| |
| |
| |
De jacht op het rijbewijs
door Maarten 't Hart
Vier jaar geleden stoven Mensje van Keulen en ik, nadat wij in Drenthe samen een literaire middag hadden verzorgd, op een zondagmiddag huiswaarts. Ter hoogte van Harderwijk werd Mensje plotseling onwel. Manmoedig heeft zij desondanks haar Peugeot 204 naar huis weten te sturen. Aldaar aangekomen heb ik haar te zamen met haar zoon Aldo, die mij woedend toebeet: ‘Wat heb je met mijn moeder gedaan?’ uit de auto getakeld en voorzichtig in haar bed neergevlijd. Door Aldo opgetrommeld kwam haar vriend Roel dadelijk de zorgelijke staat van de schrijfster in ogenschouw nemen. Kwaad vroeg hij mij: ‘Waarom heb jij het stuur niet overgenomen?’
‘Ik kan helemaal niet rijden,’ zei ik.
‘Kom,’ zei hij, ‘je weet toch wel een beetje hoe 't werkt, je had toch langzaam naar huis kunnen sukkelen.’
Uiteraard had dat niet gekund. Toentertijd verkeerde ik nog in zalige onwetendheid aangaande datgene wat minimaal vereist is om een auto te kunnen besturen. Van rem en gaspedaal was ik enigszins op de hoogte, maar van de zogenaamde koppeling had ik toen nog nooit gehoord, laat staan dat ik had kunnen schakelen.
Enfin, na dat voorval dacht ik: ‘Goed, ik heb altijd gevonden: een fatsoenlijk mens rijdt geen auto, maar het is eigenlijk te gek dat ik niet eens weet hoe je in geval van nood een auto moet besturen. Vaak genoeg rijd je met iemand mee. De bestuurder kan altijd onwel worden. Dan is het reuze handig als de meerijder desnoods naar het dichtst bijzijnde ziekenhuis kan afzakken. Kom, laat ik een paar rijlessen nemen.’
In het vredige dorpje waar ik woon is één rijschoolhouder. Omdat hij van het geven van rijles alleen niet leven kan, is hij tevens taxichauffeur en verhuizer. Haal ik 's morgens vroeg om half zeven de post, dan kom ik hem vaak tegen. Hij maakt dan de eerste toebereidselen om moeilijke kinderen naar bijzondere scholen te brengen.
Op een van die morgens sprak ik hem aan. Ik vroeg hem of hij mij een paar rijlessen wou geven. Reeds een dag later reed hij voor in zijn oude Peugeot 504 Diesel. Nadat hij mij de werking van koppeling en versnellingsbak had uitgelegd, mocht ik in een stil straatje achter het stuur plaatsnemen.
Bij de tweede les zei hij: ‘Dit gaat fantastisch, u bent een natuurtalent, de meeste mensen van uw leeftijd doen 't bij de eerste lessen al in hun broek als ze harder gaan dan dertig kilometer, maar u stuift langs het water.’
Dat was ook zo. Over de weg langs de ringvaart om de Haarlemmermeer had ik onvervaard tachtig gereden en daar uitzinnig van genoten. Terwijl ik aldus moeiteloos over de weg stoof waarover ik zo vaak, in wind en regen, gefietst had, was mij ingevallen: ‘Akkoord, een fatsoenlijk mens rijdt geen auto, maar ik hoef toch niet mijn hele leven fatsoenlijk te blijven, ik ben ruim dertig jaar fatsoenlijk geweest, ik mag, nu mijn oude dag naderbij komt, mij ook wel eens wat gemakkelijker van A naar B bewegen dan trappend tegen de Zuidwesten wind in?’ Een heerlijk visioen deed zich aan mij voor. Had ik een rijbewijs, dan hoefde ik nooit meer naar 't station te fietsen, dan hoefde ik nooit meer vertwijfeld naar een plaatsje te zoeken in de overvolle fietsenstalling, dan hoefde ik nooit meer sjofele regenkleding en Bikki Boots aan, dan hoefde ik nooit meer te sjouwen met koffers, met tassen, dan kon ik, als ik mijn oude moeder wilde bezoeken, zomaar bij mijn huis instappen en voor
| |
| |
haar deur uitstappen, in plaats van een moeizame tocht te maken met fiets, trein en boemelbus.
En zo geviel het dat ik het op een akkoordje gooide met mijn geweten en de jacht opende op het rijbewijs. Vredig zat ik die eerste lessen naast mijn even beminnelijke als hoffelijke rij-instructeur en reden wij over smalle polderweggetjes door vergeten en verlaten hoekjes van Zuid-Holland. Spoedig bleek, want ja, hoe gaat dat, je raakt met elkaar in gesprek en over het autorijden zelf ben je snel uitgepraat, dat de instructeur veel liever boer was geworden. Al zijn vrije tijd bracht hij door op een gepacht stukje weiland waar hij diverse schotvaarzen had lopen alsmede enkele uitermate imposante, van reusachtige spierbundels voorziene Belgische trekpaarden. Voorzien van zijn accordeon mocht hij deze kolossale monsters graag in de avondschemering een serenade brengen.
Regelmatig werd de rijles benut om op de meest verschillende plekken grote zakken veevoeder op te halen voor zowel de koeien als ‘de Belzen’, zoals zij liefdevol werden aangeduid. Tijdens de lessen heb ik heel wat loodzware balen achter in de Peugeot mogen wurmen. En dan stoof ik vervolgens, bezweet, weer voort over griezelig smalle polderwegen met links en rechts brede vaarten. Dan moest ik om de haverklap afremmen omdat mijn instructeur een bijzondere Lakenvelder ontwaarde of een dromerig karrepaard in het oog kreeg, dat bij een verzakt hek mijmerde over betere tijden.
Na een aantal lessen viel mij op dat wij eigenlijk altijd, al waren er wel enkele varianten ingebouwd en maakten wij soms een omweg terwille van een zwangere zeug, een schroomvallig manenschaap of een bok met witte sokjes, over dezelfde polderweggetjes onder dezelfde wijde wolkenhemels van blaarkop naar blaarkop snelden. Ik begon mij af te vragen of ik misschien wel de juiste instructeur had gekozen. Ervaring met rijles ontbrak uiteraard, maar ik had uit verhalen van anderen begrepen dat je rijles meestal begon met het wegbrengen van de vorige en eindigde met het afhalen van de volgende leerling. Maar wij brachten nooit leerlingen weg. Ook haalden wij nooit leerlingen op. Wat wij ophaalden waren balen hooi en diverse zakken krachtvoer en jubelhaver. Als wij al stopten was het niet voor een rood licht, maar omdat er in 't weiland weer een bijzonder getekende schotpink stond te herkauwen.
Wat mij ook verbaasde was dat mijn rij-instructeur nimmer het woord examen in de mond nam. Moest er niet ook eerst een theorie-examen afgelegd worden? Hij sprak daar nooit over en toen ik er na een les of twintig maar eens voorzichtig naar informeerde, mompelde hij dat hij de volgende keer een theorieboekje zou meebrengen. Dat je het praktijkexamen pas kunt aanvragen als je eerst het theorie-examen hebt gehaald, heeft mijn rij-instructeur zorgvuldig voor mij verborgen weten te houden. Over het examen wilde hij doodgewoon niet praten. Het enige dat hij af en toe deed en wat, naar ik achteraf heb begrepen, verband hield met het examen, was dat hij mij zo nu en dan, ter afwisseling van al die verrukkelijke land- en zandweggetjes die alleen hij kende, in een haast drukkend stilzwijgen over de parkeerplaats loodste in een buitenwijk van Leiden. Daar stonden altijd opmerkelijk veel lesauto's geparkeerd. Nooit heeft hij mij evenwel gezegd dat de lage gebouwen die de parkeerplaats omzoomden de burelen van de Leidse afdeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheid herbergden.
Na zo'n dertig lessen begon ik er genoeg van te krijgen. Werd het niet eens tijd om aan het examen te gaan denken? Mocht ik ook eens op de snelweg rijden, in plaats van over polderwegen? En wat leerde ik nu eigenlijk? Ik ben iemand die dolgraag iets opsteekt, maar aan autorijden valt niets te leren. Na een paar lessen weet je precies hoe je moet schakelen en is 't je duidelijk dat je, omdat je in de auto niets kunt horen, met binnen- en buitenspiegel het verkeer achter je rug drommels goed in de gaten moet houden. Bovendien is je dan al zo grondig ingepeperd dat verkeer van rechts, tenzij je zelf op een voorrangsweg zit, altijd voorrang heeft, dat je wel oer- | |
| |
stom moet zijn om tegen die regel te zondigen. Omdat ik op rijles alleen maar over polderwegen snelde, smeekte ik diverse vrienden of ik ook eens in hun auto's een echte tocht mocht maken. Zo geviel het dat ik, toen ik nog amper dertig lessen had gekregen, al het halve land had doorkruist in de auto's van vrienden en vriendinnen.
De twee laatste lessen heb ik, vol irritatie, naast de vrijetijdsveehouder over verlaten landweggetjes gekoerst. Wat mij vanaf de twintigste les was gaan hinderen - de hoffelijke, bijna nederige wijze waarop de instructeur het portier steevast voor mij opende, de diepe buiging die hij daarbij maakte, en de vaste zinsnede die hij daarbij uitte (‘Daar gaan we weer’) - maakte mij ronduit wrokkig na de dertigste les. Toen ik na afloop van de 32ste les zei dat ik er tot mijn spijt mee ophield, hoorde ik tot m'n verbazing dat de instructeur een zucht van opluchting slaakte. Waarom kan hij opgelucht zijn geweest? Zag hij er mogelijkerwijs heel erg tegenop dat hij met mij examen zou moeten doen? Vreesde hij dat zijn naam, zwart omrand, in alle kranten zou komen als een door hem opgeleide bekende Nederlander smadelijk zou zakken? Zoiets moet het geweest zijn, want hoe anders te verklaren dat hij elke toespeling op het examen vermeed? Of zou ik gewoon een heel slechte leerling zijn geweest? Maar waarom zei hij dan steeds dat het voortreffelijk ging, dat ik een natuurtalent was, dat ik nog wat wild schakelde, maar voor het overige eigenlijk niets meer te leren had? Zoveel is zeker: was ik na les 32 niet gestopt, dan reed ik voorzien van zakken jubelhaver en inmiddels toe aan les 212, nog altijd met hem over bochtige, door wilgen omzoomde weggetjes onder Zoeterwoude en Stompwijk.
Toen ik stopte was het oktober, moest ik dertien praatprogramma's maken voor de vpro. Veel zin om een nieuwe instructeur te zoeken had ik niet. Bovendien ontbrak, dankzij de vpro-besognes, tijd voor rijles. En daarnaast had mijn aloude afkeer van de auto weer heftig de kop opgestoken. Moest ik mij nu ook in zo'n blik gaan verplaatsen? Moest ik ook gaan file-rijden, wanhopig naar een parkeerplaats gaan zoeken en, als 't een beetje tegenzat, de rest van m'n leven met een dwarsleasie in een rolstoel doorbrengen? En wat voor auto diende ik aan te schaffen? Af en toe bekeek ik de weelderige advertenties voor auto's. Steevast wendde ik daarbij al na een minuut vol diepe afkeer het hoofd af. Eén keer overigens heb ik zo'n advertentie met plezier bekeken. Daarin stond dat je, schafte je een Peugeot aan, gratis een racefiets met tien versnellingen erbij kreeg. Nu, zo'n fiets wilde ik dolgraag hebben.
In het voorjaar van 1994 gaf Hanneke opeens te kennen dat zij haar rijbewijs wilde halen. Ik was toen al haast vergeten dat ik tweeëndertig lessen achter de rug had. Onverdraaglijk vond ik evenwel dat zij, mettertijd, voorzien van een rijbewijs, achter het stuur zou zitten en dat ik er dan, zonder rijbewijs, naast zou kniezen. Als jij begint, ga ik weer verder, zei ik, iets dat ze - ze is nu eenmaal heel wat grootmoediger dan ik - krachtig toejuichte.
Via de anwb gaf Hanneke zich op voor zo'n cursus waarbij je in tien dagen je rijbewijs kunt halen. Ze werd verwezen naar een rijschool in Den Haag. Mij leek dat onhandig. Dan moest de instructeur met z'n auto helemaal uit Den Haag komen om je op te halen. Dichter bij huis moest er toch ook wel een rijschool te vinden zijn die zo'n tiendaagse cursus verzorgde? Hoe kwam ik daarachter? Mij leek 't voor de hand liggend om dat na te vragen bij de Leidse afdeling van het cbr. In het telefoonboek zocht ik op waar zich dat bevond en ik fietste erheen en kwam tot mijn verbazing terecht op de geheimzinnige parkeerplaats waaroverheen ik in het diepste stilzwijgen een paar maal had mogen rondcirkelen. De cbr-burelen bleken, op een dwijlende werkster na, verlaten te zijn. Nadat ik haar had uitgelegd wat ik wilde, gaf ze mij het advies in de Gouden Gids de adressen van rijscholen op te zoeken. Daarna moest ik dan langs al die scholen rijden en zou ik wellicht op één der etalages de aanduiding aantreffen ‘Uw rijbewijs in tien dagen’. Let wel op de anwb-erkenning, zei ze nog.
Welgemoed fietste ik een dag later door Leiden, bekeek alle etalages van de rij-
| |
| |
alles is doorzichtig
scholen, en trof in de bocht van een Singeltje inderdaad, naast de anwb-erkenning, een protserige poster aan die beweerde dat men aldaar in tien of twaalf dagen zijn rijbewijs kon halen. Met een ketting legde ik mijn fiets vast aan een lantaarnpaal. Ik stapte naar binnen, en zag een hoge toonbank waarachter in de diepte een grijsharige man naar een computerscherm staarde.
‘Kan ik bij u zo'n tiendaagse cursus krijgen?’ vroeg ik.
‘Dan moet jij eerst een intest doen om te zien of jij daarvoor wel geschikt bent,’ zei de grijsaard.
‘Ik heb al tweeëndertig lessen gehad,’ zei ik.
‘Bij wie, als ik vragen mag?’
Ik noemde de naam van de musicerende vrijetijdsveehouder. De grijsaard lachte een diepe, holle lach, daarbij zijn deerlijk gehavende gebit tonend, zodat de lach ook iets lugubers kreeg.
‘Onze Wim,’ zei de man, ‘ken ik al jaren. Een reuze aardige, buitengewoon vriendelijke man, maar zijn rijles... kijk, die stamt nog uit de jaren vijftig, de eisen des tijds zijn geheel aan hem voorbij gevlogen.’
Hij tikte wat in op zijn computer, keek naar het scherm, zei: ‘Kunt u morgenochtend om half acht komen voor de intest?’
‘Dat kan,’ zei ik.
De volgende dag legde ik bij een jolige jongeman de zogenaamde intest af. Zo'n intest kost slechts honderdvijftig gulden, duurt normaal gesproken twee uur, maar werd in mijn geval al na een half uur beëindigd omdat het, zoals de jolige jongeman zei, zonneklaar was dat ik bij uitstek geschikt was om zo'n tiendaagse cursus te volgen. Derhalve is dat autotochtje van een half uur het duurste ritje geweest dat ik ooit heb gemaakt. Vijf gulden per minuut!
| |
| |
Enfin, ik mocht mij inschrijven voor een tiendaagse cursus, behelzende zowel een stoomcursus voor het theorie-examen als dertig rijlessen, plus maar liefst, slaagde je onverhoopt de eerste keer niet, twee examens! Dat alles kostte maar 2650 gulden, waar bovendien nog enkele procenten vanaf gingen als je het hele bedrag contant betaalde, wat ik terstond deed. Ik was in mijn nopjes, al bevreemdde het mij wel dat er in feite geen sprake was van een cursus van tien dagen. Eerst diende je het theorie-examen te halen, daarna moest dan het praktijkexamen aangevraagd worden, hetgeen doorgaans drie maanden duurde, en in de tussentijd kon je dan je dertig lessen nemen die je, zo raadde de rijschoolhouder mij aan, niet plande op tien achtereenvolgende dagen vlak voor je examen, maar uitsmeerde over die drie maanden. Zo'n tiendaagse cursus is dus klinkklaar bedrog. Ik had ook gewoon dertig lessen kunnen nemen à 50 gulden per les en was dan, met het examengeld erbij, 800 gulden goedkoper uit geweest, terwijl ik dan bovendien niet die 150 gulden voor de intest had hoeven betalen. Op de allerlaatste rijles heeft de jolige jongeman die de intest had afgenomen en later ook mijn rij-instructeur bleek, zijn excuses gemaakt dat hij had meegewerkt aan het verbazingwekkende bedrog van de zogenaamde tiendaagse cursus, die onder de allergunstigste omstandigheden te allen tijde minstens vier maanden duurt.
De stoomcursus voor het theorie-examen werd op een aantal avonden van half acht tot half negen gegeven in een zaaltje achter de rijschoolwinkel. Door de jeugdige grijsaard die zijn holle, tandeloze lach had gelachen werden wij op die avonden zo kordaat afgeblaft dat het wel leek alsof ik weer terug was in de Jan van Schaffelaarkazerne te Ermelo en naar onze sergeant-majoor luisterde. We kregen een handleiding, gesteld in het kreupelste Nederlands dat mij ooit onder ogen is gekomen en ik voelde mij allerplezierigst tussen de drie piepjonge meisjes en de aankomende straatmaker die samen met mij de cursus volgden. We deden op een zonloze middag het theorie-examen, ik had 68 van de 70 vragen goed beantwoord, was derhalve geslaagd. Een van de drie meisjes bleek ook geslaagd te zijn, maar de drie anderen waren gezakt.
Geslaagd voor het beruchte theorie-examen, wat een opsteker! Nu kon het praktijkexamen worden aangevraagd. Al spoedig ontving ik een kaartje waarop een onvergetelijke tekst prijkte:
Middels het (E)xamen (R)eservering (S)ysteem, (waarmee onze computer is verbonden), weten wij nu al in principe de datum van jouw rijexamen, deze zal n.l. plaats vinden op;
vrijdag 26 augustus om 10.30
Mocht het (in dringende gevallen) deze datum onverhoopt niet uitkomen, dan kunnen wij het alsnog (tot 6 weken voor examen datum) veranderen. Helaas zijn hier kosten aan verbonden t.w. 7,50.
Indien men nog geen afspraken heeft staan voor het volgen van praktijk lessen, neem dan zo spoedig mogelijk contact met ons op.
Denkt u eraan bij een A- of B-examen UW THEORIE-CERTIFICAAT OF UW NEDERLANDS RIJBEWIJS mee te nemen, anders gaat het rijexamen NIET DOOR.
In die tijd van de dertig rijlessen der tiendaagse cursus, die je maar liefst over drie maanden mocht uitsmeren, werd ik in toenemende mate geteisterd door hartritmestoornissen. Of er wellicht verband bestaat met die rijlessen weet ik niet, maar uit onderzoek is gebleken dat de bloeddruk van chauffeurs enorm pleegt te stijgen. Bij mij worden de hartritmestoornissen, zo heeft de cardioloog uitgelegd, veroor-
| |
| |
twee anderen
zaakt door plotselinge stijging van de systolische druk. Wervelingetjes ontstaan vervolgens in de bloedstroom, net zoals die optreden in snel stromend water. Die wervelingen zorgen er op hun beurt voor dat mijn hartboezem begint te fibrilleren.
Hoe het ook zij, zeker is dat na elke les mijn hart onstuimig, wild en op een volstrekt onvoorspelbare wijze pompte. Nam ik twee uur voor de les begon een pilletje Sotacor, dan wist ik het fibrilleren overigens enigszins te voorkomen.
Toch waren die lessen niet vermoeiend, niet enerverend, niet inspannend. We brachten altijd eerst de vorige leerling weg. Dat duurde doorgaans bijna een half uur, omdat je door de overvolle stad Leiden van stoplicht naar stoplicht moest kruipen. Na het wegbrengen moest je eigenlijk al dadelijk koers zetten naar de volgende leerling. Niettemin leidde de instructeur mij langs alle plekken die in zijn leven een rol hadden gespeeld en wist hij mij met soms komische, soms aangrijpende, soms verrassende verhalen over datgene wat zich op die plekken inzake zijn gecompliceerde liefdeleven had afgespeeld een uur lang aangenaam bezig te houden. Afgezien van een passie voor straatje keren, was het een onderhoudende, nog vrij jonge man met een fors buikje en chronische rugklachten. Ik heb dertig hoogst aangename uren met hem doorgebracht. Hij verzekerde mij keer op keer dat hij opleidde voor het examen. ‘Dus niet tot verantwoord weggebruik?’ vroeg ik een keer. ‘Nee,’ zei hij, ‘dat moet je jezelf leren. Pas na het examen word je op eigen kracht soms een
| |
| |
goede chauffeur. Ik leid alleen maar op voor dat idiote examen.’ Hij was daar goed in. Bij hem slaagde vrijwel iedereen de eerste keer al.
In de maanden waarin ik mijn tiendaagse cursus volgde, werd ik ook herhaaldelijk onderzocht door een cardioloog. Hij bepleitte een cardioversie-behandeling. We maakten daarvoor een afspraak op maandag 29 augustus. Ik zag zo vreselijk op tegen die cardioversie dat ik de rijlessen maar liever onderbrak en ook het examen maar liever even uitstelde.
Na de gevreesde cardioversie, die evenwel in één klap althans tijdelijk een eind maakte aan alle boezemfibrillaties, was ik zo bezorgd dat bloeddrukstijgingen mij wederom hartritmestoornissen zouden bezorgen dat ik hervatting van de rijlessen week na week uitstelde. Hanneke had intussen haar theorie-examen gehaald, maar was na twaalf praktijklessen gestopt. Ze vond het een nachtmerrie om achter het stuur te zitten. Derhalve ontbrak voor mij de noodzaak om verder te gaan. Maar ja, ik had nu eenmaal die peperdure tiendaagse cursus betaald en wilde hem afmaken.
Pas eind 1995 begon ik weer en op dinsdag 14 februari 1996, drie jaar nadat ik mijn eerste rijles had gehad, deed ik examen. Die 14de februari was zo'n wonderlijke winterdag waarop het lijkt alsof de zomer al begonnen is. Vanaf het hazegrauwen straalde de zon uitbundig aan een wolkenloze hemel. Mijn instructeur haalde mij af. Ik mocht rijden tot aan het gebouw van het cbr. Met een zware zonnebril op zat ik achter het stuur. Halverwege de middag werd ik opgeroepen en maakte ik kennis met de heer J.C. Heeneman, die het examen zou afnemen. Mijn instructeur had mij van tevoren uitvoerig gebriefd over deze examinator. Het is een vakman, had mijn instructeur gezegd, maar hij heeft drie nadelen: hij is onvoorstelbaar tactloos, buitengewoon spraakzaam en overgevoelig voor 't vrouwelijk schoon. Mooie meisjes slagen altijd meteen bij hem. Mijn instructeur gaf een voorbeeld van zijn tactloosheid. Tegen een zenuwachtig meisje had hij, voor het examen begon, gezegd: ‘Ik zie dat je een vreselijk exzeem hebt.’ ‘Wel de manier,’ zei mijn instructeur, ‘om iemand op zijn gemak te stellen!’ Zodra ik hem de hand schudde en hij mijn gegroefde knuisten aanschouwde, zei hij: ‘Aha, ik zie dat u in de tuinbouw werkzaam bent.’ Mijn instructeur bestempelde die opmerking achteraf als een van de befaamde staaltjes van Heenemaniaanse tactloosheid, maar ik vond 't juist wel grappig dat zo'n man kennelijk over de Sherlock Holmes-achtige neiging blijkt te beschikken om van elke kandidaat aan de hand van luttele aanwijzingen bijvoorbeeld meteen het beroep te raden.
Eenmaal onderweg naar de auto deelde Heeneman mij mee dat we een ritje gingen maken en dat het er alleen maar om ging te zien of ik al zo vertrouwd was met de auto dat men mij met een gerust hart de weg op kon sturen. Hij wees op een verre, groene auto en vroeg mij of ik daarvan het nummerbord kon lezen. Ik las het nummerbord en vroeg hem vervolgens of hij het telefoonnummer kon lezen dat in kleine cijfertjes op de achterruit prijkte. Dat kon de heer Heeneman niet, en hij wilde ook niet geloven dat ik het wel kon. Waarop ik de cijfertjes noemde en hij naar de wagen liep om te controleren of ze juist waren. Wellicht heb ik daarmee mijn glazen toen al ingegooid. De cijfertjes waren juist zoals de heer Heeneman nors moest toegeven.
We stapten in, mijn rij-instructeur bleef achter. We hadden nog geen meter gereden of de heer Heeneman riep met luider stemme: ‘Bij de eerstvolgende kruising slaan wij rechtsaf.’ Het was verbazingwekkend zoveel volume als hij voortbracht. Het leek wel of hij in een stadion stond waarin de geluidsinstallatie was uitgevallen en hij desondanks de achterste rij wilde bereiken. Alsof 't nog niet genoeg was geweest, herhaalde hij elke mededeling met zo mogelijk nog meer volume. Misschien dacht hij dat ik, omdat ik zulke goede ogen had, zo goed als doof moest zijn. Naderde er weer een kruising dan verhief hij zijn stem en schreeuwde met orkaankracht door de auto dat wij links- of rechtsaf moesten gaan. Het eigenaardige was dat hij
| |
| |
vaak al begon te schreeuwen terwijl er nog in geen velden of wegen een kruispunt in zicht was. Als gevolg daarvan zat ik al na tien minuten totaal verkrampt achter het stuur. En zo graag als mijn instructeur straatje keerde, zo verliefd was de heer Heeneman op bochten. Niets deed hij liever dan afslaan. Het geschreeuw en gebrul was derhalve niet van de lucht. Na een minuut of twintig had ik 't gevoel alsof ik een vreselijke nachtmerrie beleefde. Ondragelijk fel scheen de laagstaande zon, mij verblindend, nu eens van opzij dan weer van voren de auto in. Heeneman schetterde dat ik moest parkeren en ik knalde tegen de stoeprand op. Vanaf dat moment had ik nog maar één verlangen: dat 't gebrul zou ophouden. Maar we gingen de snelweg op, en er ook meteen weer vanaf, en ik moest een stukje achteruit rijden wat, zoals altijd, perfect ging, en daarna koersten wij via talloze van tomeloos gebrul voorziene bochten weer naar het gebouw van het cbr. Halverwege de tocht op een recht stuk schreeuwde de heer Heeneman opeens: ‘Hebt u hobby's?’ Ik schrok daar zo hevig van dat ik per ongeluk op de toeter drukte en even slingerde. Het lukte mij niet om een antwoord op die zonderlinge vraag te formuleren, ik heb alleen mijn hoofd maar geschud.
Toen reden we dan toch, na zo'n drie kwartier, het parkeerterrein van het cbr op. Mijn jolige instructeur stond al angstig op ons te wachten. Ik parkeerde, we stapten uit, ik voelde hoe mijn hart als een bezetene tekeerging. Achter de instructeur en Heeneman liep ik naar binnen. Of ik geslaagd, dan wel gezakt was interesseerde mij totaal niet. Ik was alleen maar hevig opgelucht dat de beproeving voorbij was en verbaasde mij er tegelijkertijd over dat ik het als een cauchemar had ondergaan. Hoe viel te verklaren dat zo'n simpel ritje al na luttele minuten zulke nachtmerrieachtige proporties had aangenomen? Waarom achter het stuur zo snel overstuur? Terwijl ik alleen maar een doodsimpel tochtje naast vakman Sherlock Heeneman had gemaakt.
Ik wist, toen ik achter Heeneman naar binnen sjokte, en mij er amper van be- | |
| |
wust was dat mijn hartritmestoornissen in alle hevigheid waren teruggekeerd, één ding heel zeker: wat er ook gebeurt, dit nooit meer. Toen we eenmaal aan een tafeltje zaten deelde Heeneman mee dat hij slecht nieuws voor me had. Het deerde me niet. Hij zei dat hij moest toegeven dat ik steeds goed in de spiegels en goed naar links en rechts had gekeken. Uiteraard had ik goed gekeken want ik had 's morgens vroeg cantate 30 van Bach gedraaid, wetend dat de altaria eruit de hele dag door mijn hoofd zou blijven klinken en aan de melodie had ik die morgen de woorden toegevoegd: ‘Ik moet goed kijken, goed kijken, goed kijken.’ Tijdens het examen waren de melodie en de door mij eraan toegevoegde woorden nog altijd in volle glorie aanwezig en had ik derhalve goed gekeken.
Ook had ik, zei Heeneman, steeds verkeer van rechts voorrang verleend, maar helaas was ik vervolgens af en toe iets te snel opgetrokken, en ja, dat was heel ernstig. En bij 't invoegen op de snelweg hadden de linkerwielen van de auto al even de streep overschreden aleer ik daadwerkelijk de snelweg was opgegaan.
Ik hoorde het aan, voelde mijn hart als een bang konijn, en zei niets. Ook toen ik door mijn rij-instructeur teruggebracht werd naar huis en hij een paar keer zei: ‘Het lijkt allemaal zo eenvoudig, maar ja, er komt toch heel wat voor kijken,’ heb ik niets meer gezegd. Mijn hartslag was totaal ontregeld, en dat is ruim twee weken zo gebleven. En zo regelmatig en rustig als de hartslag was na de cardioversie is ze helaas, dankzij de heer J.C. Heeneman uit Leidschendam, nooit meer geworden. Mijn jacht op het rijbewijs is voorbij. De mooie droom dat ik bij mijn huis instap en voor de deur van mijn bejaarde moeder uitstap zal een mooie droom blijven. Ach, één groot genoegen heb ik toch overgehouden aan dit bange avontuur dat mij ruim vierduizend gulden lichter heeft gemaakt. Luister ik naar de file-meldingen op de radio, dan verkneukel ik mij! Ik moet zelfs eerlijk toegeven dat ik, als ik op het nieuws hoor dat een automobilist bij een vreselijk ongeluk is omgekomen, heel tevreden zachtjes mompel: ‘Ach ja, die had de Heeneman-barrière genomen.’
|
|