het zal wel duur zijn want het is gans. Even aan mijn vader vragen.’
Op het pak staat Ganze Schenkel.
Ik moet lachen, ik ben benieuwd wat de student nu gaat doen.
De student kan zich niet goed in het nederlands verstaanbaar maken. Hij zegt dat het kip is. ‘Wilt U kip?’ vraagt de jongen van de groenteboer. ‘Dit is gans.’
De student kijkt mij wanhopig aan.
Ik word zeer moedig, ik help hem. Ik wijs de jongen van de groenteboer op de nederlandse tekst op het pak: Hele kuikenpoten. Ik kijk op de igloprijslijst aan de muur, er staat 3.15.
‘Dat is dan drie vijf en twintig’, zegt de jongen van de groentenboer.
De student betaalt alles, ook het extra dubbeltje.
We zeggen er niets over als we op straat lopen. Hij mag nog blij zijn met zijn iglopak. Hij heeft zich niet goed geschoren. Hij valt erg tegen van dichtbij. Ik drink thee bij hem, maar het doet me niets.
‘Het is een neger.’
‘Nee moeder, hij komt uit Suriname.’
Er zijn hier twee plaatsen waar ik kan zijn: deze kamer en de conversatieruimte. Ik mag nog niet naar buiten.
Gelukkig heeft deze kamer een raam. Ik kan buiten het grasveld zien en bomen daarachter.
Als ik naar buiten mag kan ik ontsnappen aan de ene en de andere.
Ik probeer telkens daar te zijn waar zij niet zijn, maar het helpt niet.
Ze praten nog niet erg tegen me. Maar wel over mij. De hele tijd. De andere zegt een paar harde dingen over me, zo beslist dat ik me niet eens zou kunnen verdedigen als ik durfde, en de ene giechelt.
De hele tijd.
Ze zijn mijn vijanden, dat begrijp ik best.
‘Vind jij dat ze er als een hoer uitziet?’ zegt de andere. De ene giechelt. Ze liggen op hun bedden achter me.
Ik weet dat de ene op haar rug ligt. Haar gezicht staat rustig, als een bloem, maar dat is schijn. De andere ligt op haar buik. Ze heeft grote billen in een strakke zwarte broek.
‘Heb jij wel eens een hoer gezien met een bril op?’ vraagt ze. Zo kunnen ze wel een uur doorgaan, dat weet ik.
‘Heb jij wel eens een hoer gezien zonder borsten?’
Ik wil hier niet zijn, maar ik wil ook niet naar huis.
Ik weet niet wat ik wil.
‘Maar hij is een neger.’
‘Nee moeder, hij is niet zwart.’ Zijn lichaam is warm en glad als honing.
Nee vader, niet slaan. Mijn borsten doen pijn van het slaan. Ik kan voorlopig niet naar hem toe. Ik zit vol blauwe plekken.
‘Zuster, mag ik een aspirientje? De dokter heeft gezegd dat ik meteen om medicijnen moest vragen als ik hoofdpijn kreeg.’
Ik kan voorlopig niet naar hem toe. Mijn vader haalt me elke dag van school met de auto. Ik mag niet naar buiten.
Voor de dokter ben ik niet bang. Hij begrijpt misschien dat ik er zo vreselijk tegenop zie om verantwoordelijk te zijn voor mezelf.
Maar hij kan me niet helpen, want als ik hem alles vertel ga ik af. Ik schaam me.
‘Waarom help je niet een beetje in de keuken?’ zegt hij.
Thuis moet ik elke dag aardappelen schillen met een mesje. De dunschiller mag ik niet gebruiken. Ik moet het leren, zegt mijn moeder. Voor later. Ik kan het niet. Ik heb er ook geen zin in.
Ik heb een hekel aan het huishouden.
Het geeft niet, want ik trouw toch nooit. Ik ben een hoer. Iedereen zegt het.
De dokter heeft het nog niet gezegd, maar hij weet het. Mijn ouders hebben het hem verteld.
Ik haat mijn lichaam. Ik ben slecht.
Als de dokter mijn hand vasthoudt wordt het bonzen in mijn hoofd minder. We lopen over het grasveld, ik kan de buitenlucht ruiken.
De ene en de andere mogen niet meedoen.
De dokter heeft ze opgesloten in de kamer. Ze worden gestraft omdat ze lelijke dingen over me hebben verteld.
Mijn bril drukt niet meer zo stevig op mijn neus.
Voor het eerst probeer ik hoe het is om weer te lachen. Het voelt prettig aan mijn gezicht. Mijn lichaam hebben we binnen gelaten. Het is onbelangrijk, het hoort niet bij me.
Ik neurie een liedje van Neil Young.
Bijna ben ik een vogel.
Het is zaterdag maar ik krijg hier geen zakgeld. Ik spaar voor een pickup voor mijn ouders. Ze houden van operettemuziek.
Ik spaar al een jaar. Nu zal het nog langer duren voor ik ze blij kan maken.
Mijn moeder is geweest op het bezoekuur. Ze heeft druiven voor me meegebracht. De ene en de andere hebben ze uit mijn kastje gepakt en alles opgegeten.
Ik weet het zeker, want als ik ze zelf had