Parade, Dance Parade en andere evenementen waar het eigentijdse bonk-bonk-bonk de depersonalisatie van onze tijd op volle sterkte begeleidt. Wie een minder zonnig wereldbeeld heeft dan ik, zou kunnen menen dat hieruit blijkt dat niet zozeer de multinationals maar onze cultuur zelf hunkert naar gelijkschakeling, maar dan van hippe en eeuwig jeugdige snit.
Gelukkig denk ik dat niet. Ik beklaag jongeren slechts dat zij het zonder lied moeten stellen. Wij hebben hun beroofd van hun onschuld, van onderwijs op enig niveau, van de kans te rebelleren tegen de oudere generatie - en nu ook al van het lied. Natuurlijk lukt dit niet voetstoots, en onder de jeugd zijn min of meer Nederlandstalige songs van Acda en de Munnik, De Kast, Guus Mevis & Vagant en andere traditionele liedjesgroepen behoorlijk populair. Maar de grens tussen het zelf en de wereld is geslecht, en zulks betekent dat dit achterhoedegevechten zijn. Natuurlijk is de hoop nog niet geheel vervlogen dat er ooit nog een lied wordt gemaakt dat het ik als onneembaar territorium bezingt - beter nog: waarin het ik het zelf toezingt. Zo'n lied zou onmiddellijk mijn lied worden.
Vooralsnog zou ik misschien toekunnen met een song als ‘Foolin' Myself’ van Billy Holiday en Lester Young, of met ‘That's Life’, in 1964 geschreven door Dean Kay en Kelly Gordon, beroemd gemaakt door Frank Sinatra in 1966, en nadien opgenomen door onder meer Aretha Franklin, James Brown, Van Morrison en recentelijk nog tieneridool Robbie Williams. Dit laatste lied heeft als eerste couplet weinig minder dan een wijsgerige en morele plaatsbepaling die het ik tegenover het zelf aflegt:
That's life (that 's life), that's what all the people say
You're ridin' high in April, shot down in May
But I know I'm gonna change that tune
When I'm back on top, back on top in June
Dit is de onbreekbare wil getoonzet, het individualistisch optimisme van de Amerikaanse poëzie à la Longfellow in liedvorm, opstandigheid gepaard aan levenswijsheid, de frontier-mentaliteit in een akkoordenschema. Dit lied gaat kortom over het ik dat zich verzet tegen de wereld, niet erin opgaat noch ervoor capituleert, maar zichzelf aanspoort tot wederopstanding vanuit een besef dat het zelf een levensweg dient te zoeken tussen hybris en realiteitszin.
Nu ja, ‘That's Life’ is dat alles bijna. Er is een aardig kalendarisch contrast met The Waste Land van T.S. Eliot (‘April is the cruelest month’), maar melodisch gezien raakt de song na het eerste couplet de weg kwijt in een wat amorfe brug, en behalve de melodie eindigt ook de tekst in mineur:
But if there's nothin' shakin' come this here July
I'm gonna roll myself up in a big ball a-and die
Dit lied is het dus niet helemaal. Ik ben immers geenszins van plan mijzelf mnemotechnisch eigen te maken dat ik mezelf moet oprollen tot een bal, laat staan dat ik reeds na vier lentemaanden de hoop dien op te geven dat er geen wending ten goede mogelijk is in de herfst.
Derhalve moet een ander lied mijn lied zijn. Het duurt slechts 1 minuut en 47 seconden, het is bijna dertig jaar oud en pas na verloop van tijd ontdekt als een meesterwerkje, maar het biedt een tijdloze ode aan het privé-domein waarin het ik levenslang toevlucht kan zoeken. Ik heb het over ‘There's A Place’, het voorlaatste nummer op de eerste Beatles-lp Please Please Me uit maart 1963.
Wellicht is de tekst van deze vroege Lennon-McCartney-compositie (van de hand van John Lennon) geïnspireerd door Leonard Bernsteins ‘There's A Place For Us’, maar dat is een traditioneel liefdesliedje, en in deze song gaat het om iets geheel anders. Dit is een Declaratie van Persoonlijke Onafhankelijkheid, een manifest van individualiteit als condition humaine, een rock-'n-roll Verklaring van de Rechten van het Ik in een vijandige wereld. Uiteraard zijn dit thans gemeenplaatsen geworden, maar wat mijn lied onderscheidt van al die andere muzikale declaraties, manifesten en verklaringen is het diepe besef van ambivalentie. Zowel de muziek als de woorden van ‘There's A Place’ worden beheerst door een spanning tussen trots en tragedie, tussen eigenzinnigheid en eenzaamheid, tussen verlangen en onzekerheid. Ambiguïteit is kortom de toonsoort waarin dit lied klinkt.
Ian MacDonald heeft ‘There's A Place’ in zijn Revolution in the Head; The Beatles' Records and the Sixties (19972) ‘a minor milestone in the emergence of the new youth culture’ genoemd, terwijl Tim Riley in zijn Tell Me Why; A Beatles Commentary (1988) opmerkt dat zelfs als The Beatles nooit iets anders zouden hebben opge-