‘We kunnen morgen iets samen gaan bekijken.’
‘Je moet blijven,’ roepen de kinderen. Ze zijn gek op oom Oscar. Hij is onuitputtelijk in het uitdenken van nieuwe spelletjes.
‘Er is hier zoveel te zien,’ zegt Simone. ‘We kunnen nog een keer naar Roc Amadour gaan. De stad hangt boven het dal van de Alzou. Onvergetelijk, hè Arthur.’
Hij vindt dat ze overdreven doet.
‘Je moet nooit twee keer naar hetzelfde gaan. Dat is altijd teleurstellend.’
‘Naar Les Eyzies dan?’
‘Met dat afschuwelijke beeld van de Primitieve Mens die de horizon doorgrondt?’
‘Je bent vervelend.’ Morgen gaan ze naar de grotten van Rouffignac. De mammouths.
De kinderen willen in de auto van oom Oscar, maar er kunnen geen vijf personen in de rode Alfa. Simone zegt:
‘Arthur en ik gaan in onze eigen auto.’
Maar Arthur wil dat ze ook bij Oscar in de auto gaat.
‘Zo vaak zit je niet in een Alfa. Is toch wat anders dan onze Peugeot 204.’
Zijn voorstel valt in goede aarde. Arthur is nog steeds verbaasd. Oscar hier. De kinderen en Simone vinden het al gewoon. Alsof het nooit anders is geweest. Hij rijdt voorop. De weg is bochtig en stijgt. Hij kan Oscars radio horen en in zijn spiegel ziet hij Simone en Oscar lachen. Hij doet zich erg ontspannen voor, laat zijn linkerarm naar buiten hangen. In Oscars auto wordt weer gelachen. Maken ze zich vrolijk over hem? Hij is plotseling kwaad dat hij alleen in deze auto voor hen uitrijdt, voert zijn snelheid op, neemt afstand en als de anderen aankomen heeft hij al kaartjes gekocht en wijst waar ze parkeren kunnen. Als de rondleiding al begonnen is, beseft Arthur dat hij zijn zonnebril nog op heeft.
‘Ik heb mijn bril in de auto laten liggen,’ zegt hij tegen Simone.
‘Stommerd.’
Hij vat het woord serieus op, misschien is het schertsend bedoeld. Met een treintje rijden ze de diepte in. De gids schijnt met een zaklantaarn op de muur. Honderden vingertekeningen van slangen. Dan het Grote Plafond, met de mammouths. Veertienduizend jaar geleden. De Magdaléniens uit de Périgord. Afgrond van de tijd. In de grond van de zaak is het belachelijk dat Oscar er is. Ze zien elkaar zo vaak buiten de vakantie. Hij begint zich afzijdig te houden. Als ze buiten komen ziet Simones gezicht er stralend uit.
‘Stommerd’ zegt ze weer. ‘Hoe kun je nou je zonnebril ophouden. En zonder bril kon je natuurlijk ook niet veel zien.’
‘Het ging wel.’
Hij doet krampachtig. Simone ziet er mooi uit, maar hij haalt het niet in zijn hoofd haar wang te strelen. Als Oscar in de buurt is, wordt Simone onaantastbaar. Arthur stelt voor in ‘Ile de Calypso’ te gaan eten. Ze eten snoek, die ochtend in de Dordogne gevangen. Als Karin zegt dat ze alleen patat wil, zonder groente, wordt hij boos. Ze moet toch iets van vitamine binnenkrijgen, hoewel hem dat anders niet interesseert.
‘Laat haar toch,’ zegt Simone. Maar Simone wil juist altijd dat ze groente eet. Voor ze aan tafel gingen, heeft Simone haar lippen opgemaakt. Een beetje lippestift zit op haar voortanden. Over de tafel kijkt ze Arthur onpersoonlijk aan. Ze vraagt hem of er lippestift op haar tanden zit. Oscar zit naast haar. Ze trekt haar bovenlip op en Oscar veegt met zijn vinger haar tanden schoon. Aan de balie verschijnen twee jongens met rugzak. Ze vragen om een kamer. De gérant neemt hen op en schudt zijn hoofd. De jongens overleggen fluisterend en zeggen: ‘Als we ons eerst verkleden...’ De gérant krijgt een kleur.
‘Non, ce n'est pas ça.’ Hij voelt zich betrapt. De jongens vertrekken. Alle gasten hebben het toneel gadegeslagen.
‘Ik eet hier niet langer,’ zegt Arthur.
‘Stel je niet aan,’ zegt Simone. ‘Ga alsjeblieft zitten. Je bederft het voor de kinderen.’
Hij negeert haar woorden en verlaat ‘Ile de Calypso’. Een uur later komen de anderen vrolijk thuis. Ze zitten met z'n allen op het terras van madame Geneste. Simone reikt Oscar plechtig een fles aan die hij met een grandioos gebaar opent. Wijn stroomt in de glazen. De kinderen mogen opblijven zolang ze willen. Het is te warm om naar bed te gaan. De Périgord is zomers verschroeiend.
‘Die gérant... ik kan er niet tegen als...’
‘Daar praten we niet over,’ zegt Simone. Ze wendt zich tot Oscar.
‘Ik heb geen zin om morgen de hele dag bij huis rond te hangen.’
Alsof ze dat de hele vakantie hebben gedaan. Simone is erg onrechtvaardig. Ze wil het kasteel bezichtigen waar Fénélon heeft gewoond. Arthur gaat liever met de kinderen zwemmen. Simone en Oscar zullen naar Fénélon gaan. Hij ziet dat Simone zich veel van de tocht voorstelt.
‘Wat blijft mamma lang weg,’ zegt Boris de volgende dag.
‘Ze zijn natuurlijk nog een tochtje aan het maken,’ antwoordt Arthur die zich dwingt niet onophoudelijk de weg af te kijken. Als ze eindelijk thuiskomen ziet Arthur onmiddellijk dat Simone teleurgesteld is. Haar teleurstelling maakt hem blij. Is het haar tegengevallen om met Oscar alleen te zijn? Wat is er precies gebeurd? Zal hij dat ooit te weten komen? In de serre van het hotel eten ze artisjokkenbodems en drinken witte Cahors. Een zachte, volle wijn