Hollands Maandblad. Jaargang 1983 (422-433)
(1983)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
St. Germain-des-PrésDe weiden zijn niet alleen verdwenen, maar ook bijna onvoorstelbaar hier. Dit stuk van de wereld is volledig door mensen gemaakt. Het had er ook anders kunnen uitzien. Dat geldt voor de smalle straten, de huizen, de café's, de reclame, maar nog meer voor wat de mensen naast mij denken, voelen en doen. Er is geen enkele reden om in dit café te zitten, of om in een café te zitten, om vervolgens naar een toneelstuk te gaan en niet naar een film. Het antieke vernis op de hoekige pilaar tegenover mij is niet noodzakelijk, en had achterwege kunnen blijven. De pilaar had rond kunnen zijn. De spijlen van de balustrade achter mijn rug zijn koperkleurig, alleen omdat het nu zo hoort. De wereld heeft iets toevalligs, maar daarom is ze niet minder aanwezig. Misschien kijkt mijn buurman niet naar het Engelse vernis van de pilaar, maar daarom is het er wel. Inderdaad, hij leest de krant. Hij wordt aangesproken door een kennis en kijkt op. Zou hij het vernis zien? Waarschijnlijk niet. Ik zou hem moeten vragen of hij het ziet. Hij leeft in een andere wereld. Wat ik zie is misschien niet het belangrijkste. De mensen die ik hier heb ontmoet brachten hun eigen wereld mee. Parijs bestaat voor mij vandaag uit de verontrustende berichten in Times Literary Supplement (om precies te zijn, van 10 december) en Botho Strauss: Grand et petit (in het Duits terug te vertalen). Anthony T. denkt dat de humaniora zullen worden afgedankt. Wat kun je nog van de literatuur leren, vooral van de moderne literatuur? Revolutie of nihilisme. Het is niet de moeite waard, zelfs onverstandig dat op school te onderwijzen. Akkoord Tony, maak je maar zorgen over de literatuurwetenschap en over het onderwijs. De literatuur zelf hoeft zich geen zorgen te maken; ze blijft telkens opnieuw de steeds weer vergeten werkelijkheid zoeken. Sommige literaire tijdschriften in China hebben meer dan honderdduizend abonnees. De schrijvers vernietigen de bestaande symbolen maar kunnen de verleiding niet weerstaan nieuwe te maken. Il faut que tombent les habitudes, afin de voir, sur la scène, dans leur nudité, loin des symboles.... Mario zegt dat de Latijns-Amerikaanse schrijvers zich van de westerse traditie hebben afgewend en identificeert zich met de droom van een Indiaanse mythe. Op zijn revers draagt hij een Canadees vlaggetje, maar als hij over Mexico spreekt, zegt hij: wij. We have discarded the Western tradition altogether. Niet alles wat gezegd wordt is waar, ook dit niet. De verschillende visies op de realiteit hebben geen einde gemaakt aan ons vermogen om onderscheid te maken tussen waarheid en leugen. De tekens die wij gebruiken hebben wij zelf, of onze voorouders, gemaakt, maar ze verwijzen niet alleen naar andere tekens, ook naar zaken. Ik vraag mijn buurman wat hij drinkt. Chocola, zegt hij. Dat is inderdaad een teken, maar hij drinkt geen teken. Ik zit op een stoel, niet op een teken. Ik lees de namen op de schilden in het Odéontheater: Voltaire, Beaumarchais, Sedaine. (Geen idee wie Sedaine is.) Zij hebben onze wereld beschreven, en op sommige punten iets gepreciseerd wat niet eerder bekend was. Hun bedenksels zijn ten dele willekeurig, maar nu ze er zijn, spelen ze een rol. Zij hebben tekens gemaakt die voorzover ze slechts teken zijn en niet naar enige realiteit verwijzen, ontmaskerd worden, bij voorbeeld door Botho S., die Lotte ontwerpt, een nieuwe Elckerlije, en quête d'un peu de réalité, de vérité. Vertel me niet dat de werkelijkheid niet gekend kan worden. Maar wat is de werkelijkheid dan? Ik loop waar geen weiden meer zijn en geen heiligen. Er is een staking van de vuilnisophalers, en daarom is het godgeklaagd smerig op straat. Ik zag een ongelukkige vrouw op het toneel en honderden anderen hebben haar ook gezien. En wat het programma tenslotte vermeldde over de tastbare afwezigheid van het paradijs, is in zijn algemeenheid ook waar, hoewel als je goed oplet je wel eens een glimp opvangt van mensen die het paradijs niet alleen als teken kennen en die daarom ons het besef geven van een reëel gemis. | |
MacondoHet is de vraag of ik ooit in Macondo ben geweest, maar de plaats waar ik mij bevind is mij vreemder dan die vergane stad in het ontoegankelijke, door de hitte, de lethargie en de natuur overwoekerde binnenland van Latijns-Amerika. Macondo heeft niet veel langer dan honderd jaar bestaan. Alle inspanningen van | |
[pagina 40]
| |
vier generaties ten spijt is het tenslotte van de aardbodem weggevaagd. Niemand herinnert zich meer de plek waar het zich eens heeft bevonden. Niemand kan controleren of de Gabriel Márquez die de kroniek van Macondo heeft geschreven inderdaad de laatste Aureliano heeft gekend. Maar er behoeven slechts een paar namen te worden veranderd en een paar wonderen tussen haakjes te worden gezet, en je hebt een realistische geschiedenis van Pompeji, van Skopje vóór de aardbeving, van Hiroshima, en van de wereld, ook al wordt in het laatste geval tot dusver de afloop steeds weer uitgesteld. De natuurramp is een noodlot waaraan men zich moet onderwerpen; de veroudering en de vereenzaming roepen daarentegen om verzet. Macondo is een plaats waarin verzet werd geboden, met nooit meer dan tijdelijk resultaat. De stad die nu onvindbaar is heeft bestaan. Evenals de oude tempels van de Khmer zal zij misschien eens worden teruggevonden door een verbaasde pionier die - leunend tegen de brede, witte wortels die de stenen hebben overwoekerd - tussen de bomen plotseling de zwarte gevel ziet van het huis dat aan de Buendías heeft behoord. Macondo is geen onzichtbare stad, geen hersenspinsel van Calvino, maar de werkelijkheid van onze wereld waaraan alleen kan ontsnappen wie gelooft in de heiligheid van een erotisch pact, in een vuur dat nooit geblust wordt maar langzaam dooft in de gloed van de ouderdom. Waar een verbond van saamhorigheid is, bestaat ook de wil te scheppen zonder tevens te vernietigen, worden de huizen opgeknapt, de tuinen verzorgd, de mieren en spinnen bestreden, en de kinderen in liefde geboren. Waar het pact ontbreekt, is geen toekomst. De tijd draait rondjes, zegt Ursula. Ieder begint vroegtijdig aan zijn eigen eenzaamheid. Hier waar ik ben is van het verval niets te merken. De tropische jungle is ver. De straten zijn recht en kruisen elkaar op regelmatige afstand. Tegen de gevels van de gebouwen hangt een doolhof van Chinese karakters dat vermeden kan worden omdat het omhoog voert. De haastige wandelaar besteedt geen aandacht aan de talloze mogelijkheden in het labyrint van lichtreclames. Zijn voornaamste zorg is om in de aanstekelijke bedrijvigheid niet te worden overreden. | |
TaipeiEen foto van het Coloseo staat op mijn tafel. De laatste leeuwen zijn weggevoerd, de christenen hebben gewonnen en ook alweer verloren, de menigte zwijgt. Op de voorgrond het scherpe profiel van E. die leunend tegen een balustrade haar honderdjarige gedachten meet met de tweeduizend jaar die zijn voorbijgegaan. Op het steen rust het warme vlees van haar hand, het kloppende leven, gereed om zich te bewegen, verontrust om al het bloed dat hier gevloeid heeft uit de wonden van onze beschaving. De Romeinse droge lucht dringt met de airconditioning de kamer binnen. Ik hoor de gladiatoren spreken maar kan hen niet verstaan. De oude mannen hebben het overleefd. Zij hebben Chinese gezichten, sommigen kaal en met slechte tanden. De hoornen bril zakt bij het spreken naar voren, de ogen worden klein, maar de fauteuils van de coffeeshop zijn gerieflijk en de stemming is goed. De zeven oude mannen ontmoeten elkaar na vele jaren. Eén heeft een spitse neus en het haar van een Europeaan. Van mij nemen zij geen notitie. Niets is hier stabiel. Er is geen stenen herinnering aan de dood van de eerste christenen. Een papieren karper is tegen het plastic van de geluidsbox geplakt, de electrische ventilator staat op het huisaltaar, de klok op het bamboe dat het aquarium afdekt. Oppervlakte over oppervlakte. Imitatie van imitatie, maar met het talent en de discipline van circusartiesten. Op het toneel staat een vrouw in paars fluweel, die beurtelings Japans en Engels spreekt en met een microfoon in de hand knielt om tegelijk haar slanke benen te laten zien en haar dubbelgevouwen jongere zusje uit een kleine koffer te bevrijden. Het kleine meisje klimt op een torentje van flessen en glazen en gaat op haar handen staan. Zij legt haar voeten achter haar oren en wuift met haar witte sokjes naar het publiek. Van de inspanning krijgt zij een blosje op de wangen. Uit het plafond zakt een mandje waarin een zangeres zit. Het publiek klapt, maar houdt de adem in als de trapezewerker die achteruit langs het plafond wandelt de volgende lus mist. Hij schommelt heen en weer, en krijgt applaus. Hij hervindt zijn ritme, tast nu feilloos naar de lussen voor zijn voeten, en laat zich langs een paal naar beneden glijden. Het decor wisselt. De stoelen rond de grote tafels worden ijlings opgestapeld. De mensen stromen naar buiten. De zaal is leeg en het licht gaat uit. Bij de uitgang verkoopt een blinde vrouw plastic hagedissen. Even later zit ik in een westers hotel aan een chromen tafeltje temidden van Indische zuiltjes die bedekt zijn met een plafond van spiegels, waarin ik mijzelf ontdek: een groot, wit spook uit een andere, gestorven wereld. |
|