betoog zou maar hondegeblaf zijn zonder de fiktie dat dat juist de bedoeling was. Zo ontstond de soort situatie waarin Engelsen zich vleien met het idee dat hun eigenaardigheden baffle foreigners; maar deze zelfvoldoening is in Nederland onbekend, en bovendien, waar bleef onze olie?
Die olie die zou niet meer komen, totdat wij beseften dat wij ekonomisch uit onze krachten gegroeid waren en onderworpen geraakt aan de wrede woestijnbewoners. Ach heren, het was wel een andere tijd toen onze grootvaders op de uwe neerzagen over de railing van de Johan van Oldenbarnevelt en de J.P. Coen! Nu gingen wij eindelijk voelen, dacht ik, wat het is om in de wereldgeschiedenis te staan zonder macht, overgeleverd aan de toevalligheid van delfstoffen. Baksjisj, toean, please!
Dat zou J.P. Coen nooit gezegd hebben, en wij dus ook niet. Liever keerden wij terug naar eenvoudig leven, met lauwe radiatoren en de autobus. Niet alleen zouden wij dat doen, wij verheugden ons erop. Niet alleen zouden wij het milieu voor de ondergang behoeden, wij zouden onszelf moreel herstellen. Met de weelde waarin wij ons gewenteld hadden zou ook ons stuitende materialisme verdwijnen; wij zouden ons weer net als vroeger toeleggen op het leven met waarden, en behalve beter ook aardiger worden. Ging de wereld van twee maanden tevoren niet terugkeren? Goed zo!
Nu is het februari, en daar is hij toch, de wereld van vroeger. De speknekken flikkeren weer over de hoofdwegen; de bonden sleutelen weer aan de percentages; de aktualiteit heeft geen betekenis. Alleen het verleden is te vertrouwen. Weet je nog die zondagmorgen toen wij naar het concert fietsten, onder de zon over de lege wegen tussen de bevroren velden? Dat komt misschien nooit meer.
Laatst in Londen, twee stukken gezien in het National Theatre, The Party van Trevor Griffiths en Equus van Peter Shaffer: allebei met naaktscènes.
Kom daar in de Comédie Francaise eens om! Tenminste, ik meen dat dat vergeefs zou zijn. Wij zien hieraan hoe vrij en open het jonge nationale theater van Engeland staat tegenover nieuwe ontwikkelingen; of wij zien hoe het zich beijvert om de smaak van de dag te bedienen.
Ik zag er vooral het laatste in. Een jaar of vijf geleden, toen Oh! Calcutta in première ging dachten wij nog, altijd meegaand met wat zich als nieuw aandient, dat het naakt misschien de expressie van ons gemoed zou kunnen helpen nadat de eerste opwinding bedaard was. Dat is intussen niet gebeurd, en eigenlijk bestaat er weinig hoop meer. Al veel langer dan naakten heb ik geweldig zoenen gezien in films en op het toneel, en nog steeds wordt mijn verbeelding daardoor niet opgewekt maar lamgelegd.
De verklaring is denk ik dat drama een zin probeert te geven aan handelingen (of probeert te ontnemen, dat komt op hetzelfde neer). De akteurs vertolken die zin; zij zijn niet de mensen zelf, zij zijn een interpretatie van de mensen, en als zij ons hun fysieke intimiteit gaan opdringen verstoren zij het hersenspinsel waar zij ons in wilden vangen.
Misschien zouden wij aan naakt toch wennen als alles voortdurend zo vertoond werd. Dan zou het gewoon worden, en geen verschil maken; op het ogenblik wil het juist wel verschil maken, en werkt afbrekend.
Gelukkig hadden de naaktscènes in het National Theatre de exklusieve eigenaardigheid dat in beide gevallen de mannen impotent bleken. De Old Vic blijft te onderscheiden van een sex shop; toch was het mij te vlezig.
Laten wij het niet hebben over de Nederlandse taal in ‘het 450 slaapkamer Amsterdam Marriott hotel’ zoals aan het Leidse Bosje op een bord staat, vertaald waarschijnlijk door een eerzuchtige plongeur. Dan kunnen wij ook weke anglicismen zoals ‘een wereldwijd probleem’ links laten liggen. Het heeft geen zin om het overnemen van Engelse woorden en woordorden tegen te gaan bij mensen die, in de term van Bernard Cornfeld, sincerely want to be rich.
Ik zou mijn geschut liever opstellen in het hart van Nederland, waar hoewel er niets extra's mee te verdienen valt zulke dingen geschreven worden als ‘hij had geen tijd naar tante Emilie te gaan.’ De verklaring hiervoor moet zijn dat het in sommige delen des lands als keurig beschouwd wordt om geen om te gebruiken. Ik ben van plan om dat te doen hoort niet; dat zeg je, maar het wordt niet geschreven door goede leerlingen, die vervolgens hun toewijding tonen door het ook weg te laten waar het onmisbaar is.
Even vals is een andere keurigheid, ‘de beide staatslieden onderhielden zich de hele middag met elkaar’, die een nog pijnlijker indruk geeft dat de schrijver ongevoelig is voor woorden. Wie weet krijgen wij binnenkort ‘ieder van de beide staatslieden onderhield zich de hele middag met de ander’ - een stapje verder op hetzelfde pad.
Dit is allemaal alleen opwarmen. Het gaat mij eigenlijk om een taalvervalsing vrij van keurigheid: dat komt omdat. Hoe komt het