Hollands Maandblad. Jaargang 1977 (350-361)
(1977)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
The Princess Casamassima en haar gebreken
| |
[pagina 20]
| |
française van eenvoudige afkomst, die de lord, als hij zich aan zijn verantwoordelijkheid voor dit gevolg van hun verhouding wil onttrekken, in woede overhoop steekt en die deswege na een geruchtmakende procedure ter dood wordt veroordeeld, een straf die in levenslang wordt omgezet. Een vroegere vriend van de moeder - Amanda Pynsent - een eenvoudig naaistertje, neemt de zorg voor het kind op zich, voedt het zo zorgvuldig mogelijk op, geheel vervuld van de weinig revolutionaire gedachte dat het jongetje eigenlijk tot een hogere stand behoort. Het verhaal begint ermee dat een vrouwelijke cipier aan het schuchtere en schichtige naaistertje komt vertellen dat de moeder in de ziekenafdeling van de gevangenis op sterven ligt en de wens te kennen heeft gegeven het kind - dat intussen tien jaar geworden is - eenmaal te mogen zien. Het wordt geheel aan de arme pleegmoeder overgelaten of de wens van de moeder zal worden ingewilligd. De jongen zelf weet dan nog niets af van de dramatische gebeurtenissen rondom zijn geboorte, zomin als hij weet wie zijn ouders zijn. Hem is verteld dat zijn moeder kort na de geboorte was overleden. Na overleg met een goede vriend besluit Miss Pynsent aan de wens van de moeder te voldoen, maar dan zonder aan de jongen te vertellen dat de vrouw die ze gaan bezoeken, zijn eigen moeder is. En dan volgt de beroemde beschrijving van het bezoek aan de gevangenis. Het spreekt vanzelf dat de vergelijking met Dickens is gemaakt. Men kan zich nauwelijks een in zijn pathetiek meer Dickensiaanse situatie voorstellen. Alleen een groot meesterschap kan van een dergelijk gegeven literatuur maken, zoals alleen een groot schilder van een zonsondergang kunst kan maken (en het zijn juist de heel kleine die deze onderwerpen bij voorkeur kiezen). Waar Dickens zich door zo'n onderwerp nog kon laten meeslepen tot aan de rand van het literair houdbare, is James de situatie als kunstenaar volledig de baas gebleven. Dit alles heeft niet meer dan 36 van de 512 bladzijden (van de Pelican-editie) in beslag genomen. Het zou op zichzelf genomen een perfect kort verhaal zijn geweest, maar het dient alleen als noodzakelijke inleiding tot het eigenlijke verhaal, dat een jaar of dertien later speelt. Noodzakelijk, want het drama rondom de geboorte van de jonge Hyacinth, zijn afkomst van een adellijke vader en een Franse vrouw uit het volk (wier vader in Parijs op de barricaden van 1848 is gevallen) zijn bepalend voor zijn uiterlijk - klein van stuk, fijn gebouwd, afwijkend van de mensen waartussen hij opgroeit - bepalend voor zijn ontwikkeling, voor zijn gevoeligheden en voor zijn smaken. Daarbij speelt waarschijnlijk een tijdgebonden overschatting bij James van de betekenis van de erfelijkheden een rol (Taine, Zola) zodat ook Hyacinths aanleg voor de Franse taal teruggevoerd wordt op zijn Franse moeder. Maar erg belangrijk is dit niet. Ook zonder die rol toe te kennen aan de erfelijkheid, kan men aannemen dat de adellijke afkomst van Hyacinth haar uitwerking heeft gehad doordat zijn pleegmoeder niet nalaat hem duidelijk te maken - nog vòòr hij het werkelijke verhaal van zijn geboorte hoort - dat hij ‘tot een hogere klasse’ behoort. Helemaal aan het eind van het verhaal is het (mede) de daad van zijn moeder, die hem er van weerhoudt ter nakoming van een politieke gelofte, zelf een dergelijke daad te plegen, en daarmee het schandaal rondom zijn moeder te doen herleven. Maar ik loop vooruit op het verhaal. Dat is dan in wezen het verhaal van een jongen van even in de twintig, intelligent, gevoelig, met een aangeboren smaak voor mooie dingen (en een daarmee gepaarde afkeer van wat lelijk of smakeloos is), opgevoed in arme omstandigheden, die door zijn aanleg en gevoeligheden nog dieper geraakt wordt door de ten hemel schreiende sociale onrechtvaardigheden om hem heen van aan de ene kant weelde en verfijnde cultuur voor een kleine groep bevoorrechten en aan de andere kant een deprimerende en demoraliserende armoede voor de meerderheid. Als hij dan via zijn werk in contact komt met een na de Commune uit Frankrijk geëmigreerde anarchistische socialist, ligt het voor de hand dat hij ook zelf voor de sociale revolutie kiest. Maar praktisch van den beginne af aan voelt hij tegelijk de zorg over de gevolgen die zo een revolutie zal kunnen meebrengen voor de eeuwenoude westerse cultuur en voor de kunstschatten die deze heeft tot stand gebracht en nog brengt. Die aarzelingen worden sterker, als hij nog intenser aan deze cultuur wordt blootgesteld door zijn contact met de mooie Princess Casamassima, die hem naar zich heeft toegetrokken om - vanuit haar revolutionaire idealen - een man uit het volk te leren kennen. Door een bewonderde vriend - Paul Muniment - in contact gebracht met een revolutionair van internationale naam, verbindt Hyacinth zich, in een behoefte iets | |
[pagina 21]
| |
voor de revolutie te doen, door een plechtige gelofte aan deze wat schimmig gehouden Bakoenin-achtige figuur om, zodra dit van hem verlangd wordt, zonder naar het waarom te vragen een hem te geven opdracht uit te voeren. Het is duidelijk dat die opdracht de aanslag op de een of andere hooggeplaatste persoonlijkheid zal inhouden en dat het uitvoeren van de opdracht met grote waarschijnlijkheid ook het einde van zijn eigen leven zal betekenen. Op welk moment hij de opdracht zal ontvangen, staat nog niet vast. Vanaf dat moment leeft hij in de overtuiging dat hij nog maar kort te leven heeft. En in die tijd krijgt hij dan een bescheiden geldbedrag (gedeeltelijk een klein erfenisje van zijn intussen overleden pleegmoeder, gedeeltelijk wat spaarcenten van een vaderlijke vriend die hem op die manier van zijn revolutionaire neigingen hoopt te laten genezen), waarmee hij zijn ‘Grand Tour’ naar Frankrijk en Italië kan maken. Onder de indruk van de kunstschatten en de cultuur die hij daar vindt, verliest hij ieder geloof in het heil van een revolutie, maar zonder zijn eerder gedane gelofte ontrouw te willen (of kunnen) worden. Als de opdracht hem dan eindelijk bereikt, pleegt hij zelfmoord. Ik zei dat dit in wezen het verhaal was. Wàt een verhaal eigenlijk, nu ik het zo neerschrijf! Maar je kan ook zeggen - en het is gezegd - dat het ‘wezenlijke verhaal’ zit in de ontwikkeling van Hyacinths relaties met Paul Muniment en met de Princess Casamassima. En bovendien bepaalt het ‘verhaal’ maar voor een deel het wezen van een roman als deze, zoals de verhalen van Shakespeares comedies en tragedies maar voor een klein deel het wezen dààrvan bepalen.
Wat in ieder geval een wezenlijk bestanddeel van de roman is, is het gegeven van de jonge revolutionair die steeds meer gaat aarzelen over het nut van de door hem verdedigde revolutie. Het is een gegeven dat ook ten grondslag ligt aan Toergenjews Nieuwe Gronden van 1877 (in de betiteling van Van het Reve's vertaling). Op de overeenstemming van The Princess Casamassima met de tien jaar eerder verschenen roman van Toergenjew is al kort na het verschijnen van James' roman gewezen. Op grond van die overeenstemming wordt vrij algemeen aangenomen dat James zijn schema aan de door hem zo bewonderde Toergenjew heeft ontleend. James zelf, in zijn later voor The Princess Casamassima geschreven voorwoord (waar | |
[pagina 22]
| |
ik nog op terugkom) zwijgt over die beinvloeding. In zijn algemeenheid moet het gegeven in die revolutionaire negentiende eeuw in de lucht hebben gezeten, maar het is zeker niet uitgesloten dat James de invloed van Toergenjews boek, dat hij kort na de verschijning ervan heeft besproken, later heeft verdrongen. Wat hiervan zij: de gelijkenis van het gegeven van de jonge revolutionair die zijn geloof in het ideaal van de revolutie verliest, heeft ertoe geleid dat men naar veel verder gaande overeenkomsten in de beide romans is gaan zoeken en die dan natuurlijk ook heeft gevonden, zodat soms de indruk wordt gewekt of The Princess Casamassima niet veel meer is dan een imitatie van Nieuwe Gronden. Zo schreef A. Briggs in 1972: ‘What seems likely is that James, intending to improve on Turgenew's relatively unsuccessful attempt at a magnificent subpect - these are the words used by James to describe the subject of The Princess Casamassima - found himself increasingly rather than diminishingly dependent upon the original plot and character, probably because of the self-imposed structures, the attempt to be topical and political, the stumbling into an alien sphere,’ wat dan even verderop leidt tot de conclusie, dat ‘the absorbing debate about the merits of The Princess Casamassima must be continued with them (d.w.z. de overeenkomsten tussen deze roman en die van Toergenjew) in mind’.Ga naar voetnoot* Briggs noemde zijn opstel dan ook, naar de titel van het toneelstuk van Ostrowski (in de Engelse vertaling ‘Don't sit on someone else's sledge’ - in de vertaling van Van het Reve: ‘Bemoei je met je eigen zaken -): ‘Someone else's sledge.’ Volgens Lerner, die deze zaak in 1941 heeft aangezwengeld, heeft Henry James zijn roman ‘wholesale, in plot, story and characters’ aan Toergenjew ontleend. Voor deze stelling worden dan gelijkenissen aangevoerd, waarvan het ontdekken misschien op scherpzinnigheid wijst, maar zeker niet op literaire gevoeligheid (voor zover ze niet op slordig lezen zijn terug te voeren). In Nieuwe Gronden komt een roerend echtpaar voor dat nog in een andere (de 18e) eeuw leeft: Fomoesjka en Fimoesjka. In The Princess Casamassima komen de onderling bevriende Miss Pynsent en de musicus Anastasius Vetch voor. Ze lijken in niets, maar dan ook in niets, op Fomoesjka en Fimoesjka. Maar twee stelletjes van wat oudere mensen, dus het een moet ontleend zijn aan het ander. In Nieuwe Gronden komt de held van het verhaal, Nezjdanow, in de schouwburg voor het eerst in een oppervlakkig contact met de hooggeplaatste persoon die hem later zal vragen huisleraar voor zijn zoontje te worden. In The Princess Casamassima vindt eveneens het eerste contact tussen Hyacinth Robinson en de prinses Casamassima plaats in de schouwburg. De wijze waarop dat gebeurt en de betekenis van dat contact voor de roman, verschillen hemel en aarde. Maar dat doet er niet toe: allebei in de schouwburg: James zat weer in Toergenjews slee. Het speuren naar literaire invloeden is een boeiende, en zeker ook geen waardeloze bezigheid, maar het schept wel het gevaar dat men bevangen wordt door een verzamelaarswoede voor overeenkomsten en gelijkenissen, en dat men daardoor voor zichzelf en anderen een volstrekt vertekend beeld van de literaire realiteiten creëert. Als ik Toergenjews Nieuwe Gronden vòòr The Princess Casamassima zou hebben gelezen, betwijfel ik of uit mezelf bij het lezen daarna van ‘The Princess’ aan Toergenjews roman zou zijn herinnerd. Misschien wel, misschien niet. Want nog afgezien van de pseudo-overeenkomst tussen nevenfiguren, die ik hier-vòòr noemde, bestaan er ook wezenlijke verschillen tussen de hoofdpersonen, Nezjdanow en Hyacinth Robinson en tussen hun psychische problemen, al speelt bij beiden inderdaad de groeiende twijfel aan het revolutionaire ideaal een belangrijke rol. Als Nezjdanow voor het eerst in de roman verschijnt, wordt hij door een kennis benaderd met de vraag: ‘Wat is er met je, ... Russische Hamlet?’ Een Russische Hamlet: Nezjdanow is de jonge man met wel heftige overtuigingen, maar opgevreten door twijfel over alles en vooral over zichzelf; onzeker in zijn relaties met mensen, onzeker in het leven. Zijn drama is niet zomaar, is niet in de eerste plaats, het drama van een man die zijn geloof in | |
[pagina 23]
| |
een bepaald politiek ideaal is gaan verliezen. Angst voor een seksuele relatie met Marianna, aan wie hij zich verbonden heeft, heeft bij zijn zelfmoord vermoedelijk een minstens even belangrijke rol gespeeld als zijn politieke geloofscrisis. Zijn zelfmoord was het machteloze eind van een machteloos leven. De jonge Hyacinth Robinson is niet het type van een Hamlet, hij heeft in het leggen van persoonlijke relaties niet de problemen van Nezjdanow. Zijn politiek ‘òmgaan’ is niet een gevolg van algemene onzekerheid, zijn zelfmoord wordt niet (mede) beïnvloed door angst voor het aangaan van een seksuele relatie, maar door het verlies van de relaties waarin hij zijn vriendschappelijke gevoelens had geinvesteerd. Er is gewezen op nog andere beweerde overeenkomsten tussen beide romans dan die ik hiervoor heb genoemd. Het lijkt niet de moeite waard daar verder op in te gaan. Voor zover ze enigszins reëel zijn, kunnen ze er in geen enkel opzicht aan afdoen dat Nieuwe Gronden en The Princess Casamassima totaal verschillende romans zijn. Verschillend wat betreft de plaats van handeling (Russisch platteland tegenover Londen), verschillend in thema, in plot, in karakters, en tenslotte: verschillend in ‘weefsel’. Dat van Nieuwe Gronden is betrekkelijk los, hele stukken hebben meer het karakter van een tekening dan van een schilderij. Misschien dat het daarom tot een van zijn minder sterke romans wordt gerekend (maar een minder sterke roman van Toergenjew is toch altijd nog een stuk sterker dan de sterkste romans van de meeste schrijvers). Daar tegenover is The Princess Casamassima op enkele stukken na heel dicht en rijk geweven. Het is niet door langdradigheid, dat James' roman tweemaal zo omvangrijk is als die van Toergenjew. Aan de andere kant is Toergenjew, door zijn thema minder ambitieus te kiezen dan James, naar mijn gevoel er beter in geslaagd Nezjdanows zelfmoord waar te maken, dan James wat betreft de zelfmoord van Hyacinth. Met een variatie op de vergelijking die James heeft gemaakt tussen George Eliots Daniel Deronda en Toergenjews Aan de vooravond zou men kunnen zeggen dat: ‘Henry James, in embarking with Hyacinth Robinson, took aboard as it were, a far heavier cargo than Turgenieff with his Nezjdanow’ (Daniel Deronda: a conversation, 1876). James heeft de lading die hij met het drama van Hyacinth Robinson aan boord nam, nog extra verzwaard, doordat hij diens keuze onontkoombaar wilde maken door het afleggen van zijn, in dubbele zin, dodelijke gelofte tot het plegen van de hem op te dragen aanslag. En aan dat extra gewicht heeft hij zich vertild: het wordt psychologisch niet duidelijk waarom Robinson zich niet aan die gelofte onttrok, toen hij niet meer in de revolutie geloofde. Er blijkt zelfs niet van een innerlijke strijd over de vraag of hij zich nog gebonden moest voelen.
James heeft bij de heruitgave van zijn romans in 1907-1909 voorwoorden geschreven, waarin hij zijn uitgangspunten en doelstellingen en de technische problemen bij het verwezenlijken daarvan heeft uiteengezet. Een dergelijk voorwoord schreef hij ook voor The Princess Casamassima; wie over deze roman schrijft kan dus moeilijk dit voorwoord van de schrijver negeren. Hier schuilt overigens wel een probleem: in hoever is James' oordeel over zijn bedoelingen van belang voor onze beoordeling van die roman. Het is natuurlijk een bekend probleem, en een probleem dat zich niet alleen voordoet bij de uitleg van literaire teksten. Ook de jurist is met dit vraagstuk vertrouwd als het gaat om de interpretatie van wetsteksten: hoeveel betekenis moet bij die interpretatie toegekend worden aan wat er in de memorie van toelichting en de memorie van antwoord over de bedoelingen van het betreffende wetsontwerp is opgemerkt. Het is duidelijk dat het antwoord op deze interpretatievragen naar literaire teksten en naar juridische teksten niet gelijk kan luiden, en dat in verband met het verschil in functie van deze tekstsoorten. Voor beide categorieën zal het overigens verschil kunnen maken of de door de tekstopsteller gegeven uitleg tegelijk met die tekst is geschreven, dan wel een aantal jaren na de publicatie (bij wetten: na het van kracht worden). Het voorwoord voor The Princess Casamassima werd een twintig jaren na de publicatie van de roman geschreven; al te zwaar hoeven we er dus bij onze interpretatie van de roman niet aan te tillen. Overigens loopt James ons met dit voorwoord maar weinig voor de voeten. Behalve dat zijn opmerkingen waardevol zijn voor zijn algemene visie op zijn taak als romanschrijver, geven zij, onbedoeld, ook een verklaring van wat er in deze roman een beetje fout is gegaan. James vertelt dat de roman rechtstreeks | |
[pagina 24]
| |
gegroeid is uit zijn gewoonte om in het eerste jaar van zijn verblijf in Londen veel door de straten van die stad te lopen. ‘To do this was to receive many impressions, so the impressions worked and sought an issue (...) the assault directly made by the great city upon an imagination quick to react, fully explains a large part of it’. Maar het verklaart natuurlijk weinig van de creatie van dit concrete verhaal. Hij gaat dan verder met te vertellen hoe de figuur van Hyacinth Robinson zich heeft gevormd: ‘... some individual sensitive nature of fine mind, some small obscure intelligent creature whose education should have been almost wholly derived from them (d.w.z. van de indrukken van de Londense straten), capable of profiting by all the civilization, all the accumulations to which they testify, yet condamned to see these things only from the outside’. En ‘the reward of a romantic curiosity would be the question of what the total assault, that of the world of his workaday life and the world of his divination and his envy together, would have made of him, and what in especial he would have made of them’. Maar hij zou zich van zijn situatie bewust moeten zijn, want - aldus zeer karakteristiek James - ‘the agents in any drama are interesting only in proportion as they feel their respective situations; since the consciousness, on their part, of the complication exhibited forms for us their link of connection with it.’ Maar daarmee is de functie van Hyacinth Robinson in de roman nog niet volledig beschreven. Hij moet tevens degene zijn, door wiens ogen, door wiens gevoelens en door wiens intelligentie wij de andere personen en het gebeuren van het verhaal waarnemen. Want ‘clearness and concreteness constantly depend, for any pictorial whole, on some concentrated individual notation of them. That notation goes forward here in the mind of little Hyacinth’. Juist met die laatste eis die hij aan de rol van Hyacinth stelde, nam James, door met deze romanfiguur ‘scheep te gaan’, inderdaad wel een zeer zware lading aan boord, veel zwaarder dan die van Nezjda, now in Nieuwe Gronden. Des te zwaarder omdat hij het verhaal niet door Hyacinth zelf laat vertellen, omdat de roman niet in de ik-vorm is geschreven. Het is de schrijver James die vertelt en die als verteller zelfs regelmatig een duidelijke afstand van Hyacinth bewaart door over hem te spreken als ‘our hero’ of ‘our little hero’. Soms schrijft hij met de ogen en de indrukken van Hyacinth, soms vergeet hij het, en soms kòn hij het zelfs niet doen om de eenvooudige reden dat de beschreven gebeurtenissen of gesprekken buiten Hyacinth om plaats vonden. De door James gekozen techniek brengt mee dat de andere romanfiguren zich in de loop van het verhaal zouden behoren te ontwikkelen, zoals ze zich in de beoordeling van Hyacinth moeten hebben ontwikkeld. Iets daarvan zien we inderdaad in de ontwikkeling van de bewonderde vriend Paul Muniment en in die van de prinses Casamassima, maar juist bij deze centrale figuren van de roman werkt de dubbele focus - die van de schrijver en die van zijn schepping Hyacinth - vertroebelend. Het best geslaagd op dit punt is de ontwikkeling van Pauls zuster Rosy, met wie de lezer kennis maakt bij het eerste - voor hem zo opwindende - bezoek van Hyacinth aan zijn bewonderde vriend Paul, en die we dan dus zien door de ogen van een jongen die geneigd is alles rondom Paul geweldig te vinden. Als hij vaker bij de Muniments komt, gaat hij haar maniertjes doorzien en de lezer gaat er zich mèt hem aan irriteren, zodat het als een soort bevrijding komt wanneer Hyacinth in een latere fase van de roman aan de Prinses opbiecht dat hij Rosy Muniment eigenlijk onuitstaanbaar vindt. De keuze van de jonge Hyacinth als centrale ‘consciousness’ bracht bovendien de extra moeilijkheid mee, dat James hem wel heeft uitgerust met de intelligentie en de estetische gevoeligheid die hij zelf bezat, maar hem een leeftijd heeft gegeven - en dat was in het kader van het verhaal ook essentieel - van een jongen van even in de twintig, in plaats van de veertiger die James zelf was. In The Ambassadors - van zijn laatste periode - waar het waarnemingscentrum is gelegd in de volwassen en gerijpte Strether, had James deze handicap niet. Dààr is het procédé ook veel beter gelukt. Bij de figuur van Hyacinth kòn het haast niet anders dan dat te veel van zijn waarneming en reacties niet ‘zijn leeftijd hebben’ maar die van James - hetzelfde wat we zien in James' latere roman What Maisie knew - en dit temeer omdat James hem de drager heeft gemaakt van een probleem dat hem - James - zo zeer ter harte ging: dat van het conflict tussen de behoefte aan sociale rechtvaardigheid en de behoefte aan een cultuur die slechts aan betrekkelijk weinigen gegeven kan zijn. James heeft teveel van zichzelf in Hyacinth gestopt en daardoor diens iden- | |
[pagina 25]
| |
titeit onduidelijk gemaakt. We weten dat ‘our hero’ ongeveer 24 jaar is als het hoofdgebeuren van de roman plaats vindt. Jong, maar zeker geen kind meer. Als James er voortdurend de nadruk op legt dat hij klein van stuk was, is dat niet om aan te geven dat hij ‘nog’ klein zou zijn, dat hij nog een kind zou zijn. Alleen al zijn leeftijd, maar ook zijn optreden en zijn zelfstandige wijze van bestaan (van een jongen die natuurlijk al vroeg zijn eigen brood moet verdienen) staan daaraan in de weg. Ik zeg dit omdat Lionel Trilling in zijn bewonderende essay over The Princess Casamassima (opgenomen in The Liberal Imagination) uit Hyacinth's geringe lengte wil afleiden dat hij naar James' bedoeling te jong was ‘to make the claims of maturity’, dat wil in casu zeggen: claims op een meer dan platonische verhouding met de prinses. ‘He is the child of the book, always the very youngest person’. Het laatste is waar, het eerste lijkt me twijfelachtig, al krijgt het enige steun in een eerdere opmerking over Hyacinths visie op zijn vriendin Millicent Henning: ‘He knew what Millicents age must be, but felt her nevertheless older, much older, than himself - she seemed to know so much about London and about life’. Maar zij is ook de eerste vrouw met wie hij uitgaat. Wanneer hij zijn intieme - maar platonisch intieme - verhouding met de prinses heeft, is hij geen kind meer. Als zijn verlangens met betrekking tot haar nooit verder lijken te gaan dan dàt, zal dat wel zijn omdat James - van wie twijfelachtig is of hij zelf ooit, wat Trilling ‘claims of maturity’ noemt, heeft doen gelden - ook wat zijn remmingen betreft meer van zichzelf in de jongen Robinson heeft gelegd dan goed was voor diens identiteit. De tweede hoofdpersoon van het boek is de prinses Casamassima. Zij heeft haar naam aan de roman gegeven. Omdat die naam beter was dan die van de jonge Robinson? ‘Haar naam’: dat wil zeggen haar mans naam, de naam van een oud Napolitaans prinsengeslacht. Haar meisjesnaam is die van haar wettelijke, doch niet werkelijke vader: Light. Deze Christina Light was - als beeldschoon twintigjarig meisje, dat zo duur mogelijk aan de man moest worden gebracht - al een centrale figuur in James' eerste belangrijke roman Roderick Hudson. James was zò gefascineerd door deze eigen schepping, dat hij haar in de tien jaar later verschenen roman, waar we het nu over hebben, een belangrijke rol heeft toegekend. Haar functie in het verhaal is vooral deze, om Hyacinth met cultuur en schoonheid in aanraking te brengen op een manier waarop dat voor dit arme arbeidertje op een boekbinderij, wonend en werkend in de lelijkste en smerigste wijken van Londen, normaal niet mogelijk zou zijn. Voor deze functie is in de eerste plaats haar eigen verblindende aristocratische schoonheid van belang en verder de weelde van een oude westerse cultuur, waarmee zij zich als vrouw van een zeer gefortuneerde Italiaanse prins kan omgeven. Maar hòe op aanvaardbare wijze het daarvoor vereiste contact te leggen tussen een dergelijke vrouw en een jonge arbeider als Hyacinth? De wijze waarop James dit probleem heeft opgelost is ingenieus. De oplossing die hij heeft gekozen past volledig in het karakter van de prinses en in haar situatie: tegen haar zin heeft zij zich door haar schaamteloos ambitieuze moeder in het huwelijk met de waardeloze - zij het rijke - prins Casamassima laten drijven (omdat ze dat toch nog altijd aantrekkelijker vond dan het enige alternatief dat haar geboden werd: te moeten leven als een buitenechtelijk kind van een berooide Amerikaanse). Zij heeft nooit iets voor deze man gevoeld, ze haat het verkalkte Italiaanse wereldje waarin hij leeft. En wat haar karakter betreft: in Roderick Hudson had de wereldwijze Madame Grandoni al van haar gezegd: ‘I think she is an actress, but she believes in her part while she is playing it.’ Of zoals een contemporaire criticus het uitdrukte: zij is een ‘monument of sincere insincerity’. Zij houdt ervan de opvallende rol te spelen en heeft een ‘overdreven vrees voor het gewone’. James drukte het in zijn achteraf geschreven voorwoord aldus uit: ‘to continue in evidence, that had struck me from far back - d.w.z. al bij het schrijven van Roderick Hudson - as her natural passion’. Dat zij zich met élan in de ‘revolutie’ werpt ligt dus zowel in de lijn van haar aanleg als van haar situatie. Om een rol te kunnen spelen in de revolutie zal zij ‘het volk’ moeten leren kennen. De waardeloze Captain Sholto - waardeloos, op zijn hondenliefde voor de prinses na - voorziet in die behoefte door Hyacinth aan haar te fourneren, zoals hij aan haar vroegere grillen heeft voldaan door oude missalen of dergelijke zaken voor haar op de kop te tikken. Maar James' oplossing van het probleem, hoe een jongen uit de achterbuurten in een contact op voet van gelijkheid | |
[pagina 26]
| |
te brengen met een vrouw van de bovenste laag van de maatschappij, had één zwakke kant: voor James' doeleinde moest deze vrouw de held van het verhaal zo intensief mogelijk blootstellen aan de straling van schoonheid van een verfijnde cultuur, maar voor haar eigen doeleinden - in contact te komen met het volk - zou ze die straling en die cultuur eigenlijk zo veel mogelijk moeten afschermen. Die moeilijkheid heeft James ‘opgelost’ - als men dit een oplossing kan noemen - door haar eerst het spel van James te laten spelen en daarna haar eigen spel. En als men dan bedenkt dat zij dat eigen spel niet als een spel ziet - ‘she believes in her part while she is playing it’ - en verder bedenkt dat zij een uiterst intelligente vrouw is, dan kan het niet anders of er moet iets gaan wringen, en wel in de fase waarin zij haar functie voor James moet vervullen. In die fase waarin het er voor haar om ging om - zij, de mooie prinses - het vertrouwen te winnen van een ‘eenvoudige jongen’ (ook al kan ze wel zien dat het een begaafde jongen was) en hem duidelijk te maken dat het haar ernst was met haar revolutionaire wensen van sociale gelijkheid, in die eerste fase gedraagt ze zich met de maniertjes van de grande dame, ontvangt ze hem in de kostbaar ingerichte salon, vraagt hem in een prachtig buiten en laat hem dat van alle kanten zien, laat hem telkens lang wachten voordat ze verschijnt. En dat alles niet uit coquetterie - een coquette is ze niet - maar omdat het in James' gedachte nodig was om Hyacinth bloot te stellen aan de schoonheden van een aristocratische cultuur en dat dan weer om hem aldus aan het twijfelen te zetten over de wenselijkheid van een revolutie. En hoe reageert ‘de kleine Hyacinth’ hierop? Men kan alleen maar zeggen: met een uitzonderlijke evenwichtigheid en afstand voor een jongen van vierentwintig die zich voor het eerst van zijn leven in een zò ander milieu dan het zijne ziet geplaatst en die tegelijkertijd nog steeds zò vervuld is van de bestaande sociale onrechtvaardigheden, dat hij zich van ganser harte aan de zaak van de revolutie geeft. Er was bepaald niet de lichtgeraaktheid van een Stendhaliaanse held à la Julien Sorel voor nodig om razend te worden over de, op zijn minst, capricieuze manier waarop zij haar jonge gast de eerste keer een uur, en de tweede keer een hele dag laat wachten, voordat zij zich aan hem vertoont; een onbegrijpelijk gebrek aan tact tegenover deze twintigjarige jongen, deze jongen uit het volk wiens vertrouwen zij wil winnen. Er volgt dan een periode waarin zij zoveel ernst maakt met haar revolutionaire opvattingen dat zij - al is het ook wel om haar man te grieven - bijna al haar bezittingen verkoopt, de opbrengst aan de armen geeft en zelf heel bescheiden gaat wonen in een kleinburgerlijk gemeubileerd huisje in een rijtje in Londen. Een periode van veel vertrouwelijke gesprekken met Hyacinth, waarin deze steeds meer de bezwaren van een revolutie gaat verdedigen en zij steeds meer de noodzaak ervan. Totdat ze onder de charme raakt van Paul Muniment en haar belangstelling voor Hyacinth verliest.
Lionel Trilling, wiens essay over The Princess Casamassima ik al eerder heb genoemd, en wiens enthousiasme over deze roman onvermengd is, meende dat ‘it is in the creation of Paul Muniment and the Princess that James' moral realism shows itself in fullest power’, en ‘the significance of this remarkable pair could scarcely have emerged for the reader of 1886’. Wat de prinses betreft zal uit het voorgaande duidelijk zijn waarom ik in de marge bij deze opmerking van Trilling een vraagteken heb gezet. Maar hoe zit het met Paul Muniment, die evenals de prinses inderdaad tot een van de centrale figuren van de roman behoort? Hij is de zoon van een mijnwerker die aan de drank ten onder is gegaan, reden waarom hij zelf geen alcohol aanraakt. Hij heeft een opleiding genoten en heeft een goede baan bij een ‘wholesale chemist’. Hyacinth heeft hem leren kennen bij de Poupins, een verrukkelijk getekend ouder Frans echtpaar, nà de Commune geëmigreerd naar Engeland, hartstochtelijk gelovende in de sociale revolutie, met alle retoriek die bij dit geloof behoort. Paul Muniment is praktisch in alle opzichten een heel andere persoonlijkheid dan Poupin, behalve dat beiden overtuigd zijn van de noodzaak van een radicale verandering van de bestaande samenleving, waardoor aan de bestaande sociale onrechtvaardigheden een einde wordt gemaakt, en dat beiden voortreffelijke vaklui zijn. In plaats van een revolutionaire, warmbloedige, weinig praktische romanticus als de oude Poupin, is Muniment - hoewel zijn opvattingen niet minder radicaal zijn - het type van de koelbloedige politieke leider. Goedgehumeurd in het dagelijks leven, makkelijk in de omgang, maar altijd in de eerste plaats politicus. Al bij de eerste ontmoeting is de jonge | |
[pagina 27]
| |
Hyacinth onder de indruk van zijn uitzonderlijke kwaliteiten en zoekt hij zijn vriendschap. Het is een vriendschap die grotendeels van één kant komt, want - uitgezonderd de sterke band met zijn invalide zuster Rosy (wier sociale opvattingen diametraal tegenovergesteld zijn aan die van haar broer) - hebben Paul Muniments relaties met anderen voor hem praktisch alleen betekenis als zij een functie kunnen vervullen in zijn politieke streven. Voor zover The Princess Casamassima een politieke roman is, is de rol van Paul Muniment de belangrijkste en door James | |
[pagina 28]
| |
ook zo bedoeld. Maar ìs het een politieke roman? Volgens T. Stoehr zou The Princess Casamassima behoren tot een traditie van politieke romans als Flauberts Education sentimentale van 1869, Dostowjewski's De Bezetenen van 1872, Toergenjew's Nieuwe Gronden van 1877 en Conrad's Under Western Eyes van 1911. Dit zou een conservatieve traditie zijn, die de eisen van het politieke leven zou toetsen aan die van de kunst, een traditie die volgens Stoehr ‘seems to counsel withdrawal (to the aesthetic distance) as the wisest political gesture’.Ga naar voetnoot* Dit laatste lijkt me zeker voor de romans van Toergenjew en James een onjuiste weergave van hun strekking. Geen van beiden pretenderen zij het ‘wijste politieke gebaar’ te geven. Om ons tot The Princess Casamassima te beperken: voor zover daar een politieke strekking in ligt opgesloten, zou het dèze moeten zijn dat de Europese cultuur met al de schatten die zij heeft opgeleverd, niet zonder meer mag worden opgeofferd aan het heil - ook door James als zodanig erkend - van een sociaal rechtvaardiger samenleving. Men mag wel aannemen dat dit inderdaad de opvatting van James was, maar hij was er niet de schrrijver naar om een dergelijke opvatting tot thema van zijn roman te maken. Dat thema kan voor hem alleen liggen in de individuele relaties van de mensen. Hoe weinig The Princess Casamassima een politieke roman is, beseft men als men hem legt naast Zola's ongeveer tegelijkertijd verschenen roman over een mijnwerkersstaking in Noord-Frankrijk: Germinal. Centraal staat hier niet de driehoeksverhouding van Etienne Lantier, Cathérine en Chaval, hoewel de roman daarmee begint en - een beetje al te effectvol - eindigt, maar de wanhopige strijd van de mijnwerkers tegen de sociale onderdrukking. Een schitterende beschrijving als die van de vergadering van de drieduizend mijnwerkers in het bos, waar ze - praktisch zonder stakingskas - tot de staking besluiten, is iets wat men bij James niet moet zoeken. Het dichtst daarbij - in The Princess Casamassima - komt nog de beschrijving van het clubje van socialistisch-anarchistische kleine ambachtslui, dat regelmatig achter een kroeg bijeenkomt en waar Hyacinth door Paul Muniment is geïntroduceerd. Lionel Trilling heeft er op gewezen dat James terecht dit clubje niet heeft samengesteld uit arbeiders maar uit ambachtslieden, omdat in deze kringen meer dan onder het arbeidersproletariaat de anarchistische idealen leefden. Maar dat neemt niet weg, dat dit groepje politiek niets betekende. James weet dat ook wel, blijkens het feit dat hij het Paul Muniment laat weten. In The Princess Casamassima vervullen deze politieke bijeenkomsten slechts een functie voor de ontwikkeling van Hyacinth Robinson. Zoals omgekeerd de individuen en hun persoonlijke relaties in Germinal hoofdzakelijk een functie vervullen in de ontwikkeling van het thema van de sociale en politieke strijd waar die roman over gaat. Maar dan houden we toch nog Paul Muniment als politiek element. En dat brengt ons weer terug op hem. Ongetwijfeld is hij door James gezien als de politicus in hart en nieren, de man die in macht denkt en rücksichtlos vecht voor zijn politiek ideaal. Maar wàt hij politiek wil, en hòe hij het wil bereiken, dat blijft grotendeels duister, zoals ook onduidelijk blijft wat hem ertoe brengt zijn tijd te geven aan de bijeenkomsten van het anarchistische clubje waar ik over sprak. Dat het ons onduidelijk blijft, lijkt me het gevolg ervan dat het ook voor James onduidelijk is gebleven. Aardig is wat James zelf in zijn Voorwoord ter verdediging aanvoert voor de onduidelijkheden en vaagheden op dit gebied: ‘The value I wished most to render and the effect I wished most to produce were precisely those of our not knowing, of society's not knowing, but only guessing and suspecting and trying to ignore, what goes on irreconcilably, subversively, beneath the vast smug surface’. Maar dat rechtvaardigt niet dat een schrijver de politieke ideeën van zijn eigen scheppingen, voor zover die juist door de ideeën worden gedreven, niet kent of begrijpt. De ‘society’ die niet wist ‘what goes on’, was James' ‘society’. Voor zover zijn personages uit die ‘society’ kwamen, mocht hij, ja moest hij ze in die onwetendheid laten. Maar als schepper van Paul Muniment kan hij zich niet achter die onwetendheid verschuilen. In 1887 schreef R.H. Hutton in een boekbespreking in de Spectator: ‘The great blot on the novel is that the novelist does not contrive even to hint which side of the man (Paul Muniment) it was that made him a revolutionist; hardly even to make us feel (...) sure that he is one at all exept in appearance (...). In Mr. | |
[pagina 29]
| |
James' novel as it stands, Paul Muniment is almost unintelligible.’ Veel hiervan is waar gebleven en de oorzaak daarvan ligt ongetwijfeld in James' eigen, te beperkte, kennis van het politieke leven, zeker van wat zich daar links aan het ontwikkelen was. Van de bittere doctrine-strijd tussen anarchisme en socialisme had hij geen weet. Het is in zekere zin typisch voor het onpolitieke van James dat hij meer greep heeft op de gedachten en gevoelswereld van het op hartverwarmende wijze getekende Franse echtpaar Poupin, via wie Robinson met Paul Muniment in contact is gekomen. ‘There was nothing of the Bohemian (...) about the Poupins (...) they combined the socialistic passion, a red-hot impatience for the general rectification, with an extraordinary decency of life and worship of proper work.’ ‘He (Robinson) wondered at their zeal, their continuity, their vivacity, their incorruptibility, at the abundant supply of conviction and prophecy they always had on hand’ ‘They (...) were perpetually in the breach, and perpetually consistent with themselves and, what is more, with each other’. Anders dan Paul Muniment, waren zij minder geïnteresseerd in problemen van politieke macht en machtsverwerving dan dat zij overtuigd waren van het onrecht van de bestaande samenleving en van de noodzaak en de zekerheid dat daar op korte termijn een eind aan zou worden gemaakt. Als James met een glimlach schrijft over het romantisch vuur van de Poupins en van hun medestrijders die regelmatig in ‘The Sun and Moon’ byeenkomen, en mild de draak steekt met hun retoriek, is dat niet om hun socialistische idealen te bestrijden. Er is geen enkele reden om zijn veroordeling van het egoïsme en van de blinde zelfvoldaanheid van de bovenlagen van de maatschappij, en zijn kritiek op de schrijnende onrechtvaardigheden in de bestaande samenleving te wantrouwen; veroordeling en kritiek die zowel in deze roman als in zijn brieven uit die tijd in overvloed te vinden zijn. Maar hij is als schrijver - en hij was vòòr alles, om niet te zeggen bij uitsluiting, schrijver - alleen geïnteresseerd in individuele mensen en in hun individuele relaties met elkaar, niet in politieke theorieën. De kritiek op zijn roman van linker zijde is dus wel te begrijpen, maar richt zich op iets wat James met dit werk niet wilde - en inderdaad ook niet zou hebben kùnnen - geven. Ook al is The Princess Casamassima in zóver nog de meest ‘politieke’ van zijn romans, dat we van bijna alle personen die er in voorkomen wel te horen krijgen waar ze politiek staan, er is, om een voorbeeld te noemen, meer politiek in Nostromo en Under Western Eyes van een enigszins verwante schrijver als Conrad, dan in James' roman.
Dit lijkt me een goed moment om een balans op te maken van mijn voorafgaande opmerkingen. Wat we dan krijgen geeft geen rooskleurig beeld: Een vrij melodramatisch gegeven, ‘crowded with improbabilities’, zoals een overigens vriendelijke criticus het heeft uitgedrukt; misschien niet voller van onwaarschijnlijkheden dan de werkelijkheid is, maar literatuur - althans een roman in ‘the great tradition’ - behoort waarschijnlijker te zijn dan de werkelijkheid. Een held, waarvan de identiteit ietwat onduidelijk blijkt, doordat hij tegelijkertijd zichzelf en een spreekbuis van James moet zijn. Een ‘heldin’ - de prinses - die op gelijksoortige wijze aan een innerlijke incongruentie lijdt: tegelijk de fee die Hyacinth tot de cultuur van de sociale bovenlaag moet verleiden en de revolutionaire socialiste, die in hem de vertegenwoordiger van de arbeidersklasse zoekt. Dan een radicale politicus - Paul Muniment - waarvan we het gevoel hebben dat James zelf hem niet helemaal begrijpt. En ten slotte een revolutionaire gelofte tot misdaad, waarvan de bindende kracht psychologisch op z'n zachtst gezegd niet goed uit de verf komt. Is het wonder dat een vriend die ik over deze aspecten sprak, zich afvroeg wat me ertoe bewoog om over zó een boek een stuk te willen schrijven? En toch: wàt een boek! Ik besefte dat pas goed toen ik het een paar weken na de eerste lezing herlas. Die indruk werd nog versterkt door kennisneming van de onzinnige kritiek op deze roman van Maxwell Geismar in zijn geruchtmakende - en ook heel duidelijk als zodanig bedoelde - algemene aanval van 1963 op James en de James-cultus, waarvan de titel (die van de Amerikaanse uitgave) nog het aardigste is: James and the Jacobites. Voor Geismar is James niet veel meer dan een verfoeilijk symbool van de verfoeilijke ‘fifties’. En het valt dan ook niet te verbazen dat hij zijn razernij in het bijzonder richt tegen The Princess Casamassima, en tegen de lofzang daarop van Lionel Trilling. Nu bestond en bestaat er bepaald wel behoefte aan een goede kritiek op de Jamesdevotie, maar Geismars boek is niet veel meer geworden dan een lawaaiig monument van emotionele zelfbevrediging. En | |
[pagina 30]
| |
de Jameskaravaan trekt rustig verder.
Er zijn onder de schilderijen van de Vlaamse Primitieven stukken, waarvan de centrale handeling - een martelscène of een gruwelijke bestraffing - mij weinig aanspreekt, maar die aangrijpend zijn in hun liefdevolle aandacht voor het detail: bezige mensen op de achtergrond, een wazig landschap in de verte, of ergens in een hoekje vòòr wat heel precies geschilderde planten, een bloem, een insect. Enigszins daarmee te vergelijken vind ik The Princess Casamassima. Het centrale verhaal is niet helemaal overtuigend, de hoofdfiguren zijn deels wat vertekend, maar de volheid van figuren daaromheen, hun relaties met elkaar en met de hoofdpersonen, zijn getekend met zoveel meesterschap en zoveel liefde, dat men de zwakheden in het centrum op de koop toe neemt. Het inlevingsvermogen en de inlevingswil van James met betrekking tot zijn eigen scheppingen is zó sterk dat men ook voor negatief getekende figuren als een Captain Sholto of een prins Casamassima medeleven voelt. De enige voor wie dat misschien niet geldt is de irritante Rosy Muniment, de invalide zuster van Paul, met haar opdringerige levensmoed, haar voortdurende behoefte om het centrum te vormen. Het lijkt een goed argument voor de vaak verdedigde stelling dat James tot dit portret geïnspireerd is door zijn eigen ziekelijke zuster: een soort van afrekening. De opzet van de roman bracht mee dat veel van de personen die er een rol in spelen uit de benedenlagen van de maatschappij komen, hoewel James, met een goed besef van zijn grenzen, zich niet gewaagd heeft - zoals een Zola dat wel deed en kon - aan de beschrijving van leden van het proletariaat. Daar is dan in de eerste plaats Miss Pynsent, het naaistertje dat Hyacinth vanaf zijn geboorte heeft opgevoed en bij wie hij tot aan haar overlijden in één van de armelijke buurten van Londen is blijven wonen. Haar grote ideaal is dat hij ‘overeenkomstig zijn stand’ (dat is dan de stand van de vader die hem niet heeft willen erkennen) terecht zal komen, haar grote zorg dat dat niet zal gebeuren. Om met een enkel trekje haar relatie met hem aan te geven: ‘One of the things she loved him for (...) was that he (...) had sudden inconsistencies of temper that were for your advantage. He was by no means always mild when he ought to have been, but he was sometimes heavenly when he needn't have been at all.’ Daar is Pinnie's oude vriend met de mislukte muzikantencarrière: Anastasius Vetch. ‘He was an original in the fullest sense of the word: a lonely, disappointed, embittered, cynical little man, whose musical organization had been sterile, who had the nerves and sensibilities of a gentleman, yet whose fate had condemned him for the last ten years to play a fiddle at a second-rate establishment for a few shillings a week.’ ‘For Amanda he represented art, literature (...) and philosophy’. Wat haar alleen in hem hinderde waren ‘his blasphemous, republican radical views and the licentious manner in which he expressed himself about the nobility’. ‘He always compared her to an insect or bird, and she didn't mind, because she knew he liked her’. Hij heeft zich - als een soort toeziend voogd zonder titel - aan Hyacinth gehecht en helpt hem met alle bescheiden middelen die hem ten dienste staan. Helemaal aan het eind brengt hij een pathetisch en vergeefs bezoek aan de prinses om haar te bewegen Hyacinth af te houden van de inlossing van diens - vaag door Vetch vermoede - gelofte. En dan is er natuurlijk de verrukkelijke Millicent Henning. Als kinderen hebben ze samen gespeeld, zij en Hyacinth. Het jongetje van tien jaar placht haar liefkozingen af te weren omdat ze hem vuil maakte. Nadat haar - asociale - gezin op straat is gezet, raken ze voor een jaar of twaalf uit elkaar, totdat Millicent hem weer bij Miss Pynsent op komt zoeken, om te laten zien wat ze is geworden: een opvallend mooie jonge vrouw, ‘sjiek’ gekleed. Als mannequin in een goed modehuis heeft ze het ‘gemaakt’, en ze is er trots op. ‘She was vulgar, clumsy and grotesquely ignorant; her conceit was proportionate and she hadn't a grain of tact or of quick perception. And yet there was something so elementally free in her, (...) she carried with such an air the advantages she did possess ...’. Anders dan Robinson heeft zij geen theorieën ‘about redeeming or uplifting the people’. ‘She simply loathed them for being so dirty, with the outspoken violence of one who had known poverty and the strange bedfellows it makes’. ‘Her theory of herself (...) was that she was the “best sort” in the world, as well as one of the great beauties and quickest wits’. ‘If she had been ugly he couldn't have listened to her, but the rare bloom and grand style of her person glorified even her accent, interfused her cockney genius with prismatic | |
[pagina 31]
| |
hues, gave her a large and constant impunity’. Hun vriendschap is opgebouwd uit voortdurende ruzietjes die aan de vriendschap niet af doen. En als aan het eind van het boek - wanneer hij de fatale opdracht heeft ontvangen - Paul Muniment en de prinses zijn behoefte, juist dan, aan vriendschap negeren, is de laatste die hij - in haar eigen modehuis - opzoekt: Millicent Henning. Die ook faalt, omdat ze net op dat moment ten pleziere van Captain Sholto een japon vertoont. Dit was ‘the unkindest cut of all’. Niet haar - allang vermoede - scharrelverhouding met de waardeloze Sholto die hierdoor bevestigd werd, maar het feit dat dat hem juist op dit moment beroofde van de steun van haar warme vitaliteit. Millicent Henning is de prachtige tegenhanger van prinses Casamassima en bij alle generalisaties over Henry James zal men er rekening mee moeten houden dat James bij het schrijven van zijn boek meer verliefd is geworden op de vulgaire, met beide voeten op de grond staande Millicent, dan op de verfijnde, zeer ontwikkelde prinses. Het zou onvergeeflijk zijn om dit onvolledige ‘tableau de la troupe’ af te sluiten, zonder iets te zeggen over Aurora Langrish, een van de vele dochters van de Earl of Inglefield, die Hyacinth het eerst ontmoet bij de Muniments thuis, waar Lady Aurora regelmatig voor de aan haar bed gekluisterde Rosy komt voorlezen. ‘Lady Aurora hovered before him with an odd drooping swaying erectness, and she laughed a good deal vaguely and shyly as for the awkwardness of her being found still on the premises.’ Terwijl Miss Pynsent, Rosy Muniment en Millicent Henning alle drie volledig achter de bestaande orde van klassen en standen en de daaraan verbonden ongelijkheid in de verdeling der rijkdommen staan, is Lady Aurora - net als Prinses Casamassima - met hart en ziel het ideaal van de sociale revolutie toegedaan, al hoopt ze dat er geen bloed bij hoeft te vloeien. Maar anders dan de prinses zoekt ze daarbij in geen enkel opzicht zichzelf. Het laatste wat ze zou willen is, wat de prinses - in James' woorden - juist wel wil: ‘in evidence’ zijn. Haar dienst aan de zaak van de armen is van een volstrekte belangeloosheid. Ze is, in de woorden van Hyacinth, ‘a regular angel’ maar James wist beter dan Dickens, dat je een engel alleen voor belachelijkheid kan behoeden door haar een beetje belachelijk te maken. Op Agnes uit David Copperfield is het moeilijk verliefd te worden als je de veertien gepasseerd bent, op Lady Aurora, ondanks haar gebrek aan uiterlijk schoon, de hoekige onhandigheid van haar bewegingen, haar ongearticuleerdheid, kan ik mij dat best voorstellen. Een heel lieve, heel moedige vrouw, en ook een levend mens, wat zeldzaam is voor een engel. Miss Pynsent, Vetch, Millicent Henning, Aurora Langrish, het zijn, wat het centrale gebeuren betreft, figuren van het tweede plan, maar toch figuren die, samen met de vele anderen van het tweede (en derde) plan, volmaakt als zij zijn getekend - op zichzelf en in hun relaties mèt en hun reacties òp anderen - van de roman een levende wereld maken. En die ook leven geven aan de ‘hoofdrollen’ van Hyacinth, de prinses en Paul Muniment. Want de bezwaren die ik hiervoor heb aangegeven tegen de tekening van deze drie centrale figuren nemen niet weg, dat ook zij een werkelijkheidsgehalte bezitten, waardoor alléén het denken over zulke bezwaren zin kan hebben.
Heeft hiermee mijn vriend wel voldoende antwoord gekregen op zijn vraag wat me ertoe bewoog, ondanks de zwakheden in het boek zoals ik die zag, toch daarover een stuk te willen schrijven? Misschien moet er nog iets bij komen. Misschien is het bij mij een wat romantische voorkeur, een zwak voor het onvolmaakte kunstwerk, het kunstwerk met een navel. Want de navel van The Princess Casamassima - ik bedoel de roman - valt niet weg te redeneren. |
|