Hollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289)
(1971)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[285-286]Polarisatie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verkiezingsuitslag in langer perspectiefDe PvdA steeg in 1971 vergeleken met 1967 met 1.1% en vergeleken met 1970 met 1.4% van de stemmen. De winst was algemeen. Zij werd behaald in alle provincies, en was vooral in Brabant en Limburg opvallend hoog. Winst was er niet alleen in de categorie van de grote steden, maar méér nog op het platteland en het verstedelijkte platteland. Maar toch... Totaal percentage van alle stemmen uitgebracht op traditioneel-linkse partijen (Socialisten, communisten en links-socialisten) 1946-1971.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beziet men het stemmental van PvdA, PSP en CPN, dan is het totale beeld voor traditioneel-links minder gunstig. Tezamen behaalden deze drie partijen 29.9% van de stemmen, 0.1% minder dan in 1967, het laagste cijfer van alle Tweede Kamer-verkiezingen sinds de tweede wereldoorlog. Het klimaat in Nederland is sinds 1966 ‘linkser’ geworden, getuige bijvoorbeeld de radicale stromingen in de kerken, de toon van talloze televisie- en radio-uitzendingen, het activisme van studenten en andere jongerengroepen, de breuk in eens als vanzelfsprekend beschouwde gezagsverhoudingen en de wijdverspreide afbraak van de traditionele verzuilingskaders. Maar de vanouds linkse partijen hebben er numeriek nog weinig van geprofiteerd. Telt men de nieuwe ‘progressieven’ en de PPR bij de traditioneel-linkse partijen, dan nog is het beeld niet overweldigend. PvdA, PSP, CPN, D'66 en PPR tezamen verkregen in 1971 38.5% van de uitgebrachte stemmen. Dat is precies 1.0% meer dan de PvdA en de CPN tezamen in 1956 behaalden. En de gezamenlijke procentuele sterkte van de progressieven van alle gading is ook nu nog 0.4% minder, dan de 38.9% die al wat links was wist te behalen in 1946, het jaar toen de doorbraak mislukt heette. Paradoxaler nog: de som van alle genoemde linkse groeperingen was in 1971 1.1% lager dan in 1970. Tegenover de winst van de PvdA van 1.4% stonden immers verliezen van alle andere groeperingen: 0.5% voor de PSP, eenzelfde percentage voor de CPN, 0.9% voor D'66, 0.6% voor de PPR. En deze landelijke percentages maskeren nog belangrijke regionale ontwikkelingen. Tegenover een verdere winst van alle linkse partijen gezamenlijk op het platteland en het verstedelijkte platteland resp. van 0.5% en 0.9%, vergeleken met 1970, vonden aanzienlijke dalingen plaats in de meer verstedelijkte gebieden: verlies van 2.5% in de forensengemeenten, 0.4% in de kleinere steden, niet minder dan 2.9% in de steden boven de 100.000 inwoners. Den Uyl heeft altijd betoogd, dat het kiesgedrag van de randstad en vooral van de grote steden daarin, de beweging van de toekomst laten zien. Gezamenlijk links verloor 4.5% stemmen in Noord-Holland, 2.4% in Utrecht en 1.6% in Zuid-Holland. Waarom dan toch de euforie? Men keek vooral naar de stemmenwinst van de PvdA en vergat de relatieve verliezen van de andere linkse groeperingen. Men telde verheugd de absolute zetelwinst, zonder te bedenken dat men pas in 1971 formeel de uitgestelde baten kon binnenhalen van de doorgezette groei van D'66 na 1967 en van het uittreden van de PPR in 1968. En men vermeide zich temeer in de deconfiture van de partijen van het kabinet-de Jong, naarmate men deze na de statenverkiezingen van 1970 niet meer in die omvang verwacht had. Daarbij speelde gezichtsbedrog een rol. Bij de statenverkiezingen was de opkomst in de overwegend linkse grotere gemeenten veel sterker gedaald dan op het vooral confessioneel georiënteerde platteland. In de samentelling van de landelijke resultaten gaf dit in 1970 een overdreven gunstig beeld van de steun voor het kabinet-de Jong. Bij de Tweede Kamerverkiezingen steeg de opkomst landelijk van 68.5% tot 78.5% van de stemmen, dat is, indien men het aantal in 1970 opgekomen kiezers als basis neemt, een stijging van 15%. Ook in 1971 kwam het platteland in absolute zin beter op dan de grote steden. Maar terwijl de opkomst op het platteland met 11% en op het verstedelijkte platteland met 14% steeg, groeide het aantal kiezers in de forensengemeenten met 17% en in de steden boven de 100.000 inwoners met 19%. Landelijk gezien verschoven daardoor de verhoudingen tussen confessionele en nietconfessionele partijen ten nadele van het kabinet-de Jong. De in 1970 nog versluierde deconfessionalisering kwam hierdoor des te harder aan. In dit klimaat vierde de oppositie haar zege, ofschoon tegelijkertijd in diezelfde grote gemeenten de gezamenlijke linkse groeperingen (PvdA, CPN, PSP, PPR en D'66) van 53.2% van de stemmen in 1970 naar 50.3% in 1971 daalden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het effect van de vorming van het schaduwkabinetDe presentatie van een alternatief regeringsteam was het voornaamste novum van de verkiezingscampagne in 1971. Hoe succesrijk was het schaduwkabinet in electoraal opzicht? En hoe nuttig was het als vernieuwing van de formatietechniek? De vorming van het schaduwkabinet heeft wellicht in twee opzichten een voor de PvdA gunstig resultaat gehad: 1. de presentatie van een alternatief team o.l.v. Den Uyl lijkt te hebben bijgedragen tot een concentratie van linkse stemmen op de PvdA. Een verdere uiteenwaaiering van links en in het bijzonder de in 1970 nog dreigende doorbraak van de CPN in bredere arbeiderskringen zijn daarmee voorlopig voorkomen.
En 2. de vorming van het schaduwkabinet kan hebben bijgedragen tot de relatief sterke stijging van de opkomst in de grotere steden, die ceteris paribus een ruggesteun voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de linkse partijen vormde. Zeker is dit echter niet. Buiten Nederland is het een normaal verschijnsel, dat bij landelijke verkiezingen meer kiezers opkomen dan bij provinciale of plaatselijke verkiezingen. Deze wetmatigheid zou zich ook in Nederland hebben kunnen voordoen, zonder dat de schijnbare mogelijkheid van een directe regeringskeus zou zijn gelanceerd. Naast deze twee positieve gevolgen staan mogelijk ook negatieve factoren. Tegenover de winst van de PvdA staat het verlies van D'66 en de verdere teruggang van de PPR. De snelle opkomst van DS'70, die als men de cijfers van Marcel van Dam mag geloven, voor bijna de helft valt toe te schrijven aan stemovergang uit kringen van de PvdA en D'66, doet vermoeden dat de leus van de polarisatie niet alom positief werd ervaren. Uit cijfers, die Van Dam resp. in 1970 en 1971 voor de televisie verstrekte blijkt ook niet dat het schaduwkabinet massaal aansloeg bij jeugdige kiezers. De politieke voorkeuren van hen, die voor het eerst ter stembus togen waren volgens Van Dam in 1970 en 1971 als volgt verdeeld:
De naar verhouding sterke cijfers van PSP en DS'70 gekoppeld aan het teruglopen van het totaal van de progressieve combinatie, laat zien dat de jongere kiezers evenzeer verdeeld waren over het nut van een nieuw schaduwkabinet als de kiezers in het algemeen. De vorming van het schaduwkabinet, hoezeer ook mede beïnvloed door het verlangen naar een electorale noviteit, was voor de betrokkenen een uiterst serieuze zaak. Binnenskamers werd over de bezetting van bepaalde posten hard gestreden. Het totaalresultaat liet vooral in de keus van de bezetting van staatssecretariaten duidelijke concessies zien aan de meeformerende achterban. Hoe ver was men verwijderd van de Britse situatie! Het Nederlandse schaduwkabinet werd spoedig na de verkiezingen ontbonden, met niet meer dan de belofte op termijn van een afscheidsfeestje voor de vele alternatieve regeerders. Britse schaduwministers blijven een gehele parlementaire periode schaduwen. Maar geen enkele Britse oppositieleider bindt zich vóór de verkiezingen aan de specifieke samenstelling van een regeringsteam. Integendeel. Toen in 1945 Harold Laski als voorzitter van de Labour Party nog vóór de verkiezingen inspraak voor de fractie eiste, antwoordde Attlee in een brief van veertien woorden: ‘Dear Laski. I thank you for your letter contents of which have been noted’ - en ging zijn eigen weg. Den Uyl daarentegen legde zich onwrikbaar vast, met als gevolg o.m. dat hij zich de weg afsneed voor het aanzoeken van personen, die door hun beroep nu eenmaal niet geneigd of in staat waren voor de verkiezingen zich het métier van schaduwminister-in-kort-verband te doen aanleunen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De polarisatie als politieke strategieVan meer belang echter waren de directe gevolgen van het door de progressieve combinatie zelf verkozen isolement. Kon men in de eerste weken van mei nog souverein neerzien op het gekrakeel van de andere partijen, men stond in feite zelf buiten spel. Dit leidde tot een aanzienlijke versterking van de positie van DS'70 - en tot de uiteindelijk steeds zelfbewuster terugkeer van de leiders van de in eerste instantie verslagen partijen van het kabinet-de Jong. De prijs van het wat Den Uyl noemt de ‘tegenstander tot tegenvoeter maken’ werd de afwezigheid van enige directe invloed op de regeringsformatie en de beleidsvorming. Deze afwezigheid van directe invloed is geen probleem voor hen, die polarisatie-uit-beginsel wensen, ofwel omdat men uit is op de totale confrontatie met het gehele politieke en maatschappelijke bestel, ofwel omdat men politiek tevreden is met de rol van oppositiesec. Zij, die polarisatie zien als een kwestie van louter taktiek of strategie, zullen zich echter nauwkeurig rekenschap moeten geven van de vooruitzichten die een polarisatiekeus biedt. Vaststaat, dat de speculatie op een doorbraak-in-twee-direct-opeenvolgende-verkie-zingen voorlopig mislukt is. De confessio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nele partijen zagen er op 11 mei op toe, dat het formatieinitiatief - en daarmee ook de mogelijkheid van een directe ontbinding van de zojuist verkozen Kamers - niet bij Den Uyl kwam te berusten. Zij gingen niet in op het dringend advies van Van Mierlo, dat zij een confessioneel minderheidskabinet zouden vormen. Een dergelijk kabinet zou alleen effectief hebben kunnen regeren - en dus ook kunnen zijn afgezet - naar believen van de partijen van de progressieve concentratie. De vorming van het kabinet-Biesheuvel ontkrachtte derhalve de these, dat een nederlaag van de partijen van het kabinet-de Jong het land zo onbestuurbaar zou maken, dat nieuwe verkiezingen direct noodzakelijk zouden zijn. Men moet daaraan toevoegen, dat een tweede verkiezingsronde niet noodzakelijk verdere winst voor de progressieve combinatie zou hebben betekend. Het novum van het schaduwkabinet zou zijn glans hebben verloren. Nieuwe verkiezingen zouden mogelijk een lagere opkomst hebben doen zien, tot voordeel van liberalen en confessionelen. En DS'70 zou hebben kunnen profiteren van een duidelijk bandwagon-effect. Nu de regering-Biesheuvel gevormd is, kan de progressieve combinatie slechts heil verwachten van een crisis tussen de regeringspartijen. Deze zal zich wellicht eerder voordoen in de boezem van het kabinet, dan tussen regering en regeringsfracties. Nu zoveel politieke prominenten in de kabinetsvergaderingen bijeen zijn, zal het gevleugelde woord van Drees sr. dat in de Trèveszaal de geluiden van het (parlementaire) Tournooiveld alleen gedempt doorklinken wel zijn kracht hebben verloren. De polarisatietaktiek van de progressieve combinatie impliceert echter, dat een regeringscrisis ófwel intern zal moeten worden opgelost, ófwel tot nieuwe verkiezingen zal moeten leiden. Voorzover de regeringspartijen reden hebben nieuwe verkiezingen niet opportuun te achten, zet daarom de polarisatiekeus van de oppositie de zittende regering steviger in het zadel. Indien wel een onherstelbare breuk tussen de regeringspartijen zou ontstaan, hebben de partijen van de progressieve combinatie de keus tussen twee taktieken: voortgezette polarisatie in een nieuwe stembusslag, of vóór de verkiezingen het sluiten van een regeeraccoord met één of meer confessionele partijen. Den Uyl heeft in de dagen van de anti-KVP resolutie (en ook nog in de verkiezingsnacht) gelonkt naar een exclusief liaison met de ARP. Nu Biesheuvel premier is van een alternatief regeringsteam - en gegeven de nog altijd relatief solide conservatieve achterban van de ARP - lijkt deze strategie weinig kansen te bieden. Meer perspectief ligt misschien in de mogelijkheid van een verdere scheuring in de KVP. Maar juist de polarisatiekoers draagt er voorlopig toe bij dat het partijkader van de KVP nolens volens de weg naar een christelijk-democratische samenwerking wordt opgedrongen. Het meest waarschijnlijk is daarom, dat de progressieve combinatie na een regeringscrisis zal worden geconfronteerd met drie opnieuw gezamenlijk optrekkende confessionele partijen. De partijen van de progressieve combinatie zullen dan moeten kiezen, ofwel voor een herhaling van de polarisatiekoers van 1971 met alle onzekere electorale elementen daarvan, ofwel voor de vorming van een politiek kartel van confessionelen en progressieven. Er is één gemeenschappelijk belang, dat een dergelijk kartel aantrekkelijk zou maken: de mogelijkheid via een drastische hervorming van het kiesstelsel een einde te maken aan de verdere tendentie tot versplintering in de Nederlandse politiek ten bate van blokvorming van progressieven en christelijken gelijkelijk. Maar ontmoet deze laatste strategische keus in linkse kring juist niet aanzienlijke tegenstand? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gevaren van de permanente oppositieZolang géén crisis het kabinet-Biesheuvel doet vallen, is de progressieve combinatie tot louter-oppositie gedoemd. Dit schept zijn eigen problemen. Oppositie - in tegenstelling tot regeren - dwingt niet tot samenwerking. Verschillende tekenen wijzen erop dat de gedachte van een hechte onderlinge binding van PvdA, D'66 en PPR na het aanvankelijk overrompelend succes van de initiatieven van Den Uyl en Van Mierlo aan glans verliest. Het plan één progressieve volkspartij te vormen verschuift naar een steeds meer onverplichtende toekomst. De klemtoon op het belang van het behoud van de ‘sfeer’ van de eigen partij neemt toe. Juist waar oppositiepartijen geen directe verdere eigen verantwoordelijkheden hebben, richt de activiteit van velen zich bovenal op de eigen organisatie, die het begin en het einde van hun politieke wereld vormt. Naarmate de oppositietoestand duurt, kunnen tegenstellingen tussen de parlementaire fracties enerzijds, partijbestuurders en groepen partijactivisten anderzijds, in omvang toenemen. Er liggen altijd al spanningen tussen parlementaire en buitenparlementaire | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leiders, als gevolg van verschillen in optiek, in taken, en in verantwoordelijkheden. Deze worden thans versterkt door bepaalde sociologische factoren. Partijactivisme vindt men, behalve bij hen die van de politiek een beroep maken, vooral bij personen, die door hun maatschappelijke positie naar verhouding relatief gemakkelijk over hun eigen tijd kunnen beschikken: wetenschappelijke medewerkers aan universiteiten, vormingswerkers en omroepmedewerkers. Velen van hen benaderen politieke vragen op een sterk-ideologische wijze. Zij stellen absolute idealen (hoezeer ook soms louter verbaal beleden) tegenover het altijd weer falen van de tot compromissen dwingende politieke praktijk. Niet toevallig zoeken velen van hen in directe acties een bevrediging voor hun negatie van bestuurlijke complicaties en verantwoordelijkheden, hoe groot ook de kloof is tussen hun absolutistische hoop op een totale herstructurering van de maatschappij en hun eigen feitelijke-acties-op-kort-zicht. Het gevolg hiervan kan een uitholling zijn van de positie van de parlementaire leiders. Het taaie ongerief van een gedetailleerde parlementaire oppositievoering is nu eenmaal vaak minder spectaculair dan de kleurrijker vormen van directe actie. De massamedia versterken dit verschil doordat zij krachtens hun aard eerder het nieuwe dan het normale verslaan, en daarom directe acties groter doen lijken dan zij zijn. Oppositieleiders worden daardoor veelal gedwongen hun aandacht te verbrokkelen tussen het parlementaire werk enerzijds, talloze incidentele partijontwikkelingen anderzijds. Men kan dit dilemma in het optreden van Den Uyl duidelijk waarnemen. Den Uyl's rol is niet van tragiek ontbloot. Door zijn manifeste bekwaamheden is het telkens weer of hij de regering verwijt niet zo goed te regeren als hij het zelf zou kunnen doen. Er is een ongeduld over het amateurisme van anderen in zijn houding, en een zichtbaar hunkeren naar directe verantwoordelijkheid. Maar terwijl hij enerzijds toornt tegenover de regering die mede als product van de zelfverkozen nieuwe polarisatietechniek tot stand kwam, is hij anderzijds constant in een dialoog gewikkeld met het meest activistische deel van zijn achterban, in een broeikasachtige sfeer die alle publiciteit ten spijt niet veel anders is dan een nerveuze insiders-politiek. Deze dubbelrol schaadt de geloofwaardigheid van de parlementaire leiding van de PvdA. Zij verscherpt de tegenstellingen met de andere partijen. Zij kan leiden tot een groeiend isolement van de brede massa's, die veelal in het optreden van een nieuwe actiepartij weinig meer zien dan de opgewondenheid van een elitaire subcultuur. Niet toevallig houdt de vakbeweging zich nog altijd verre van de ‘vernieuwde’ Partij van de Arbeid! Naarmate de partijen van de progressieve combinatie langer in de oppositie blijven dreigt tevens een exodus te ontstaan van een bepaald type politici. Zij, die het handwerk van het besturen en regeren eenmaal zelf geproefd hebben, vinden zelden blijvende bevrediging in permanente oppositie. Al in de vorige parlementaire periode zochten verschillende socialisten naar bestuurlijk emplooi, als gedeputeerde, als burgemeester, als hoog ambtenaar, of bestuurder van maatschappelijke organen. Dergelijke symptomen zijn ook in de nieuw-verkozen fractie aanwijsbaar. Het is daarbij niet van ironie ontbloot, dat vele van deze functies nog altijd voor socialisten openstaan, dankzij het feit dat de polarisatiegedachte nog niet overal in de Nederlandse politiek is doorgedrongen. De oude evenredigheidsregel garandeert minderheden nog altijd bepaalde mogelijkheden in het bestuur en in de locale politiek, die de polarisatiepolitiek hun op het directe regeringsniveau ontneemt. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot een duidelijke verandering in de politieke recrutering van socialistische kamerleden. Meer ideologisch toegesneden politici nieuwe stijl kunnen de groep goede bestuurders, die zo lang een stuk kracht van de Partij van de Arbeid hebben uitgemaakt, langzamerhand gaan verdringen. Zal dit leiden tot een toenemende geloofwaardigheid van de partijen van de progressieve combinatie als een regeringsalternatief? Zal dit de juist ideologisch ‘links’ zo kenmerkende schismatiek tegengaan? Zal hierdoor zowel de concurrentie van de CPN, als de mogelijke gooi naar een nieuwe machtspositie door een Christen-Democratische Volkspartij, met succes in nieuwe verkiezingen kunnen worden bestreden? Tegenover hen, die in de polarisatie het saneringswapen bij uitstek in de Nederlandse politiek zien, wege men de woorden van Albarda, die het in 1939 een levenskwestie voor de SDAP noemde dat zij zou toetreden tot een nieuwe regering. ‘De tegenwoordige positie is afmattend en ontmoedigend. Het is prachtig, dat onze leden trouw blijven en dat onze kiezers niet weglopen. Maar het kan niet lang zo duren. Onze tegenstanders begrijpen dat zeer goed en zij hopen reeds in stilte op demoralisatie van onze troepen. Er zijn reeds - gelukkig nog niet ernstige - symptomen, dat zulk een demoralisatie op komst kan zijn. In elk leger, dat voor de wallen van een vesting ligt, zonder ze te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen binnentrekken, ontstaat gevaar van gemor en muiterij. In onze Partij is dat dan altijd opleving van radicale en extremistische neigingen. Onderlinge strijd en gevaar voor scheuring bij afschuwelijke taktiekdebatten, zijn de voor de Partij, haar aanzien en haar werfkracht rampzalige gevolgen.’ De opkomst bij de statenverkiezingen van 1970 en bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1971 in gebieden met een verschillende urbanisatiegraad.
Bron: De Volkskrant, 29 april 1971. Verliezen en winsten van linkse partijen in 1971, vergeleken met de statenverkiezingen van 1970, in gebieden met een verschillende urbanisatiegraad (in percenten).
|