| |
| |
| |
Twee dames, een wandeling en een val
door Martin Bril
Norg, vlak bij Assen. Van tevoren had Evelien op de kaart gekeken en besloten dat ze binnendoor ging. Van Emmeloord naar Steenwijk, via de Weerribben, van Steenwijk naar Hasselt en vandaar langs de Drentse hoofdvaart via Bovensmilde naar Assen en Norg. Al met al had ze erop gerekend dat ze er in tweeënhalf uur wel zou zijn, maar het kostte haar uiteindelijk ruim drie uur. Een mooie rit was het wel, door een herfstig, stil land met dikke nevels op de velden en een verlegen zonnetje dat af en toe moeizaam door de grijze lucht prikte.
Greta woonde twee kilometer van Norg in een alleenstaande boerderij omgeven door een zeer gecoiffeerde tuin en tegen een bosrand. Aan de oprijlaan stond een bord. Bed and breakfast. Typisch iets voor Greta.
Evelien draaide de oprijlaan op. In het voorhuis brandde licht en ze zag iemand bewegen. Ze twijfelde ineens of het wel zo'n goed idee was om bij Greta op bezoek te gaan, zo goed kende ze de vrouw die jarenlang haar vaders minnares was geweest nu ook weer niet. Aan de andere kant; je kon lachen met Greta.
‘Je ziet er goed uit schat,’ was het eerste wat Greta zei. ‘Ik niet, dus zeg alsjeblieft niet: jij ook!’
Greta zag er inderdaad niet goed uit. Dat verbaasde Evelien ook niet. Greta was ziek, ze had kanker, en ze had al een paar zware behandelingen achter de rug. Ze was niet meer de grote, zware vrouw die ze was. Ze was mager geworden, en haar uitbundige grijze krullen waren niet te zien omdat ze een wollen mutsje droeg. Haaruitval door chemotherapie, maar Evelien begon er maar niet over. Greta had een vreemde, wat zure lucht om zich heen hangen, rook Evelien toen ze haar omhelsde, de lucht van oude mensen. ‘Hoe gaat het met je Greta?’
‘Naar omstandigheden goed, wat dacht je, ik ben nog lang niet dood. Kom binnen.’
Evelien was nooit in Greta's boerderij geweest. Haar vader kwam er wel vaak, had Greta haar wel eens geschreven. Op de een of andere manier verwachtte Evelien hem nu aan te treffen in de met antieke meubelen, snuisterijen en droogboeketten volgestouwde huiskamer. Maar hij was er natuurlijk niet. Ineens mistte ze hem harder, scherp als een pijnscheut schoot hij door haar heen. ‘Gezellig is het hier,’ zei ze. Haar mond was droog.
‘Ga zitten kind,’ zei Greta, ‘koffie?’
Evelien knikte. Niet dat ze veel zin in koffie had, maar ze wilde even van Greta af.
Greta verdween.
Evelien ging op de bank zitten. Ze had het gevoel dat ze ieder moment in huilen uit kon barsten. De bank waar ze op zat was oud en versleten. Ze had hem op z'n minst opnieuw kunnen bekleden, dacht ze. Ze had het idee dat ze in een kuil zat die haar vader in de bank had achtergelaten. Ze stond boos op en liep naar de keuken. Ze had er nooit eerder aan gedacht dat ze Greta iets kon verwijten.
‘Wat is er Evelien?’ vroeg Greta geschrokken.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ze.
Op de keukentafel stond een prachtige lunch, klaar om geserveerd te worden; een
| |
| |
rode kreeft op een zilveren schaal, een salade met gamba's, een fles witte wijn in een koeler.
‘Je denkt aan je vader,’ zei Greta. Het was een mededeling waar geen enkele emotie in besloten lag. Een kaal, onomstotelijk feit.
Evelien ging aan de keukentafel zitten. Net op tijd, want haar benen trilden. Ze haalde diep adem en pakte een stukje stokbrood. Ze brak het langzaam en knikte.
‘Ik heb je vader niet van je moeder afgepakt,’ zei Greta, ‘wat hij met haar had, had hij met haar. Wat hij met mij had, had ie met mij. Hij wilde het niet anders, en ik gunde het hem.’
‘Wilde jij nooit meer dan?’
‘Nee, daarom hield ie van mij.’ Greta begon melk te kloppen. Haar grote boezem zwaaide heen in weer in het T-shirt onder haar dikke, volle vest.
‘Hoe gaat het met je Greta?’
‘Ik ga dood, maar niemand weet wanneer. Ik heb geen haar meer en ik ben dertig kilo afgevallen. Als ik die chemotherapie heb gehad, lig ik een week plat. Daarna gaat het weer een tijdje. Over twee weken moet ik weer een paar dagen naar het VU.’ Ze schonk melk bij de koffie.
‘Waarom bel je niet als je in Amsterdam bent?’
‘Meid, ik ben een wrak als ik uit het ziekenhuis kom. Mijn broer haalt me op en brengt me naar huis. Hier heb ik hulp. Een meisje uit het dorp. Kom, we gaan naar de kamer.’
| |
| |
Ze liepen naar de kamer. Greta ging in een stoel bij de haard zitten en Evelien op de bank, in de kuil die al vertrouwd aanvoelde.
‘Hoe is het met jou? Hoe is het met je kinderen?’
Evelien lachte en vertelde over Regina die bijna elf was, en al bijna in de puberteit, ze klaagde al over zere borstjes, hoewel er nog niets te zien was, en ze deed de deur van de badkamer op slot als ze onder de douche ging. Laatst had ze gevraagd wanneer ze haar op haar kutje kreeg, maar meestal was ze niet zo vertrouwelijk met haar moeder; meestal zette ze zich af, maakte ze ruzie, schold ze op Evelien, en voortdurend wierp ze haar voor de voeten dat de moeders van haar vriendinnen het beter deden en leuker waren.
‘Daarom ben ik nou zo blij dat ik geen kinderen heb,’ zei Greta, ‘het is even leuk en daarna voortdurend afscheid nemen. Op hun elfde al, ooh ooh ooh.’
‘Het is ook leuk hoor,’ wierp Evelien tegen. Alsof ze Regina moest verdedigen.
‘Tuurlijk is het leuk,’ bromde Greta, ‘je krijgt er een vriendin bij, maar al die zorgen, en al die slapeloze nachten als ze straks uit dansen gaat en met jongens thuiskomt...’
‘Hou op!’ riep Evelien uit.
Greta schaterde. ‘Mijn eerste vriendje was een buurjongetje. Henk heette hij. Een klein mannetje, maar met een hele grote mond. Ik was een jaar of veertien en Henk wilde maar en wilde maar. Hij kon zijn ogen er niet vanaf houden...’ Greta tilde even haar borsten op, ‘dus op een dag mocht hij eraan zitten. Dat vergeet je nooit meer, die onhandige, ruwe handen die aan je borsten zitten. Ik wist natuurlijk wel wat, dus ik legde een hand op zijn gulp. Hij kwam meteen klaar en schaamde zich een hoedje. Hij holde weg. Stond ik daar met mijn truitje omhoog en mijn bh naar beneden in het schuurtje van mijn vader, echt zo'n schuurtje met een werkbank. Mijn vader was altijd aan het sleutelen aan zijn brommer.’ Greta zweeg en nam een slok van haar koffie. ‘Een jaar later mocht Henkie het echt met me proberen. Kennelijk had ie het in de tussentijd ergens anders geleerd, want hij was er ineens goed in.’
‘Hoe oud was Henkie?’
‘Twee, drie jaar ouder. We hebben nog verkering gehad terwijl hij in dienst zat. Bracht ik hem op zondagavond naar de trein, in z'n uniformpje. De arme jongen.’ Ze lachte haar schaterende lach.
Evelien vertelde ineens het verhaal van een anoniem meisje dat een brief aan de Hitkrant had geschreven, het nieuwe lijfblad van Regina; van de ene op de andere dag was het voorbij met de Donald Duck en wilde ze alleen nog maar lezen over Shakira, Atomic Kitten en Britney Spears. Maar goed, in de Hitkrant stonden ook brieven van meisjes, over sexualiteit, relaties, snoepen, ouders en uiterlijk. Het anonieme meisje had geschreven dat ze graag met haar vriend naar bed wilde, maar zich schaamde voor haar lichaam. Nu vroeg ze zich af of ze die eerste keer dan misschien haar bikini zou aanhouden.
‘Het is altijd hetzelfde, een drama,’ antwoordde Greta, ‘ik zie mezelf nog staan in dat schuurtje. Ik schaamde me ook hoor, dat ze zo groot waren.’ Weer tilde Greta haar borsten op, in iedere hand één, alsof ze rijpe meloenen even op hun gewicht testte, een intiem, maar ook vanzelfsprekend gebaar waarvan Evelien zich afvroeg of het gebaar wel voor haar bedoeld was. Het had iets weg van een tic.
‘En de jongste, is die ook al zo ver?’
‘Julia? Nee joh!’ Evelien vertelde over Julia die juist meer aan haar ging hangen naarmate Regina heftiger pogingen deed zich los te maken. Hoe meer ze over haar meiden vertelde, hoe meer ze ze miste, dat had ze nou altijd. Julia's grootste stunt van de laatste tijd was dat ze Harko zo gek had gekregen dat ie een konijn voor haar kocht, een groot bruin monster met slappe, hangende oren. Sindsdien kwam het voor dat Evelien Julia in bed stopte en onder de dekens iets zag bewegen; had ze
| |
| |
het konijn in bed. ‘Mijn grote vriend mam,’ zei ze dan met haar grote, knipperende ogen.
‘Hoe heet het konijn?’ vroeg Greta.
‘Bram. Hoe vind je dat? Bram. Ik heb wel eens een vriendje gehad die Bram heette.’ Evelien zag hem ineens helemaal voor zich, de Bram die even haar vriendje was, een keurige jongeman met krullen en een blazer met koperen knopen. Een zomerlang had ze met hem vooral gezeild, dat was zijn grote passie. Op het water was het een leuke, vrolijke jongen die ze op de wal nauwelijks herkende; dan was hij cynisch en bot als zijn vrienden. In bed was hij dan weer zacht en onzeker, als hij niet dronken was tenminste, dan was hij wreed en maakte hij weinig klaar, een nare combinatie, al was het maar omdat hij ook nog ging huilen aan het einde van de rit. Bram van der Velden van Flederick heette hij.
‘Wat is er?’ vroeg Greta.
‘Oh, ik dacht aan Bram. Bram van der Velden van Flederick. Wat een naam hè? Hij had donkere krullen, van die hele dichte, bijna kroeshaar en een dun snorretje. Hij kon niets, behalve zeilen.’
‘Schat, ik ga de lunch dekken,’ zei Greta, ‘vertel ondertussen over Harko, hoe is het met hem? Hersteld? Wat een schok zal dat geweest zijn zeg.’
Evelien moest even nadenken voor ze zich herinnerde dat ze Greta vlak na Harko's infarct een brief had gestuurd. Ze was met haar gedachten nog helemaal bij Bram. Niet alleen dat dunne snorretje van hem was haar ineens weer te binnen ge- | |
| |
schoten, ze wist ook weer zeker dat hij een grote moedervlek op een van zijn billen had. Ze glimlachte. Hij had ook ontzettend last van zijn zweetvoeten.
Greta kwam terug uit de keuken met bestek, borden en glazen. Ze dekte de tafel bij het raam. Evelien vertelde over Harko. Hij was erg geschrokken door het infarct, en heel voorzichtig nu. Al dat geklooi met zijn vrindje Pieter van Hoogendonk was afgelopen, ze had hem al een paar weken niet meer gehoord over het eigen bedrijf dat ze samen zouden beginnen.
Achteraf moest ze toegeven dat ze daar eigenlijk helemaal niet in geloofd had, en ze schaamde zich daar ook een beetje voor. Ze had het op z'n beloop gelaten. Als ze eerder had ingegrepen, had Harko zich niet gek laten maken door die praatjesmaker Pieter, misschien had ie dan inderdaad wel niets gekregen.
Na de lunch gingen de dames een wandeling maken. Greta gaf Evelien een arm en door de achtertuin liepen ze zo het bos in. Evelien had nog een uur voor ze terug moest naar de stad, en wat frisse lucht kon ze wel gebruiken.
Terwijl ze over een lange, modderige laan tussen hoge eikenbomen wandelden, vertelde Greta mondjesmaat wat over haar ziekte, een vorm van longkanker die maar zelden voorkwam. Ze had zich erbij neergelegd dat ze niet oud zou worden, maar ja ‘waarom zou ik ook? Ik heb niemand.’
Ze sloegen een zijpad in, en liepen door een donker, vochtig stuk bos met vele struiken en lage bomen tussen de oude, hoge bomen. Het was er kouder dan op de brede laan, en de boslucht die er hing was zo zwaar dat hij bijna tastbaar was. Aan het einde maakte het pad een bocht en kwam het langs een weiland te lopen. In het weiland stonden acht oude lantarenpalen.
‘'s Winters laten ze het onderlopen en is het een ijsbaan,’ zei Greta.
Evelien herinnerde zich hoe in haar eigen jeugd de tennisbanen van de vereniging waar haar vader voorzitter van was onder water werden gezet om een ijsbaan te vormen. Honderden rondjes had ze geschaatst, op kunstschaatsen, en later op echte noren van Viking, dat was wat. Op dezelfde baan was haar vader overleden, tijdens een potje tennis met haar zus Sylvia.
‘Het vriest alleen nooit meer,’ vervolgde Greta lachend, ‘het is jaren geleden dat ik hier voor het laatst heb geschaatst. Je vader heeft hier ook wel es geschaatst. Gek idee he?’
Evelien voelde een rilling over haar rug gaan.
‘Hij reed op kunstschaatsen, met van die statige bruine schoenen,’ zei Greta zacht, met tegenzin leek het wel, alsof ze wist dat ze te ver ging.
Evelien dacht aan het dikke fotoalbum dat Greta halverwege de lunch uit de kast had gehaald, maar waar ze uiteindelijk maar één foto in had laten zien, een foto van haar vader alleen in haar tuin, breed lachend in een korte broek met ontbloot bovenlichaam. Daarna had ze het boek dichtgeslagen, en Evelien had er niet op aangedrongen er meer van te zien. Het was tamelijk verwarrend foto's van haar vader te zien die ze niet eerder had gezien, en die hem toonden in een context die ze niet kende. Greta moest dat hebben aangevoeld, want ze kwebbelde snel over de foto's heen en het boek verdween onder tafel. Maar nu kwam ze met haar vaders schaatsen op de proppen, die oude, bruine kunstschaatsen.
Als meisje van zestien had Evelien zich geschaamd voor haar vader op zijn kunstschaatsen. Jongens uit het dorp noemden hem achter zijn rug ‘de homo’ als hij voorbij kwam dwarrelen. Later had ze Richard Dreyfuss in een film ook zulke mooie rondjes zien draaien, Once Around heette die film, met de prachtige Holly Hunter die dezelfde, wat loensende oogopslag had als Sylvia. Gehuild had ze bij die film, stilletjes in het donker naast Harko die natuurlijk niets in de gaten had, een heerlijk klein huilen was het geweest, met warme tranen die langzaam over haar wangen biggelden.
| |
| |
‘Hij kon heel goed schaatsen,’ zei Greta, ‘die boeren hier keken hun ogen uit.’ Ze glimlachte.
‘Hoe deden jullie dat dan? Vonden die mensen het niet gek dat je zo'n man had. Wilden ze niet meer weten? Werd er niet geroddeld?’
‘Ja natuurlijk. Wilde Greta heet ik hier. Mannenverslindster.’ Ze lachte bitter. ‘Maar ik heb alleen niet zoveel mannen verslonden als ze denken. Je vader was de laatste. En met hem ben ik acht jaar geweest.’
Ze liepen zwijgend verder. De zon was achter de wolken verdwenen. Evelien keek terloops op haar horloge. Ze wilde weg zijn voor het weer zo mistig werd. Ze had Regina en Julia bij vriendinnetjes ondergebracht waar ze ook konden eten, en Harko kwam pas om een uur of tien thuis vanavond. Ze had nog tijd genoeg, maar ze begon toch een beetje haast te krijgen. Dat kwam ook omdat ze voelde dat Greta iets dwars zat waar zij liever niets mee te maken had.
En toen gebeurde het.
Ze liepen net langs een klein weiland waarin een paar koeien stonden, grote zwarte dieren met een dikke, wollige vacht en een kop als van een teddybeer, met guitige ogen en vrolijke oren. Greta was aan het vertellen wat voor koeien het waren, en wie ze hield, toen ze zich ineens verstapte en pardoes tegen de grond sloeg. Ze gilde van pijn.
‘Jezus, wat is er?’ riep Evelien. Ze hurkte bij Greta neer.
‘Ik zet mijn voet verkeerd neer, verdomme nog aan toe, het lijkt alsof ik iets heb gebroken.’ Ze greep naar haar been, het gezicht vertrokken van pijn.
Evelien kon zich niet voorstellen dat er iets gebroken was. Ze probeerde rustig te blijven ook. Wat moest je doen? Hoe vaak had ze zich nou al niet voorgenomen een ehbo-cursus te volgen! Verdomme.
‘Mijn enkel, het is mijn enkel,’ kermde Greta.
Evelien had het gevoel dat het wel eens een hele productie kon worden. ‘Kom,’ zei ze, ‘ik help je overeind.’ Ze hielp Greta overeind, zodat ze tenminste zat, een volwassen vrouw kon niet languit op een bospad liggen, er waren grenzen.
‘Laat me maar,’ piepte Greta.
Nee hè, dacht Evelien, en even overwoog ze inderdaad gewoon weg te lopen. Alleen had ze geen idee hoe ze bij Greta's huis moest komen. ‘Kom op schat, ik hou je vast.’ Ze sjorde aan Greta's arm. Op een paar centimeters afstand zag ze een groepje paddestoelen staan, en dat deed haar aan Julia denken die een werkstuk over paddestoelen moest maken voor school. Ze vloekte zacht.
Langzaam kwam Greta overeind. Halverwege sloeg Evelien een arm om haar middel. Het was maar goed dat Greta de laatste maanden dertig kilo was afgevallen. Hijgend stonden ze naast elkaar. Eén van de zwarte koeien had zich uit de groep losgemaakt en was nieuwsgierig naar het hek gekomen.
‘Ik hou je vast,’ zei Evelien, ‘probeer eens een stap te doen.’
Greta kreunde alleen maar. Ze hing zwaar tegen Evelien aan.
‘Kom op Greta, probeer het nou.’
Greta zette een klein stapje, en gilde het uit. Met moeite kon Evelien haar overeind houden. Nog meer moeite kostte het om niet kwaad te worden, of in lachen uit te barsten.
‘Ik moet zitten,’ beet Greta haar toe, en ze trok Evelien met zich mee naar de grond.
‘Daar zitten we dan,’ was het enige wat Evelien kon uitbrengen. ‘Godverdomme, Greta.’
Greta begon te huilen.
De grond was koud. Evelien was er in ieder geval niet op gekleed. Ze droeg maar een dunne rok, en panties en een string. Waarom eigenlijk? Het was een nieuwe, vo- | |
| |
rige week gekocht, met Regina die haar ogen had uitgekeken bij de lingeriewinkel. Daarna waren ze naar de Hema gefietst voor een kinderstring, een baldadige actie, want als Evelien ergens tegen was, was het wel tegen de verseksing van kinderen. Maar als ze Regina een string gaf, zouden alle moeders van Regina's klas het in no time weten. En soms was het leuk om die nette trutten te shockeren. Ze voelde nu de kou optrekken. Greta snotterde er ondertussen op los. ‘Kom, we vatten kou zo, we gaan weer staan,’ zei Evelien dapper. Ze werkte zichzelf overeind.
‘Ik wil niet meer,’ snikte Greta.
‘Greta stel je niet zo aan, kom op.’ Evelien sjorde de geblesseerde overeind. ‘Of zal ik een ambulance bellen?’ Op het moment dat ze het zei, realiseerde ze zich dat ze haar tas niet bij zich had, en daar zat haar gsm in. Nu kreeg ze nog meer haast. Ze had Greta weer overeind, en hield haar nu nog steviger vast. ‘Kom, voetje voor voetje,’ zei ze sussend, ‘we gaan naar huis.’ Dat laatste woord deed het hem.
Ruim een uur later waren ze thuis. Evelien was volkomen uitgeput. Greta had de hele weg op één been gehinkt, die kon ook geen pap meer zeggen. De grote, stevige Greta waar Evelien zoveel bewondering voor had, was veranderd in een snotterende patiënte waar Evelien kwaad op was, wat ze weer onredelijk vond, zodat ze ook kwaad op zichzelf was. En helemaal omdat de mist alweer op kwam zetten, waardoor haar hele timing in het honderd dreigde te lopen.
‘We gaan je dokter bellen,’ zei ze toen ze Greta in de huiskamer op de bank had geïnstalleerd. ‘Waar heb je het nummer?’ Als ze niet optrad, gebeurde er niets, dat had je met kinderen ook.
‘In het dressoir ligt mijn adressenboek,’ mompelde Greta, ‘en wil je ook een whisky voor me inschenken?’ Ze had haar schoenen uitgetrokken en was nu met haar kousen bezig. Evelien haastte zich.
De dokter was er niet.
Ze belde het nummer van de artsendienst dat op zijn antwoordapparaat stond en kreeg een dokter in Leek die haar aanraadde de Eerste Hulp van het ziekenhuis in Assen te bellen; die zouden dan wel een ambulance sturen om Greta op te halen. ‘Het klinkt alsof het gebroken is, als ze er helemaal niet op kan staan,’ verklaarde hij de drastische maatregel.
Zonder iets tegen Greta te zeggen, draaide Evelien het nummer in Assen. Greta protesteerde zwak toen ze hoorde dat er een ambulance werd besteld, maar ze had inmiddels één kous uit, ze droeg ze aan jarretels, tot Eveliens verrassing, en aan haar enkel was te zien dat een stuk bot van binnenuit tegen de huid drukte. Ze vroeg nog een dubbele whisky aan Evelien en sloot dramatisch haar ogen. Evelien viste haar gsm uit haar tas. Een berichtje. Ze draaide 333 en hoorde Julia op haar voicemail. ‘Mam! Ik ga nu bij Marijn spelen! Marijn heeft ook een konijn gekregen. Maar niet zo mooi als Bram!’ Ze glimlachte en keek op haar horloge.
Half vijf.
‘Ik heb altijd gelogen, weet je dat,’ zei Greta ineens, ‘ik heb altijd de schijn opgehouden, ook tegen je vader. Hij dacht dat ik gelukkig was zo, maar iedere keer als ie wegging, weer naar huis, zat ik hier te huilen. We hadden het er nooit over, maar ik wilde dat hij helemaal van mij was.’
Evelien zweeg.
‘Hij was mijn grote liefde...’ Greta zweeg en nam een slok van haar whisky. ‘Maar hij heeft mij alleen maar ongelukkig gemaakt.’
‘Greta,’ begon Evelien. Wat ze wilde zeggen, wist ze niet. Buiten werd het steeds mistiger. Ze keek op haar horloge en wilde naar huis. Ze moest op z'n minst Harko bellen om te vragen of hij de kinderen niet op kon halen. Hij zou boos op haar zijn, omdat ze niet verteld had dat ze naar Drenthe toe ging.
| |
| |
‘Ga maar hoor,’ zei Greta.
‘Nee nee, ik blijf bij je,’ zei Evelien snel, ‘ik ga met je mee naar het ziekenhuis, maak je geen zorgen.’
‘Ik maak me geen zorgen schat. Maar je gaat niet mee naar het ziekenhuis.’
‘Je kan niet alleen gaan, wie kunnen we bellen?’
‘Ik ga altijd alleen,’ zei Greta fel. Ze trok langzaam haar muts af om te krabben aan haar bleke, kale schedel. Hier en daar groeiden eenzame plukjes dun haar, slierten die zelfs in de verte niet aan de dikke krullen van vroeger deden denken. ‘Soms jeukt het vreselijk,’ mompelde Greta, ‘je vindt het niet erg hè?’
Evelien zei niets. Wat kon ze erg vinden? Ze wist dat Greta kaal was onder het groengele mutsje dat ze droeg. Maar om het vervolgens te zien, was toch erger dan ze had verwacht. Dat Greta wist dat ze dat effect had, maakte haar opnieuw boos. Ze stond op en liep naar het raam.
De mist tussen de bomen was al zo dik dat ze de oude straatweg verderop niet meer kon zien. Het begon tegen vijven te lopen, misschien moest ze de ouders bellen waar Regina en Juul aan het spelen waren en vragen of ze daar een nachtje konden slapen, dan kon ze zelf hier in de buurt in een hotelletje duiken, of naar Groningen rijden om bij Sylvia te logeren. Ze was te moe om door dikke mist helemaal naar Amsterdam te rijden.
‘Ga nou maar Evelien,’ zei Greta achter haar.
In de mist doemde een auto op. De koplampen kwamen langzaam dichterbij.
| |
| |
Het leek alsof het licht de mist vooruit duwde, zo door het raam het huis binnen. Evelien voelde het op haar borst drukken. Gelukkig was het de ambulance. De wagen sloeg linksaf, de oprijlaan van de boerderij op. Het grind kraakte onder de wielen. Het was het enige geluid dat te horen was, en achter haar de fluitende ademhaling van Greta. De ambulance stopte en twee mannen in fel fluoriserende pakken stapten uit. Ze liepen om hun wagen heen en opende het achterportier. Een brancard kwam te voorschijn.
‘Ze zijn er Greta. Ik zal wat spulletjes voor je pakken. Wat heb je nodig?’
‘In mijn slaapkamer staat een weekendtas, die is altijd gepakt.’
Eén van de mannen bonkte aan de deur van het huis. Evelien deed open en legde snel uit wat er gebeurd was. Daarna holde ze naar boven om Greta's tas te pakken. In haar slaapkamer hing een grote foto van haar vader. Ze besteedde er geen aandacht aan, greep de tas en holde weer naar beneden. De mannen waren al met Greta bezig.
‘Ik wil niet dat je meegaat Evelien,’ zei Greta, ‘je doet hier zometeen het licht uit en dan ga je naar huis. Ik denk ook niet dat het verstandig is als wij elkaar nog eens zien. Je lijkt teveel op je vader. Ik zie hem in je gezicht, de hele tijd.’ Haar stem klonk droog en hard. De broeders van de ambulance hadden haar tussen hen in, haar voet met de gebroken enkel hing bloot en weerloos boven de grond. De mannen hadden allebei een snor en keken verlegen naar Evelien.
‘Okay Greta,’ zei Evelien.
De mannen tilden Greta naar de deur.
‘En niet mijn hele huis doorzoeken schat,’ riep Greta quasi vrolijk, ‘leg de sleutel van de voordeur onder de bloemenbak bij de deur.’
Evelien liep naar de ambulance. Ze had Greta's weekendtas in haar hand. De tas die altijd klaarstond. De mannen tilden haar aan boord en legden haar op de brancard neer. Ze kreeg een deken over zich heen. Het licht in de auto was spookachtig, en de mist leek naarbinnen te drijven. Een van de broeders legde een riem over Greta's boezem. ‘Voorzichtig met mijn jongens hoor,’ lachte Greta.
De broeder bloosde.
Evelien klom in de ambulance.
‘Je bent een schat hoor,’ zei Greta toen Evelien bij haar was, ‘maar nu moet ik weer alleen zijn. Ik ga dood ook binnenkort. Ik hou niet van afscheid.’
Evelien gaf de tas aan een van de broeders, boog zich over Greta en gaf haar een zoen. Greta rook naar whisky. Haar groene ogen schitterden. Ze zag in Evelien iemand anders, maar dat gaf niet. ‘Ik sluit alles af en ga naar huis. Ik bel je,’ zei Evelien.
Greta zei niets.
Evelien stapte uit de ambulance. De deur ging dicht. De bestuurder klom in de wagen. Het blauwe zwaailicht op het dak begon langzaam heen en weer te draaien. De mist gaf het licht nauwelijks de kans. De ambulance reed achteruit het erf af en Evelien liep het huis in. Een enkele traan liep over haar wang. Ze dacht aan haar vader die Greta niet had kunnen krijgen.
|
|