De droom
Poldine Caan
‘Ga zitten’, zei ik, ‘blijf nu eens één moment stil zitten - en vertel je levensverhaal’.
Ze lachte hard en koud: ‘Ben je belazerd’, zei ze, ‘mijn leven is te oninteressant en wat moet je ermee?’
‘Doe het voor mij’, zei ik, ‘ik schrijf het op’.
Ze woonde in een goed ouderwets huis, maar de kilte sloeg je tegemoet. Ze was alléén achtergebleven, haar man had de voordeur achter zich dichtgetrokken en was nooit meer teruggekomen. Haar kinderen waren getrouwd.
‘Ik steek even een kaars aan’, zei ze, ‘en waar zijn de sigaretten, drinken we wat of drinken we niks?’
‘Natuurlijk drinken we wat’, zei ik, ‘ik duik de kelder wel in, maar blijf jij nu in godsnaam even zitten’.
‘Ik zal proberen om rustig te zijn en te blijven zitten’, zei ze.
‘Je weet toch, ik probeer altijd om alles te doen wat je vraagt en je weet waarom, je weet het donders goed, ik houd van je’.
Ze gilde opeens van 't lachen, ‘platonische liefde, ga toch al die onzin niet opschrijven, er is toch geen mens die in dat woord gelooft?’
En ze vervolgde: ‘Ik zet even de radio aan, haal jij nu wat jajem en bier en sherry uit de kelder, of wil je champagne, er ligt een fles champagne, goedkoop, nee, laten we die maar niet opdrinken, anders kunnen we morgen niet meer denken, en er is nog zovéél waarover ik denken moet’.
Ik haalde de glazen uit de kast en schonk haar in. Altijd hetzelfde recept, eerst ging ze aan de sherry en dan zei ze: ‘Het komt mijn neusgaten uit, schenk nu eens een goede vaderlandse borrel in!’
God, wat wist ik de weg goed in haar huis, ik had er immers tot m'n 12de jaar gewoond?
Wonder boven wonder zat ze nog altijd op haar stoel.
‘Ze hebben in Cambodja een bommetje op het verkeerde dorp gegooid, op het bevriende dorp, snap je? Niet op het vijandelijke dorp. Is dat even een miskleun? Honderd van hun vrienden dood, géén vijanden. Weet jij het verschil tussen vriend en vijand?’ Ze ratelde door: ‘Hoe vind je dat ik hier zit op die stoel? Nee, ik bedoel dat ik nog leef? Als ze in 1945 niet die atoombom op Japan hadden gegooid, dan zat ik hier niet, dan was ik gecrepeerd in 't Jappenkamp’.
‘Neem een slokje’, zei ik. ‘Ga nu niet van de hak op de tak, ik wil je levensverhaal’.
‘Goed’, zei ze, ‘laten we het niet over oorlog en vrede hebben. Ik doe wat je vraagt’, zei ze, ‘omdat ik zoveel van je houd, je bent mijn grote vriend, mijn enige grote echte vriend, een stuk van mijn leven, dat is uniek. Maar nog even één vraag aan jou: Weet jij wie de gelukkigste mens van de wereld was?’
Ik had geen tijd om over haar vraag na te denken, ik wist alleen maar dat ik van haar hield en haar levensverhaal zou nog wel komen, verward, emotioneel.
‘Nu’, zei ze, ‘de gelukkigste mens van de wereld was de Man, die naast Jezus aan 't kruis hing. Weet je waarom? Toen hij dus naast Christus aan 't kruis hing zei Onze Lieve Heer: Uw zonden zijn u vergeven, heden zult Gij met mij in 't Paradijs zijn. Hoe vind je dat grote vriend?’
Ik antwoordde weer niet, want ze ging nog door. ‘Kijk’, zei ze: ‘Heb je weleens over de woorden verzoening en vergeving nagedacht? Hoeft niet hoor, dat zijn woorden die maar één Mens begrepen heeft en dat was Christus en daarom moest hij zo jong aan 't kruis hangen!’
‘Je levensverhaal’, riep ik, ‘doe nu wat ik je vraag, concentreer je nu eens!’
De sherry had ze al achter haar kiezen, nu ging ze op de jenever over.
‘Ik drink de laatste tijd tevéél’, zei ze, ‘ik moet miniseren, ik verlies er mijn vrienden door’.