Hollands Maandblad. Jaargang 2006 (698-709)
(2006)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
De grijze verf van historici
| |
[pagina 24]
| |
de gedachten en constructief staatmanschap.’ De opvatting dat de oorlog een onoverbrugbare kloof had veroorzaakt tussen de wereld van gisteren en die van nu, werd recent nog eens herhaald door de Britse historicus C.A. Bayly in zijn meesterwerk The Birth of the Modern World 1780-1914; Global Connections and Comparisons (2004). Hij wijst er terecht op dat de periode 1914-1918 een tijd inluidde van uiterste consequenties, waarin een zeer sterke hang naar stabiliteit door zijn extreme karakter de instabiliteit juist versterkte. Weinig van die internationale consensus onder historici was doorgedrongen naar de Nederlandse geschiedschrijving. Mijn voordracht in 1997 leek ook niet veel te helpen, want de reacties waren over het algemeen zeer negatief. Sommigen vonden dat ik weinig nieuws te melden had; zij wezen me erop dat zijzelf al jaren geleden hetzelfde hadden beweerd (helaas zonder mij te vertellen waar of waarin ik dat dan zou kunnen vinden). Anderen waren het volslagen met me oneens: de Eerste Wereldoorlog was in hun ogen allerminst aan Nederland voorbijgegaan, ook hier was in 1914-18 ‘heel veel’ gebeurd. Nederland had dan ook in die oorlogsjaren helemaal geen wissel van de moderne geschiedenis van Europa gemist, zoals ik had betoogd. Alleen J.L. Heldring citeerde in NRC Handelsblad met instemming die zin over de gemiste wissel. En Hans Blom beloofde dat het niod ook wo i in zijn werk zou betrekken, om zo het perspectief van de jaren 1940-1945 te doorbreken; de commissie Wesseling was het echter hiermee oneens. Maar de Leidse emeritus hoogleraar Peter Klein sneerde nog in 2001: ‘Heeft de hooggeleerde Maarten Brands van de Universiteit van Amsterdam dan ongelijk met zijn stelling dat de oorlog van 1914-1918 zelfs voor het neutrale Nederland van meer ingrijpende betekenis is geweest dan die van 1939-1945?’ Toen ik Klein erop wees dat ik zo'n onzinnige stelling uiteraard nooit had verdedigd - dat hij zich dus vergiste - wimpelde hij de kwestie verbaasd weg als een klein misverstand.
Op de afwijzende reacties heb ik nooit publiekelijk gereageerd, er vanuit gaande dat die door de erin vervatte contradicties wel niet zouden beklijven. Maar afgelopen mei, tijdens de promotie in Amsterdam van Ismee Tames op basis van haar dissertatie Oorlog voor onze gedachten; Oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse publieke debat, 1914-1918 begon de Duitse historicus en specialist in beide wereldoorlogen Gerhard Hirschfeld (van de Universiteit van Stuttgart, en geen onbekende in Nederland), de discussie met een forse uithaal naar mijn betoog uit 1997. De dissertatie van Tames zou ‘de mythe van Maarten Brands’ voorgoed ontzenuwd hebben: de Eerste Wereldoorlog was helemaal niet aan Nederland voorbijgegaan, aldus Hirschfeld. Omdat er tijdens deze promotie geen enkel weerwoord op deze wonderlijke beschuldiging kwam, voel ik me ditmaal wel verplicht om te reageren. Vooral omdat er een belangrijke historiografische controverse aan deze kwestie ten grondslag ligt. Het gaat hier om de vraag wat het zwaarst moet wegen in de geschiedschrijving over elke oorlog - en dan in dit geval de Eerste Wereldoorlog: wat er gebeurde aan het ‘homefront’, of wat er gebeurde in de echte oorlog. Hierbij speelt nog een ander aspect. In Nederland - maar ook in Europa - is het tegenwoordig erg en vogue om de geschiedschrijving van de wereldoorlogen op een bepaalde manier te ‘demilitariseren’. Het gaat dan over ‘de ervaringen van de thuisblijvers’ (al dan niet in gender-perspectief) of ‘de geschiedenis van kinderen met ouders die “fout” waren tijdens de Tweede Wereldoorlog’ (de nieuwe onderzoeksopdracht van Tames bij het niod), maar zelden meer over miljoenen uit elkaar gerukte en vermalen lijken die zo'n grote invloed hadden op de verhoudingen in Europa. Tekenend voor deze ontwikkeling is de verschuiving in perspectief bij Hirschfeld zelf, die mij overigens tijdens de uitgebreide, vriendelijke contacten die we sinds 1997 hebben gehad nooit over de ‘mythevorming’ mijnerzijds heeft aangesproken. Al tijdens een conferentie in 2003 legde ik hem de vraag voor of hij niet bezig was inzake wo i zijn blik op een wat onwerkelijke wijze te verleggen van het front naar de ‘softere’ mentaliteitsgeschiedenis, de geschiedenis van alledag van de thuis gebleven | |
[pagina 25]
| |
massa's, het sociale klimaat in de diverse landen. Was hij, kortom, zo hield ik hem voor, niet bezig met een ‘veralledaagsing’ van de oorlog, die zo enorm onalledaags was. Daarop kwam slechts een ontwijkend antwoord. Voor de goede orde: het gaat hier natuurlijk om legitieme en interessante onderwerpen voor historisch onderzoek, maar wat ik onder de aandacht probeerde te brengen, was een mijns inziens onterechte verschuiving in de hiërarchie tussen de onderzoeksvelden van de wereldoorlogen. Toen al vreesde ik dat Hirschfeld en vele anderen met deze perspectiefverschuiving via het ‘thuisfront’ probeerden te ontsnappen aan de veel gruwelijker geschiedenis aan de echte fronten. Deze poging om het beeld van de oorlog minder te laten domineren door de gevechtshandelingen en de miljoenen doden en verminkten - een poging om het water minder nat te maken, volgens mij - doet denken aan de wijze waarop in de Duitse geschiedschrijving uit de jaren zestig en zeventig in de analyses van de wereldoorlogen het ‘Primat der Innenpolitik’ plots de overhand ging krijgen op de buitenlandse politieke aspiraties van Duitsland. Het is geen toeval dat in de grote Duitse historische standaardwerken, zoals die van Hans-Ulrich Wehler Das Deutsche Kaiserreich 1871-1918 (1973) of Heinrich August Winkler Der lange Weg nach Westen (2000), de feitelijke krijgsgeschiedenis van wo i dan ook een relatief geringe plaats inneemt.
Mijn vrees is dat deze verschuiving van accenten in de geschiedschrijving van in elk geval de Eerste Wereldoorlog intussen inderdaad al heeft geleid tot een vertekend, onwezenlijk geschiedbeeld, zeker wanneer het gaat om wat in het zogeheten ‘collectieve geheugen’ is blijven | |
[pagina 26]
| |
hangen van de oorlog. In tegenstelling tot wat nogal wat recente studies suggereren, leggen vrouwenarbeid en andere sociale hervormingen van die tijd het in de collectieve herinnering van West-Europa toch echt af tegen de slachtingen aan de fronten, of de verwoesting in steden als Leuven en Ieper. (Bovendien is er in Nederland op het punt van vrouwenarbeid veel minder veranderd in die oorlogsjaren dan in landen die wel direct bij de oorlogvoering waren betrokken.) Ik ben trouwens niet de enige die zorg heeft over de perspectiefverschuiving. In de even volumineuze als voortreffelijke Enzyklopädie Erster Weltkrieg die dezelfde Gerhard Hirschfeld in 2003 publiceerde met Gerd Krumeich en Irina Renz wijst de anonieme inleider (was dit Hirschfeld?) ook op dit probleem: ‘So sind etwa zwischen der Geschichte der Schlachten und der Geschichte der Frauenarbeit im Krieg die Abstände derart gross, dass wir mittlerweile Gefahr laufen, die Gesamtheit des Weltkriegs zu verlieren.’Ga naar eind2 Natuurlijk, er bestaan binnen Europa grote verschillen in die collectieve herinnering aan de wereldoorlogen. In Duitsland en Rusland - en in Nederland - heeft de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog met nog veel grotere verliezen en politieke consequenties de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog overschaduwd. Maar in Frankrijk en in Groot-Brittannië is de collectieve herinnering nog steeds sterk gefixeerd op de Great War, en dan vooral de bloedige aspecten ervan. De Britten hadden meer dan 900.000 doden te betreuren, zeer veel meer dan in de Tweede Wereldoorlog. De historicus Jay Winter heeft in zijn Sites of memory, Sites of mourning. The Great War in European cultural history (2000) deze Europese verschillen in kaart gebracht. In zijn boek komt geen Nederlander voor, behalve Vincent van Gogh (overleden in 1890). Omdat Nederland het grote privilege had buiten deze grote slachting te blijven, heeft de grote waterscheiding dan ook niet zijn plaats gekregen in de Nederlandse nationale herinnering, of patrimoniale ervaringswereld dan wel ‘Historische Erfahrbarkeit’ zoals de Duitsers dat noemen. November is in Nederland geen herdenkingsmaand geworden, en ons land kent bijna geen wo i-monumenten, terwijl het herdenken van de Grote Oorlog bijvoorbeeld in Frankrijk tot een ware monumentenindustrie heeft geleid. En nog steeds is wapenstilstandsdag op 11 november in Groot-Brittannië en Frankrijk een nationale herdenkingsdag. Sterker nog, schrijft de befaamde historicus en politicoloog René Rémond aan het begin van zijn grote werk Notre siècle uit 1988: ‘Dans la mémoire du peuple français, elle [11 november] a d'emblée pris place dans la série des quelques journées historiques qui ont constitué la personalité de la France, et cette place, aucun événement depuis, ne la lui a ravie. Pas même la Seconde Guerre: la célébration du 11 Novembre éclipsera toujours celle du 8 mai 1945... Elle restera la Grande Guerre, avec une majuscule qui l'anoblit et consacre son exceptionelle singularité: combat des géants, épopée surhumaine, qui surpasse toutes les guerres connues par son ampleur, son étendue, son intensité...’
Nederland heeft weinig te herdenken omdat het neutraal bleef, hoewel er heel wat valt af te dingen op die neutraliteit, zoals al tijdens en ook na de oorlog is gedaan. De dissertatie die Johan den Hartog aan de Universiteit van Leiden voorbereidt over de toenmalige eerste minister Cort van der Linden zal naar men mag hopen heel wat vragen over zijn ideeën en houding tijdens wo i beantwoorden, zoals de kwestie of alle beschuldigingen omtrent zijn pro-Duitse houding juist waren. Maar laten we de verwarring niet onnodig vergroten: ondanks de mobilisatie, ondanks de oorlogsvluchtelingen, ondanks de grensincidenten, genoten de Nederlanders in de jaren 1914-18 een veiligheid, vrijheid en welvaart die in omringende landen schreeuwend ontbrak. De enige strijd die hier werd gevoerd was een pennenstrijd over de gebeurtenissen, en hoewel die in de genoemde dissertatie van Tames een ‘oorlog’ wordt genoemd, laat die zich natuurlijk niet gelijkstellen met de ellende van de echte oorlog, zoals die in Oost en West werd uitgevochten. Laten we de historische feiten voor ogen houden. Hoeveel doden en gewonden telde | |
[pagina 27]
| |
Nederland? Is er bij ons als in Engeland een generatie weggemaaid? Welke graad van verwoesting van gebouwen en infrastructuur was er te melden ten onzent? Waren er ernstige problemen met de voedselvoorziening voor de bevolking? - Niets van dat al. Terwijl er rondom Nederland al miljoenen lijken in de velden liggen te rotten, schrijft de Nederlandse liberaal W.H. de Beaufort, een afstandelijke waarnemer voor wie de oorlog een zware schok was, op 15 oktober 1917 in zijn dagboek: ‘Meer en meer voelt men hier den druk van den oorlog. Nu het kouder wordt en de dagen korter worden, begint het gebrek aan brandstoffen en aan lichtgevende voorwerpen te nijpen.’ Over de veranderde plaats van Nederland in de wereld werd wel levendig gediscussieerd. En de oorlog had wel degelijk gevolgen voor de Nederlandse economie; die profiteerde namelijk enorm van de wereldbrand, zoals prof. dr. Hein Klemann van de Erasmus Universiteit onlangs tijdens een symposium aldaar nog duidelijk maakte. Anderzijds waren er geen grote veranderingen in de Nederlandse politiek, afgezien van de kiesrechtuitbreiding en de schoolpacificatie, die hun wortels in feite al voor de oorlog hadden. Troelstra's revolutionaire oproep in 1918 leidde in ieder geval niet tot een radicale polarisering tussen sociale groepen en politieke stromingen zoals wel in Duitsland optrad.
Maar de hoofdvraag voor mij was in 1997 en blijft ook nu welke plaats de Eerste Wereldoorlog in de collectieve herinnering en in het geschiedbeeld van het gespaarde Nederland speelt. Geen, moet het antwoord zijn. Daaraan wordt niet veel veranderd door de recent groeiende aandacht ten onzent voor de Eerste Wereldoorlog, die bijna lijkt op een kleine hype. Er is plots veel meer (ik in elk geval verbale) aandacht in universitaire onderzoeksprogramma's voor wo i, er is een soort morbide populariteit van tripjes naar de slagvelden in België en Noord-Frankrijk en er zijn allerhande verwarrende uitingen van een ‘we too’-sentiment. Het lijkt een beetje op een inhaalslag: ook aan Nederland is wo i niet voorbijgegaan, wij doen ook mee, er is ook bij ons heus wel heel wat gebeurd in de jaren 1914-18! Correctie van de geschiedenis leidt nu eenmaal vaak tot overaccentuering. En deze overaccentuering leidt tot scheeftrekken van de geschiedenis naar de andere kant. Wanneer de wo i bezien wordt als één groot, ‘all-embracing’ gebeuren, waarin ‘wij’ ook meededen, dreigen de grote verschillen in gevolgen per land van deze ingrijpende oorlog verdoezeld te worden. Het onderscheiden van hoofdzaken en bijzaken blijft een eerste taak voor elke historicus. Daarbij dient vooral vermeden te worden dat een gezichtshoek wordt gekozen van waaruit een muis en een olifant even groot lijken. Nederland was in de Eerste Wereldoorlog een muis. Dat - en de nationale obsessie met de Tweede Wereldoorlog - heeft ertoe geleid dat politici en historici te weinig oog hebben gehad voor het feit dat die eerste oorlog, en niet de navolgende, de kaarten in Europa heeft geschud. ‘History is what a country wants to remember and tries to forget’ luidt een bekend gezegde waarvan niemand de oorsprong schijnt te weten. In ons geval hebben we wat betreft de Eerste Wereldoorlog niets te herinneren en ook niets te vergeten. Daardoor hebben we een beeld gekregen van de twintigste eeuw dat fundamenteel afwijkt van dat in onze buurlanden, hetgeen ons begrip van de wereld niet ten goede is gekomen. |
|