Deze maand
Behalve blauwe plekken heeft de bokssport ook een enkele memorabele levensles opgeleverd. Het adagium van Muhammad Ali, ‘zweef als een vlinder en steek als een bij’, is er zo een. Het advies van Jack Dempsey, wereldkampioen zwaargewicht van 1919 tot 1926, komt eveneens in aanmerking. ‘Keep punching,’ zei hij met een filosofische fijnbesnaardheid die men niet zou verwachten van iemand wiens rechtervuist de bijnaam ‘Iron Mike’ had. En dan is er het motto van Jake LaMotta (wereldkampioen middengewicht van 1949 tot 1951). Hoewel men hem ‘Raging Bull’ en ‘The Neanderthal Bruiser’ noemde, was hij een even genuanceerd pugilist als denker. ‘I won't go down for nobody,’ mompelde hij nadat hij ronden lang bloedend overeind was gebleven in een verloren titelgevecht.
Boksers en schrijvers hebben met elkaar gemeen, zoals een kunstenares mij onlangs huiverend voorhield, dat zij elkaar bestrijden met dezelfde ingrediënten als waarmee zij hun scheppende arbeid verrichten: vuistslagen en woorden. Geen wonder dat boksen goede schrijvers heeft geïnspireerd. Byron (zelf een getalenteerd vuistvechter), Bernard Shaw, Oscar Wilde, Ernest Hemingway en Norman Mailer hebben allen treffend over the noble art of self defense geschreven.
Ik moest hieraan denken toen ik onlangs een brief onder ogen kreeg die K.L. Poll, oprichter van dit blad, op 15 februari 1959 aan zijn medewerker Henk van Galen Last zond. ‘Het lijkt mij,’ schreef hij (in onbewust pugilistische termen), ‘dat in het algemeen kleinerende, scheldende of flinke termen in een kritiek alleen op hun plaats zijn, wanneer zij als versiering, als stijlmiddelen naast argumenten staan, niet wanneer zij bedoeld zijn om de functie van argumenten over te nemen. In dat laatste geval zijn het al gauw slagen onder de gordel, of in de lucht, of waar je maar wilt. Slagen dus, die van de lezer uitgezien, de schrijver meer treffen en typeren dan de aangevallene.’
En nog steeds gelden Polls Regels voor Polemiek hier. Er mag gebokst worden, maar alleen boven de gordel. Dus kan ik mij de verbazing voorstellen die lezers van Hollands Maandblad voelden toen zij het stuk van Rudy Kousbroek over dit blad lazen in NRC Handelsblad van 21 januari jl. Daarin schreef hij dat de redactie van HM corrupt en ook ‘laf’ is omdat die wel stukken van ‘de financier’ van dit blad opneemt, maar weigert kritiek daarop te plaatsen. Deze beschuldigingen zijn volslagen onzin, maar ernstig genoeg om te weerleggen (NRC van 28 januari jl.).
Dat bokspartijtje - indien het die naam mag hebben - is nu voorbij, maar liet mij achter in lichte verwondering. Zo rees de vraag wat nu het verschil is tussen de bewering ‘De redactie van Hollands Maandblad is corrupt’ en ‘Anneke Grönloh krijgt liefdesbaby van Paul de Leeuw’. Beide suggesties zijn onwaar, maar toch biedt de krant ruimte voor de ene en zal men de andere met man en macht uit de kolommen weren.
Derhalve nodigde ik de chef van het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad, Joyce Roodnat (die mij zeer fair de vrije hand in mijn weerwoord had geboden) uit om de overwegingen van de krant in dezen hier nader toe te lichten. Zij meende echter dat de beschuldiging van Kousbroek een ‘hoogstpersoonlijke hartenkreet’ was. Bovendien zag ze helemaal geen probleem, want zijn aanval op de integriteit van dit blad ‘leverde een geslaagde briefwisseling op’.
Dat kan zijn, en wij moeten beseffen dat de moderne media van het menselijk tekort allang een reguliere bedrijfstak hebben gemaakt. Maar soms, heel soms verlang ik terug naar echte kerels die je recht in de ogen kijken als ze je aanvallen. - bb