geschapen om in huis te zitten.
Dom schaap, dacht Hanzeman. Wat heb ik vijfendertig jaar geleden toch in je gezien?
Goed, hij kleedde zich er op en schoof langs de zilverkast naar buiten.
Hij ging als een oud gebogen mannetje door de Dorpsstraat. Die straat was hij nagenoeg nog niet uit, of hij voelde al dat zijn neus bevroren was. Laat ik mijn zwager op het station gaan bezoeken, dacht hij manmoedig. Het is een lange weg, maar ik heb een doel.
Om zijn bevroren neus en ledematen te vergeten, ging Hanzeman zich sterk op dat doel concentreren. Hij verdiepte zich in het leven van zwager Jan, wat hem aardig lukte. Zo leek het vagelijk of hij zelf niet bestond.
Automatisch plaatste hij zijn ene been voor het andere, over de bochtige landweg, die zo idyllisch was, vooral in de zomer. Met bruggetjes over de sloten en knotwilgen aan de kant. Om de grote rietplassen niet te vergeten, waar dan de vissers in hun roeiboot zaten.
Die dag, de tiende februari, was het ook zeker mooi, maar dat zal niemand opgevallen zijn.
Jacob struikelde over een potscherf, wist zich nog net overeind te houden, doch was hierdoor weer bij zijn volle bewustzijn. Niet bijster aangenaam in deze situatie. Zestig jaar, twee keer dertig, vijf keer zes, prevelde hij. Hoe oud ben jij geworden?, vroeg hij, en bukte zich, omdat hij tot een dode vogel in de berm sprak.
Au, een afschuwelijke pijn schoot in zijn rug. Mijn rugwervels breken, jammerde hij. Ze knappen van de kou. Dit was ondragelijk.
Nee, hoorde Jacob een glasheldere stem achter zich zeggen. Er is alleen iemand op je rug gesprongen. Je bent veel taaier dan je denkt.
Wel mensenpersoon, hijgde Jacob, die altijd vormelijk bleef, kunt u er dan misschien ook weer van afspringen?
Nee, zei die. Dat is de opzet niet, er op springen en er dan weer afspringen. Als je vanaf dit moment precies doet wat ik je zeg of influister, dan zal ik op je rug blijven zitten, en dat zal in je voordeel zijn Jacob Hanzeman.
Hoe weet, begon Jacob een vraag die hij in zich op voelde borrelen.
Geen hoe en waarom, gebood de stem met kracht. Dat zeg je tegen je vrouw nooit, dan is dat tegen mij ook niet nodig.
Wat wil je, ging de dictator verder. Wil je dat ik blijf zitten, of ga je liever als eenling verder, om op het station in de armen van je zwager te sterven. Want dat zit er dan wel dik in.
Blijf dan maar zitten, riep Jacob verbaasd uit, verbaasd over zijn eigen rappe besluit.
D'as heel verstandig, klonk het enthousiast. Ga dan nu zo recht mogelijk staan en laat me niet van je rug afglijden, draai je om en loop naar je huis.
Jawel, Jacob volgde de bevelen op.
Zijn rug, zijn nek en zijn bevroren neus, het deed hem allemaal pijn. Nooit had hij zich zo'n wrak gevoeld. Maar dacht ie, Anna heeft zuurkool thuis. Laat ik aan haar en aan een bord smakelijk eten denken.
Nee, zei de mens op zijn rug, zonder dat hem hierover iets medegedeeld was. Je gaat niet aan Anna lopen denken. Niet aan Anna en niet aan zuurkool. Je hebt je louter en alleen met je zelf bezig te houden. En met de weg waar je op loopt. De rest van de reis hield men zich stil.
Jacob had wel in de gaten, dat hij zijn gedachten niet kon laten afdwalen. Lijden moest ie. Die afgrijselijke tocht, die hem volledig uitputte, maakte hij zeer bewust mee.
Alle mensen kijken door de ramen, dacht ie toen ze in de Dorpsstraat gearriveerd waren. Ze zullen wellicht denken, wat doet Hanzeman idioot. Laat ze maar denken, fluisterde de mens in zijn nek. Wij zijn er bijna.
Op de rand van de stoep, welke bij het zaakje van Hanzeman hoorde, liet de passagier zich van de rug glijden. Jacob zakte van pure opluchting door zijn knieën, en ging met zijn rug tegen de winkelpui leunen. Vergat helemaal om te kijken wat voor iemand hij nu eigenlijk mee had moeten torsen. Vermoeid sloot hij zijn ogen.
Jacob, dat is om te bevriezen, schreeuwde het wezen in zijn oor. Hij sjorde de gebroken man overeind. Deze opende toen zijn ogen weer, om ze wijd open gesperd te laten.
Nee, slikte hij, dat kan niet. Met een vinger raakte hij de man die voor hem stond voorzichtig aan. Wie bent u? U bent mij zelf? Precies als ik, bent u. Heet u ook Jacob?, vroeg hij geschrokken.
Ja, zei de man laconiek, ik ben ook een Jacob Hanzeman.
Maar u bent nog geen zestig hè, zei Jacob met trillende stem, terwijl hij van nee schudde.
De man glimlachte eigenwijs, en trok aan de bel.
Anna kwam naar voren gestevend.
Oh, meneer heeft zich verdubbeld, zei ze met een vies lachje toen ze die twee zag staan. Dat was weer typisch Anna. Die liet niet zien dat ze ook kon schrikken. Over