aan me moest afleveren. Op een of andere wijze kwam alles in orde, en in het gesprek met de japanse fotograaf, na de check in, werd het hoofd weer wat ordelijker, gedwongen zakelijk te denken en ik was back in regular life again. Tokyo Amsterdam was ook vertraagd, zodat er een kleine zee van tijd was, waarin ik Frans ontmoette, die een verwilderde aanblik bood, pratend met een japanse douanier en daarna, zittend op een van die niemandsland banken vlak voor het vertrek; inderdaad verwilderd, overwhelmed, totaal verward en jonglerend met sterke detailindrukken, heftige herinneringsmomenten uit zijn laatste week Tokyo, zonder enige lijn of verband, erg emotioneel en niet wetend wat te doen nu hij terug moest naar het land aan het andere einde van de omgekeerde verrekijker - De vliegreis naar Amsterdam, we zaten naast elkaar met gelukkig een vrije plaats tussen ons, de banale maar wel vertrouwde gemoedelijkheid van het vliegtuigpersoneel, aan de andere kant van de loopgang drie scandinavische zeelui, vijftien maanden in en rond de far east geweest en nu terug naar huis; voor een van hen, een prachtige glimlachende lamme zweedse goedzak, een leeg huis, want vertelde hij, in zijn vijftien maanden afwezigheid was zijn vrouw weg-
| |
| |
gelopen, maar dat was nu eenmaal het risico van het zeemansvak. Buiten was het donker, met geweldige sentimentaliteit hadden we de eindeloze lichtzee van Tokyo onder ons zien verdwijnen...’
‘The memoly is in the mind’, zei een van onze Japanse vrienden. Ik ben verbijsterd hoeveel memoly er door die brieven uit mijn eigen mind komt rollen. De geluidsband van Louis Andriessen, waar we maandenlang onder hebben gestaan. Zacht neurie ik voor me uit: ‘Elke ochtend wekt iemand mij, met barokmuziek’ tot de stem weer verwaait. Nog even, en ik baad in tranen.
Catrien en ik ontmoetten Jan op de tweede avond dat we in Japan waren. Aan de deur stond Carel Weeber, die we pas die middag hadden leren kennen. Hij was de tovenaarsleerling van architect Bakema die het Nederlandse paviljoen had ontworpen. Carel had iemand bij zich, maakte excuses voor het late uur en vroeg of ze binnen mochten komen.
‘Dit is Jan Vrijman. Ik heb hem net van het vliegtuig gehaald en hij wilde de hostesses zien. En omdat jullie de enigen zijn die ik ken, dacht ik, eens kijken of ik nog licht zie branden...’
Carel grinnikte verlegen. Hij zat ermee in zijn maag, dat kon je aan hem zien. Achter hem verscheen een morsig mannetje, verfrommeld van de reis,
| |
| |
scheel van vermoeidheid, dronken. Waarom ging die niet rechtdoor zijn bed in? We haalden wat bureaustoelen uit onze kamers en zetten ons rond de formica keukentafel. De nieuwkomer had een fles whisky bij zich en daar wilde hij wat van. Geen thee, stel je voor. Niet al te veel ijs er ook bij, gewoon straight. Carel deed mee. Hij schipperde tussen hem en ons, en wij zaten afwachtend te kijken. Het morsige mannetje was uit zijn humeur. Hij vloekte een beetje voor zich uit, keek me woedend aan en meldde me maar meteen dat ik een burgertrut was.
‘Ja, dat zul jij het beste weten,’ antwoordde ik als een snibbige schooljuffrouw. Dat wordt nog gezellig in Japan, dacht ik. Zwaaiend op zijn benen kwam hij overeind en liep de keuken uit. Hij maakte duidelijk dat hij naar de wc moest en liep achter Catrien aan, die net naar de badkamer was gegaan.
‘Hé, donder op,’ hoorden we haar geschrokken zeggen. Daarop hoorden we hem een tijdje struikelen, stommelen en zich stotend aan deze of gene muur.
Catrien kwam terug en liep haar kamer in. De man kwam ook terug, liep blindelings rechtdoor en struikelde over de richel van de schuifwand bij haar naar binnen. Er klonken geluiden van een kleine worsteling.
‘Ga weg jij! ríep Catrien. Ze trok hem aan een arm haar kamertje uit, het keukentje in, en kwam tussen ons in zitten. De man wankelde weg. Carel bleef gewoon zitten, maar werd toch steeds ongeruster. Op een gegeven moment stond hij op om zijn vriend te gaan zoeken. Die bleek nergens te vinden, tot er nog één mogelijkheid overbleef. We schoven de schuifwand van mijn kamer open en ja hoor, daar lag hij, in mijn ledikant, te slapen als een roos met zijn bril nog op. Zijn hoofd lag op mijn verkreukelde bloes, maar zijn broek had hij keurig op de vouw over de stoel gehangen.
Carel wist niet hoe hij kijken moest. ‘Sorry, sorry,’ fluisterde hij voortdurend.
‘Wacht even,’ fluisterde Catrien die op wraak uit was. Total Design had stickertjes met het logo van het paviljoen ontworpen. Een groot soort postzegels met oranje golfjes erop. ‘Laten we die op zijn bril plakken, anders heeft hij last van het licht,’ fluisterde ze.
‘Als hij maar niet zeeziek wordt,’ fluisterde ik terug. ‘Dadelijk kotst hij mijn bed nog onder. We kunnen ook gewoon het licht uitdoen.’
Maar dat vond Carel geen goed idee. Dan zou zijn vriend nooit meer wakker worden. Muisstil en uiterst secuur verrichtte Catrien haar werkje. Toen Jan Vrijman geheel beplakt was, namen we een foto van hem, als aandenken. Toen slopen we op onze tenen terug naar de keuken. Schuifdeur dicht.
Uiteindelijk ging Carel zijn vriend toch wakker maken, hij wilde hem mee hebben naar hun eigen flat. ‘Jan, Jan!’
Jan bromde wat en draaide zich smakkend op zijn zij. Wij in de keuken deden maar net of we het grappig vonden. Ik iets minder, natuurlijk.
Carel schudde aan zijn schouder. ‘Jan, word wakker!’
‘Ja ja, ik kom zo,’ mompelde de man. Pas na een hele tijd hoorden we hem overeind komen. Hij lachte.
‘Wat lach je nou, verdomme!’ riep Carel.
‘Man, I have a laugh!’ riep onze nieuwe kennis terug. Maar Carel was nu behoorlijk boos en snauwde: ‘Nou, trek je broek aan, we gaan.’
‘Sorry meisjes, het zal niet meer gebeuren,’ verontschuldigde hij zich. Met enige moeite loodste hij zijn vriend naar de voordeur, omdat die niets door zijn beplakte bril kon zien.
‘Zo, die kennen we nu ook,’ zei Catrien toen ze weg waren. Ze schoot in de
| |
| |
lach. Ik was niet in de stemming. ‘Ja, echt mijn type,’ mopperde ik, terwijl ik het raam van mijn kamer open zette en het bed open sloeg om te kijken of ik er nog in kon. Het viel mee.
Ja ja, denk ik nu. Was je maar zo simpel en eenduidig als je dochter de wereld nu wil laten geloven met haar film. Een pater familias die buiten de deur onder pseudoniem de creatieve wilde jongen uithing, maar thuis met vrouw en kinderen - en met z'n eigen naam en z'n eigen depressie - rond de brijpot zat. Wat was je leven dan een stuk gemakkelijker geweest.
Zelf noemde jij werk en privé ‘één grote pot snert’, en dat was het ook. Alles moest bij jou door elkaar lopen. Je wilde uit het leven halen wat er in zat en mogelijk ook niet, en je gaf je zelf niet gauw gewonnen. De grenzen moesten altijd opgerekt en overschreden worden om te zien of dat nog nieuwe vergezichten opleverde. Daarvoor moest jij jouw armoedige jeugd de rug toekeren, in het verzet gaan en na de oorlog met je communistische retoriek ten strijde trekken tegen de burgermoraal. Maar behalve mooie confronterende films was vrije liefde het enige wat je in zo'n gezapig, comfortabel land als Nederland aan antiburgerlijks in de praktijk wist te brengen.
In de naoorlogse jaren had het kunstenaarschap nog het aureool van onbegrepen hartstochten, van armoede op koude zolderkamers, van drugs en dronken worden op de Kring en daaruit inspiratie putten, van buitenstaander zijn en iedereen schofferen. Je kreeg versterking van de tijdgeest. De gedachte dat ‘het establishment’ omvergeworpen moest worden, werd steeds breder gedragen door nozems, provo's, hippies en de kinderen van de flower power. Met de seksuele bevrijding werd bohémien-zijn gedemocratiseerd. Jouw positie was helder: Jij had allang carte blanche.
De dagen na de documentaire kijk ik op internet wat er over je te vinden is. Veel bijzonders is het niet. Op Wikipedia staat ook weer dat je na begin jaren zeventig geen films meer hebt gemaakt, omdat je jarenlang depressief bent geweest. Ja, dat heb ik zien gebeuren. Nederland was te klein voor jou geworden, en het ‘magisch centrum’ Amsterdam in die tijd al helemaal. Elke film die je maakte, werd hier negatief ontvangen of op zijn best met gemengde gevoelens. In elk geval was het resultaat na je antireclamefilm Identity in 1970, dat jij je definitief voelde afgewezen. Want je beschouwde die film als je meesterproef, en je had dus blijkbaar gefaald.
‘Je kunt je de gesprekken en diskussies na afloop (ze duren nog steeds door) voorstellen, en ook ik ben tot op dit moment (en de komende weken nog wel) steeds met die film bezig, omdat hij voor mij niet af is, omdat ik met “Identity” ook een sleutel in handen heb voor wat ik de komende jaren wil gaan doen, omdat de film alles toont wat mijn kracht is en ook mijn zwakheid: de overstatement, een zweem van gelijkhebberigheid, tot evangeliseren en “dit is de waarheid” suggereren.’
Je had niet zien aankomen dat er in Nederland voorgoed iets veranderd was. Toen we uit Japan terugkwamen, kregen we allemaal een dubbele cultuurschok. Niet alleen de terugkeer van Oost naar West viel ons rauw op het dak, ook de totale ommekeer in de Nederlandse mentaliteit die dat jaar zijn beslag had gekregen, was even wennen. Kwamen wij uit het land van de uiterst verfijnde omgangsvormen, hier waren alle remmen los. Iedereen in Amsterdam was nu hip en bevrijd van de strenge, oude moraal. Lange jurken uit Afghanistan waren
| |
| |
de grote gelijkmakers, gehaakte kralenmutsjes, sjaals uit India om de naar alle kanten uitstaande haren geknoopt, drugs, zitten op de stoeprand, slapen in het Vondelpark, vrijmoedig openlijke seks, lachkicks. Iedereen leefde op straat. Het grote genieten was begonnen en werd geleid door een nieuwe generatie.
Reclame was plotseling juist ludiek en reclamejongens waren de nieuwe kunstenaars. Wim T. Schippers propageerde het a-dynamisme en zette een rij stilstaande stadsklokken neer op het Rembrandtplein. ‘Relax, man!’ was de uitdrukking die gebezigd werd tegen iedereen die zich in de ogen van de nieuwe genieters te druk over de dingen maakte. Voor jouw strenge waarschuwing dat reclame verwerpelijk was, was het niet het goede moment.
Alleen in Berlijn en Japan en de rest van de wereld zag men intussen wat jouw films waard waren. Het zegt wel wat dat jij je pas weer echt begon te roeren, toen je eindelijk naar Amerika kon. Na het debacle van Vietnam versoepelde het Witte Huis zijn cordon sanitaire tegen gewezen communisten uit West-Europa wat, en daar ging je. Daar maakte je een film over kinderen die leden aan het syndroom van Down. Een veilig nieuw begin, ver van Nederland. Je volgende stap was Lima, waar je een bijzondere sloppenwijk in trok. Dat kon, omdat je een universeel thema had. Je leefde immers op de bodem van de hemel. Je identificeerde je met mensen die op de een of andere manier onderaan de maatschappij bungelen en daar toch, of juist, wat van weten te maken.
Op internet lees ik ook interviews waarin jij je ideologische en psychologische rookgordijnen optrekt en je stoere buitenkant laat zien. Zwaaiend met je sigaar (zo zie ik je voor me) constateer je dat je een geweten blijkt te hebben. Wat er volgt, moet de lezer dan maar geloven. Je bent namelijk een psychopaat, want elke grote kunstenaar is nu eenmaal een psychopaat. Zie ook Picasso. Ik schiet in de lach. Altijd draaf je maar door. Picasso, Stalin, Churchill, Cassius Clay, I am the greatest. Bij mijn weten hebben psychopaten juist géén geweten. Jij had het er eerder druk mee, je geweten te overschreeuwen. ‘Soms begrijp ik kluizenaars, die zonder ver van huis te gaan toch een eigen nieuwe situatie scheppen en daarin beter met zichzelf kunnen opschieten (bijvoorbeeld omdat ze zich niet voortdurend tekort voelen schieten in hun verhouding tot anderen).’
Het nut van dat soort redeloze, radeloze mededelingen dat je een psychopaat bent, was dat je iedereen op afstand hield, maar dat zei je er niet bij. Je had ook kunnen beweren dat je schizofreen of manisch-depressief was. Ik zie die depressie als de eenzaamheid waarin je werd teruggegooid toen je uit die totaal andere dimensie van Japan terug kwam, als het gevoel in Nederland een verstoteling te zijn, je paniek over die nieuwe film waarin jij je ziel had gelegd - want hoe nu verder? En als tastbaar resultaat van dat alles je lege portemonnee.
En dan ineens vertel je aan een journalist dat je troost put uit Marcus Aurelius. Daar kijk ik van op, dat is wat je noemt een revolutionaire ommekeer. Nou ja, een revolutie meer of minder kan voor jou geen probleem zijn. Met de dialectiek van Hegel in de hand meanderde je voort op door jou zelf beredeneerde dwaalwegen en raakte totaal in jezelf verstrikt. Ik zie precies wat Marcus Aurelius met je heeft gedaan. Hij haalde de bezem door de adderkluwens en het spinrag van je zelfverklaarde dwangneuroses en wat je noemde ‘mijn door ideologieën verkankerd brein’. Eigenlijk ben je daar je hele leven naar op zoek geweest. Het moment dat het leven wat eenvoudiger voor je zou worden.
De ironie van de geschiedenis is dat je communist geworden bent om jezelf juist ergens uit te bevrijden: de wurggreep van je jeugd. Daarvoor en voor de
| |
| |
strijd tegen het fascisme, heb je jezelf Vrijman genoemd. Maar wat begon als een geestelijke bevrijding, is een dwangbuis geworden. Een dwangbuis als een lappendeken weliswaar, want ook Nietzsche en Freud mochten naar hartelust meedoen om je aan jezelf en de buitenwereld te verklaren. Zo bleef jij jezelf verbergen, ook voor jezelf.
Het stoïcisme maakt zich niet zo druk over de mens. Die is maar een kruimel op de rok van het universum en dobbert mee op de stroom van de wereldadem. Na zijn dood keert zijn ziel terug naar de wereldziel. Het enige wat hij zelf hoeft te doen, is zorgen dat hij tijdens zijn leven zijn ziel niet te veel beschadigt. Marcus Aurelius zegt dat je jezelf niet tot slaaf moet maken van je vleselijke lusten, omdat men zijn eigen ziel en die van anderen dan pas werkelijk schaadt. Jouw kijk op die zaken stond daar lijnrecht tegenover. Jij hield vast aan je recht op ‘ships that pass in the night’, om jezelf keer op keer te bewijzen dat je niet aan handen en voeten gebonden was. Dat had je geleerd van Nietzsche. Nooit iets doen of laten waardoor je tot de menigte der machtelozen gaat behoren, met hun slavenmoraal.
Je schreef: ‘Wel geloof ik dat voor veel mensen die exclusiviteit (nog) een behoefte en een noodzaak is. Vrijheid is een mooi maar moeilijk ding, de meeste mensen (en dieren) willen eigenlijk niet eens zo graag vrij zijn. In vrijheid dreigen ze verloren te gaan, voelen ze zich bedreigd, worden ze normloos, raken ten prooi aan onzekerheid. - Maar ik geloof aan een heel andere kwaliteit van menselijke betrekkingen, en ik bedoel dan vooral de intieme menselijke betrekkingen. Voor mij staat iets heel anders centraal: de menselijke kreativiteit, de menselijke ontplooiing, de groei van een mens door de jaren heen naar een situatie die God (de natuur, Boeddha, weet ik veel) voor hem bedoeld heeft. Gegeven alle erfelijke en verworven eigenschappen die hij uit zijn jeugdjaren heeft meegekregen moet hij zich naar het optimaalste optimum van zijn mogelijkheden ontwikkelen. Dan wordt hij een goed mens - goed voor zichzelf, en daardoor ook goed voor anderen, omdat hij dan zichzelf is en evenzeer liefgehad kan worden en lief kan hebben als het simpelste dier dat zichzelf is. En in die ontplooiing, die eigenlijk hoort te duren tot de dood erop volgt, moeten mensen die elkaar plotseling herkennen zich van elkaar bedienen en elkaar dienen, maar er is geen enkele reden waarom ik maar één mens zou dienen of dat ik maar door één mens gediend zou moeten worden, en dat ik alles zou moeten weggooien dat als waardevol en rijk en goed naar mij toekomt. [...] D'accord, als een samenleving zijn eigen sexuele of gezinsmoraal gesloten wil houden moet zij dat weten, ik vind dat dat moet veranderen en zolang dat niet gebeurt vrees ik dat ik bij de kleine elite behoor die zijn eigen overtuiging centraal stelt.’
Wie heeft hier nu gelijk? Marcus Aurelius, Nietzsche of jij zelf?
Toen je van de Expo in Japan terug kwam, was je de grote overwinnaar van Osaka. Wat volgde, was een vergeefse strijd voor je film in Nederland. Je besloot daarop dat jij je hele leven alles verkeerd had gedaan. Die conclusie was onjuist. Toen verloor je ook nog een zoon. Met legere handen kan een mens niet komen te staan.
De werkelijkheid van Jan Vrijman is een andere dan die in de film wordt getoond. De werkelijkheid is dat jij altijd de moeilijkste, de steilste en de gevaarlijkste weg nam. De werkelijkheid is dat je een paar keer flink bent verdwaald. Maar de werkelijkheid is ook dat je uiteindelijk toch bent bovengekomen.
|
|