het feit dat het eten werd opgediend door een echte butler met witte handschoenen die zo vergeeld waren, dat je het verschil met de als voorgerecht opgediende soufflé nauwelijks kon zien.
Na de lunch was het voor de Italianen tijd voor de siësta en togen de Hollanders weer naar hun vakantieadres. Bij het afscheid zei Malagodi nogal achteloos tegen mij: ‘Ik heb een paar doosjes wijn in je auto laten leggen, een met wat oudere jaren en een met de oogst van vorig jaar. Als je die lekker vindt, moet je maar een paar doosjes bestellen.’
Wat doet men in zo'n geval? Allereerst gaf ik een gedeelte van de wijn, als dank, aan mijn gastheer in Umbrië. Een en ander viel danig in de smaak, en eenmaal thuis bestelde ik een tiental dozen wijn met het voornemen daarvan weer een gedeelte aan dezelfde gastheer van die zomer door te geven omdat die de wijn zo aangenaam vond. Reeds na een luttel aantal dagen kwam een grote vrachtauto voorrijden van de expediteur Smuling-De Leeuw, familie van een goede vriendin van mijn echtgenote, met de doosjes Fattoria del'Aiola. De rekening, ter plekke te voldoen, bleek zo'n drie gulden per fles te bedragen, niet echt een bedrag om van wakker te liggen. Toen ik ze overhandigde aan onze gastgever vroeg hij mij, ondanks dat het een gift was, hoeveel ik ervoor betaald had. Dat viel hem mee en hij stelde voor dat we meteen nog maar een bestelling plaatsten. Een gedeelte konden we dan aan vrienden en bekenden doorverkopen.
Weldra verscheen de firma Smuling alweer, ditmaal met vijfentwintig dozen. De rekening bleek ditmaal op slechts 2,95 gulden per fles neer te komen. Dat kon onze goedkeuring wegdragen: hoe meer besteld, des te goedkoper. Dit bracht ons op een idee. Waarom, zo hielden we elkaar voor met een zonderlinge glinstering in onze ogen, zouden we niet een echt handeltje beginnen met deze wijn, in plaats van alleen onze directe omgeving voor een vriendenprijsje te bedienen. Dit klonk ons als muziek in de oren en al snel mijmerden we over gouden bergen en een zorgeloze toekomst. Hier bleek reeds dat wij geen van beiden medicijnen hadden gestudeerd, maar de verschrikkelijke consequenties daarvan konden wij nog niet vermoeden.
Sterker nog, aanvankelijk leken de gouden bergen binnen handbereik. De medebedenker van de chiantihandel had nog een lege bv liggen, waarin ik en onzer beide echtgenotes als directeur toetraden. Daar gingen we eerst maar eens, het nuttige met het aangename verenigend, een flink aantal fiscaal aftrekbare directiediners houden in diverse Haagse etablissementen telkens met een gratis monsterfles van onze wijn in de hand voor de uitbater. Bovendien, vanwege Malagodi's erevoorzitterschap van de Italiaanse Liberalen, plaatsten we een advertentie in het vvd-blad, waarin we deze wijn in bloemrijke taal aanbevalen voor vijf gulden de fles, met de extra mogelijkheid van een eigen etiket bij grote afname.
Om de inkoopkosten te drukken, bestelden we tweehonderdvijftig dozen. De vrachtauto van de firma Smuling was navenant groter, en de chauffeur navenant minder behulpzaam en toeschietelijk. Waar ons magazijn was, wilde hij weten, en waar de knechten om uit te laden, want dat hoefde hij zelf echt niet te doen. Op mijn antwoord dat er geen magazijn was en al helemaal geen knechten, wilde hij desnoods een kwartier wachten op hulptroepen mijnerzijds, anders zou hij de deuren openzetten en de lading gewoon op de stoep van mijn huis in het Haagse Statenkwartier dumpen.
Omdat men de buren niet wil ontrieven, wist ik alsnog de hulptroepen te ronselen. Die bestonden uit niet meer dan de voltallige directie: mijn compagnon, ikzelf en onze echtgenotes. Het uitladen kon beginnen, waarop ik iets waarnam dat ik niet eerder en ook sindsdien nooit meer heb gezien. Het ging om dozen van niet zes, niet twaalf, maar van achttien flessen! Zo onmiddellijk konden we daar niets aan doen want die vrachtauto moest leeg. Binnen de kortste keren liet de chauffeur ons achter met 250 dozen van achttien flessen elk, dus 4500 flessen chianti. Eerst vulden wij doos voor doos de kelder, en toen die geheel vol was tot aan gelijkvloers, kwam daarna de gang aan de beurt, en daarna de vestibule. Uiteindelijk stond het daar zes dozen hoog aan beide zijden, en kon er nog net iemand tussendoor. Rood van inspanning en wit van schrik telefoneerden we meteen naar Italië. De reactie van Malagodi was politiek, Italiaans en ministerieel: ‘Achttien flessen per doos? Hebben ze dat op de Fattoria gedaan? Nou toch! Ik zal ze aan hun oren trekken. Maar nu ik je toch aan de lijn heb, je hebt de vorige zendingen nog niet betaald.’
Op mijn luide protesten dat ik dat rechtstreeks aan de deur bij de vervoerder had betaald,