het scheermes van de nazi's nog niet langs de kuststrook was gegaan; toen niet alleen Christopher Isherwood, maar ook Klaus Mann en zijn zuster Erika met de trein naar Zandvoort-Bad kwamen om te flaneren over de boulevard en koffie te drinken in Hotel d'Orange of in de uitspanning Groot Badhuis.
Maar dat was voorbij, voorgoed voorbij. Nee, ik moest me verzoenen met een verschrikkelijk lot: iemand die na de oorlog in dit gesloopte kustdorp was grootgebracht, zou nooit een schrijver worden.
In een periode dat ik nauwelijks nog illusies koesterde, geschiedde er een klein wonder. Ik was zestien jaar. Op een herfstmiddag kuierde ik over de Botermarkt in Haarlem waar ik bij een kraampje een halfverregende bananendoos met boeken aantrof. De koopman, met zijn handen diep in zijn zakken, gromde: ‘Voor een gulden per stuk mag je die rommel meenemen.’
Ik graaide wat tussen de bidbreviertjes, vogelalmanakken en stadsgidsjes van diverse jaargangen, toen mijn oog werd getroffen door een boek met een witte omslag en de merkwaardige titel: Man met ervaring. Een besnord heerschap staarde mij vanaf de witte kaft aan. Hij had de verbaasde blik van een zeehondje dat nog niet kon vatten dat hij zojuist was gevangen.
Het boekje was uitgegeven door Van Oorschot, dezelfde reisorganisatie waarmee ik in die tijd vrijwel dagelijks - geheel verzorgd - per trein, trojka of huurkoets over de verschroeide steppes of sneeuwwoestijnen van Rusland trok. De schrijver met de zeehondenblik heette Lodewijk Henri Wiener.
‘Kost dit ook een gulden?’ vroeg ik aan de koopman.
‘Nou, drie kwartjes dan. Omdat mijn jongste dochter volgende week gaat trouwen.’
Ik stopte het boek weg in mijn windjack en raasde op mijn fiets terug naar huis, niet bevroedend dat deze aankoop een wending zou geven aan mijn leven. Toen ik Man met ervaring diezelfde avond opensloeg, werd ik vanaf de eerste bladzijde bevangen door een dubbele euforie. Het was deels dezelfde euforie die goede literatuur eerder bij mij had teweeggebracht. Maar tegelijkertijd was er een ander gevoel van hevige opwinding: ik las hier een boek van een sterveling die, net als ik, in Zandvoort was opgegroeid. Hoe was het mogelijk! Hij had gewoond in een oud vissershuis op de Duinweg; op nog geen driehonderd meter van het hotelletje waar ik de eerste jaren van mijn leven had doorgebracht. En nu was hij schrijver!
Vanaf dat moment werd L.H. Wiener voor mij weinig minder dan een obsessie.
Ik wilde hem ontmoeten, snakte ernaar om uit zijn mond te horen hoe men vanuit Zandvoort in de literatuur geraakte. Het probleem was dat ik uit zijn werk niet kon opmaken of hij na zijn kustjaren in Haarlem dan wel in Amsterdam was gaan wonen. Daarbij was ik veel te angstig en te verlegen. Ik was dan wel zestien, maar durfde nog nauwelijks vreemde meisjes aan te spreken, laat staan een auteur.
Uiteindelijk vroeg ik aan mijn vader of hij ooit van de naam Wiener had gehoord, waarna hij knikte en mijn moeder meteen inviel: ‘O ja, mevrouw Wiener. Een keurige dame. Die kwam vroeger altijd bij ons in de zaak, met de operette...’ Want mijn ouders dreven een hotelletje met een feestzaal en een toneel waar tot ver in de jaren zeventig de jaren vijftig nog ongestoord doorgingen. Daar, in de feestzaal, liep het spoor dood.
Twee jaar later las ik evenwel op een dag in de krant dat er in Rotterdam een literair festival werd gehouden, met medewerking van onder anderen L.H. Wiener. Ik was intussen wat steviger in mijn schoenen komen te staan (zo was ik ook geen kind meer in de boosheid van de liefde) en besloot met de trein naar het festival te gaan om de schrijver met de zeehondenblik dan toch eindelijk te ontmoeten. Reizen was ik nog steeds niet zo gewend, ik maakte in Leiden een verkeerde overstap en derhal-