‘Ja, dat zei hij.’
En na een korte pauze: ‘Wat nu?’
‘Hij heeft mij gevraagd om een afspraak te maken. Het liefst zou hij aanstaande zaterdagmiddag bij u langskomen, schikt u dat?’
‘Zaterdagmiddag, zegt u.?’ Er volgde weer een stilte, waarna: ‘Nou ja, wat moet dat moet. Laten we zeggen vier uur.’
‘Prima mevrouw, vier uur. O ja, vindt u het erg als ik, als vriend, meekom?’
‘Eh nee, hoe was uw naam ook weer?’
‘Erik de Waal, mevrouw. Wat zal René blij zijn om dit te horen.’ René hing op en verliet glimlachend de telefooncel.
Toen René Erik vanachter een glas bier (kan jij het even voorschieten, Erik?) op de hoogte bracht van zijn plannen, bleek Erik het wel een gek idee te vinden; vooral ook omdat hij nog nooit een landgoed van dichtbij had gezien. Na een aantal glazen bier had René het vermoedelijke onderkomen van zijn moeder veranderd van een bescheiden villa tot een landgoed met wat hectare grond eromheen. Ook de wekelijkse storting die René verwachtte, was veranderd van enkele tientjes in een paar honderd gulden. Alles fifty-fifty natuurlijk.
De eerste auto die stopte langs de snelweg even buiten Utrecht was een nsu-1000. De vrouw achter het stuur, vroeg waar zij heen moesten. René antwoordde dat zij naar Doorn wilden. De bestuurster zei dat het mooi uitkwam omdat zij in Doorn woonde. Onderweg vroeg zij wat twee jonge jongens in hemelsnaam op een zaterdagmiddag in Doorn moesten. Erik begon te hakkelen, maar René antwoordde dat zij een schoolvriend gingen bezoeken die jarig was.
Na een kleine drie kwartier stapten zij uit de nsu-1000. De vrouw wenste hen een prettige verjaardag toe. Ze wachtten tot de auto uit het zicht was en begaven zich op weg. Het beste was, aldus René, om naar het centrum te lopen. Daar zou vast wel een plattegrond van Doorn zijn.
Onderweg naar het centrum passeerden zij uitbundige villa's en parkachtige landgoederen. René mijmerde hardop over de mogelijkheden die in het verschiet lagen. ‘Misschien was het wel slimmer om, als zij straks in zo'n villa zaten, niet over geld te beginnen, maar om een genoeglijke sfeer te scheppen waardoor die vrouw hen vaker zou uitnodigen,’ stelde hij. ‘Kijk, als je eenmaal kind aan huis bent, dan zit je goed bij dat soort mensen.’
In het centrum van Doorn stond inderdaad een plattegrond. Met het overgenomen adres uit het telefoonboek in zijn hand, stelde René vast dat hij en Erik ‘zich hier bevonden’ en dat ‘Eikenlaan’ dichtbij was; hooguit een paar straten verder.
Toen hij even later bij Eikenlaan 21hs. aanbelde, bleek er niemand thuis te zijn. René had er flink de pest in, want in plaats van dat zij een hartvormige oprijlaan hadden moeten afleggen, waren ze in een gribusbuurt terechtgekomen: kleine arbeiderswoningen met schrale voortuintjes die uitkeken op een Molukkenkamp.
‘Laten we gaan,’ zei René, ‘dit wordt niks. Ze niet eens thuis.’
‘Waarom wachten we niet even,’ stelde Erik voor, ‘misschien is ze even een boodschap aan het doen. En dan kunnen we altijd nog om geld vragen.’
‘Je mag al blij zijn als ze met twintig gulden over de brug komt.’
‘Dat is meer dan niks,’ zei Erik.
Omdat het aangenaam weer was en René geen zin had om meteen weer terug te moeten lopen naar de snelweg, sprak hij af met Erik dat zij hooguit een halfuur zouden wachten.