Witregels en witte bladzijden
Kester Freriks
Aan het eind van de jaren zeventig schreef ik twee hartstochtelijke pleidooien voor de ideale roman waarin de schrijver als handelende en bespiegelende hoofdpersoon optreedt, waarin ‘het gehele schrijfproces binnen de tekst wordt betrokken en er een essentieel onderdeel van uitmaakt’. Het schrijverschap als het hart van de roman - omdat in die tijd de verhouding tussen literatuur en werkelijkheid die in een literair werk onderzocht en beschreven kan worden mij mateloos fascineerde. Literatuur mocht, zo dacht ik, geen schijnbaar moeiteloze weergave van de werkelijkheid zijn, alsof de werkelijkheid zich zonder slag of stoot overgeeft aan de in de taal opgeroepen wereld van het boek. Ieder woord staat op gespannen voet met het object dat het benoemt; en ieder woord houdt noodzakelijkerwijs een vervalsing in. Die angst voor vervalsing, en tegelijk het besef van de onmacht om in de taal de werkelijkheid in al haar complexiteit te kunnen verwoorden, leidde ertoe dat in de ideale roman die mij voor ogen zweefde uitsluitend vragen gesteld dienden te worden aan het werkelijkheidsgehalte van literaire fictie. De strijd tussen taal en literatuur enerzijds en de werkelijkheid anderzijds was het enige thema waarin ik kon geloven.
Tot zover herken ik vele passages in het overzichtsartikel van August Hans den Boef, Graa Boomsma en Willem Kuipers (de Volkskrant, 2 september 1983), dat ondanks de stelligheid waarmee het is geschreven niet zo nieuw en oorspronkelijk is als het doet vermoeden. Een voorbeeld: in 1892, vijftig jaar na zijn dood, verschijnt Vie de Henry Brulard van Stendhal waarin de schrijver onvergelijkelijk het schrijverschap thematiseert en als klemmend probleem beschouwt, niet alleen door de talloze tekeningen die in zijn autobiografie van de jeugd zijn opgenomen, vooral door het slot waarin de auteur moet toegeven dat de woorden tekort schieten om zijn heftige emoties vorm te geven: ‘Ik kan gewoon niet verder schrijven, het verhaal is de verteller te machtig. (...) Hoe kan ik het mateloze geluk beschrijven dat me uit alles tegemoet straalde? Het is me onmogelijk. Er zit niet veel anders voor me op dan een korte samenvatting te schetsen om de draad van mijn verhaal niet helemaal af te breken. Ik voel me als een schilder die de moed niet meer kan opbrengen een hoekje van zijn schilderij af te maken. Om het geheel niet te bederven schetst hij alla meglio wat hij niet kan schilderen.’ De werkelijkheid verplettert de auteur. Is er sprake van onmacht? Bij eerste lezing moet dat toegegeven worden, de pen weigert immers. Toch is het heroïsche vitalisme van Stendhal onmiskenbaar in deze regels aanwezig. Voor hem is de twijfel over de verhouding tussen literatuur en werkelijkheid geen cerebrale aangelegenheid, maar een geëmotioneerde en heftige ontdekking.
Nadat ik veel werk had gelezen van de schrijvers die de literaire visie vertegenwoordigen zoals die door het tijdschrift Raster wordt gehuldigd, begon voor mij het belang van de roman die het schrijverschap problematiseert te tanen. Ik ontdekte dat het een dode formule dreigde te worden die nauwelijks meer perspectief bood dan het boek dat uitsluitend bestaat uit witregels en witte bladzijden - wit, omdat het denken over taal en werkelijkheid zo diep ingrijpt in die toch al nietige kern van overtuiging waar zonder het schrijven onmogelijk is dat het vertrouwen in de verbeelde wereld die het boek creëert onder je vingers wegglipt. Ik vrees dat de critici van de Volkskrant zo zeer gecharmeerd zijn van de worsteling van de schrijver dat zij voorbij gaan aan de evocatieve kracht die literatuur bezit: dat een roman de lezer binnenleidt in een nieuwe, nooit eerder beschreven wereld, dat een boek de lezer kan betoveren en meeslepen zonder dat er over het geschrevene in extenso wordt getheoretiseerd, zonder ook dat er noodzakelijkerwijs een schrijver dient op te treden in het boek die de vinger legt op de zere wonde van de fictie, dat een lezer door de verzonnen en gestructureerde werkelijkheid die het boek behelst emotioneel en verstandelijk verrijkt kan worden. Niet alleen het schrijven, ook en vooral het lezen is een methode van ordening.
De activiteit van het lezen is om een onduidelijke reden afwezig in het betoog, en onderaan de vierde kolom klinkt zelfs vijandigheid door aan het adres van die auteurs die als hommage getuigenis in hun werk afleggen van schrijvers met wie zij zich verwant weten, die in hun werk op literatuur reflecteren en hun persoonlijke traditie van het lezen als onvervreemdbare en