Hollands Maandblad. Jaargang 10 (246-257)
(1968-1969)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[246]De horizontale universiteit
| |
[pagina 4]
| |
verkeerde voorkeur vermoedt voor lichtere kost. Dikke boeken en lastige vakken zouden door de medezeggenschap een gerede kans maken te verdwijnen, en trouwens, wat weten die ignorante leerlingen? Een mij bekend chemicus, populair door de vooruitstrevende indruk die hij allerwege maakt, zei eens op een forum: ik wil altijd met studenten praten, en overal over, en zij mogen van mij allerlei dingen regelen, maar niet de studie in de scheikunde. Toch wordt het benevolente eenrichtingsverkeer, van boven naar onder, niet meer als vanzelfsprekend aanvaard. Tal van redenen hebben twijfel gewekt. Het gezag van autoriteiten lijdt schade zodra blijkt, dat politieke autoriteiten zinloze en misdadige dingen doen, zoals oorlogen op gang brengen. Binnen de universiteiten werkt dat soort wantrouwen door; dat is op zichzelf een goed ding, omdat men in de wetenschap, anders dan in de politiek, niemand op zijn woord hoeft te geloven, en veel te veel studenten nog geneigd zijn dat te doen. Jongelui van in de twintig zijn overigens geen zuigelingen, al zitten ze er wel tussen. Het hiërarchische systeem wordt bovendien verzwakt door de geweldige uitbreiding van het aantal wetenschappelijke medewerkers. Vroeger waren dat zeldzame verschijningen, duidelijke aanhangsels van de professoren; ik ken het geval van een man op de jaren des onderscheids, die haast twintig jaar meeloopt bij een en dezelfde hoogleraar, en door hem wordt getutoyeerd; als het omgekeerde zou gebeuren zou iedereen het besterven. Dat typeert een situatie. Maar de positie der wetenschappelijke ambtenaren is aan het verschuiven. Formidabele aantallen jonge mensen zijn in het apparaat opgenomen, zij staan soms dichter bij de studenten dan bij de hoogleraren, die ze niet langer beschouwen als supermensen uit een hogere wereld maar als lui waar je best nog eens een kritische opinie over zou kunnen hebben. Die opinie is soms slecht te rijmen met de traditionele eerbied. Het blijft voor de medewerkers niet steeds verborgen dat er onder hun bazen mensen voorkomen die minder deskundig zijn dan de buitenwacht denkt, die lelijk achter lopen, veel dingen niet weten, van hun werk een potje maken, ruzie zoeken, zenuwlijders zijn, enfin, de hele bekende catalogus die men in allerlei soort beroepen kan aantreffen en dus ook bij de heterogene academische bevolking. Door de groei van de staf en van de universitaire massa neemt de afstand tussen studenten en hoogleraren toe. Dat vergroot bij sommige betrokkenen de onvrede. Het maakt, als men er eenmaal op gaat letten, het karakter van het eenrichtingsverkeer op vallender en minder acceptabel. Bij gevoelige dwarse naturen ontstaat de associatie met een machine, een fabriek, een onmenselijke instelling. Tal van kleinigheden in de omgangsvormen, de inrichting der gebouwen, de wijze waarop beslissingen worden genomen, het bureaucratisch verkeer kunnen als oogopeners gaan werken. Als de daardoor opgeroepen irritatie wordt opgenomen in iemands opvatting, dat de westelijke wereld geheel verticaal is ingericht, ontstaat de afkeer van de bestaande universiteit. Zij wordt gezien als een apparaat ter bestendiging en verhulling van wantoestanden. Men mag die opvatting overdreven vinden - er zijn sterke argumenten tegen aan te voeren - maar helemaal onzinnig is ze met, want de standen bestaan, de macht en het inkomen zijn ongelijk verdeeld, en het volstrekte onbegrip voor de ideeën der rebellerende studenten dat de academische autoriteiten aan de dag plegen te leggen wakkert de hevigheid van het verzet alleen maar aan. Zo escaleren dan de gebeurtenissen, totdat de stenen uit de straat worden getrokken en er te weinig ambulances voorhanden zijn om de slachtoffers te vervoeren. Nu spreekt het vanzelf, dat beperkte universitaire hervormingen op zichzelf niet voldoende zijn om uitbarstingen te voorkomen. Een aantal studenten zal misschien door blijven rellen ook al zouden de aanstootgevende kanten van het academische bestel worden afgeslepen. De geladenheid, vereist voor het opwerpen van barricaden, komt waarschijnlijk uit een andere hoek en uit veel diepere lagen dan dat ze zou zijn te ondervangen door commissies van overleg en dergelijke. Maar toch heeft het zin na te gaan welke maatregelen genomen kunnen worden om de kritiek der ontevreden studenten op te vangen. En niet bij wijze van zoethouder; langs die weg zou de werking van het systeem best eens verbeterd kunnen worden. Het academische verticalisme zou beperkt kunnen worden door het geven van ‘inspraak’. Dat wordt ook al allerwege geprobeerd, maar te aarzelend. Zowel voor de universiteiten als geheel als voor de faculteiten zijn zulke gesprekscentra in actie, en men kan er behalve de studenten ook stafleden en eventueel afgestudeerden bij betrekken. De grote moeilijkheid blijft echter, dat praten en overleggen wel aardig is, maar dat de beslissingen toch elders worden genomen. Zo kan het omgekeerde effekt ontstaan van het beoogde: door communicatie meer wrijving en frustratie. In februari | |
[pagina 5]
| |
van dit jaar ontstond er in Amsterdam een klein maar kittig heibeltje toen de ASVA een adviescommissie wilde instellen voor het ontwikkelingsplan, het financiële schema en de jaarlijkse begroting van de G.U.; zulks omdat in het reglement voor de samenwerking tussen Civitas en universiteit wordt gezegd, dat de Civitas aan deze plannen meewerkt. Maar sommige bestuurderen van de universiteit legden deze bepaling zo uit, dat die meewerking alleen werd toegelaten voorzover het de studentenvoorzieningen betrof. Van de kant van de Civitas werd toen de uitdrukking fopspeen vernomenGa naar voetnoot*) en dat sluit, merk ik nu, wonderwel aan bij de beeldspraak inzake de melk die ik hierboven heb gebruikt. Dergelijke stennis is voorspelbaar zolang men in wezen de verticale struktuur niet wil prijsgeven. Toch lijkt mij op een aantal punten echte medezeggenschap van de studenten allerminst uitgesloten. Een voorbeeld is de beslissing over de plaats waar nieuwe gebouwen zullen komen; daarover kunnen studenten zich evengoed een oordeel vormen als hoogleraren, en zij gaan er, zoals onlangs in Groningen is gebleken, tenminste even goed (of, naar sommiger mening, beter) voor zitten. Dat dit voorbeeld niet erg sterk is komt, omdat de uiteindelijke beslissing toch ergens aan de top wordt genomen; maar de autoriteiten kunnen de mening der studenten laten meetellen en ook in de gesprekken daarop de nadruk leggen. Er bestaat, in het geval van de vestigingsplaats, immers geen fundamentele belangentegenstelling. Deze wordt in abstracto wel gevreesd op het stuk van de inrichting van de studie, maar de ervaring met de studieraden wijst, meen ik, niet in de richting dat de studenten er op uit zijn de programma's onredelijk te verlichten. Wel willen zij, en dat is een delicaat punt, meepraten over de kwaliteit der colleges. Als een docent vervelend staat te zeuren of verouderde stof behandelt, als hij onbegrijpelijk of ondidaktisch te werk gaat, dan spreekt het m.i. vanzelf dat daarover in studieraden gesproken moet kunnen worden, en ook dat er eventueel iets tegen gedaan wordt. Wie dit in strijd acht met het academisch respekt of zoiets, mag er aan worden herinnerd dat de meningsvorming over docenten tóch haar eigen gang gaat, en dat niemand de studenten kan verbieden enquêtes in te stellen over de didaktische kwaliteiten der professoren - zelfs de publikatie van de resultaten valt niet tegen te houden. Het Utrechtse voorbeeld was voor sommige betrokkenen misschien pijnlijk, maar ongezond kun je zo'n publikatie niet noemen. Deze vorm van onderzoek en kritiek is meer in overeenstemming met de normen van waarheid en openheid, die de universiteit officieel belijdt, dan de traditionele praktijk van het onbehaaglijke zwijgen. En zulks temeer, omdat de studenten, als het over de beoordeling van de didaktiek gaat, over meer materiaal beschikken en deskundiger zijn dan de meeste leden der faculteiten. Overleg is ook nodig over examenresultaten. Als regelmatig een hoog percentage zakt is er iets mis. Examinatoren zijn sterk geneigd dat aan de geëxamineerden te wijten en vaak niet ten onrechte. Maar stelselmatig slechte resultaten voor bepaalde vakken verdienen bijzondere aandacht van alle betrokkenen, en ook hier geldt weer dat studenten vaak een betere en meer gefundeerde kijk op de zaak hebben dan de belanghebbende docenten. Ook individuele gevallen van gezakte kandidaten zouden eventueel ter sprake kunnen komen. Het opent de deur voor kwerulanten, maar omgekeerd is het ook denkbaar dat er soms slachtoffers vallen door kwerulantie van professoren, en daar kraait nu nauwelijks een haan naar. Een recht van beroep gaat misschien te ver, maar enige rechtsbescherming lijkt geen overbodige luxe. Overigens zou het een aangenaam neveneffekt van een dergelijk overleg tussen docenten en studenten zijn, dat de laatsten meer oog krijgen voor de harmonie die er in de regel bestaat: aan beide kanten van de tafel heerst, althans aan het begin van een examen, een zeker verlangen dat de kandidaat zal slagen. Moeilijker lijkt het overleg over de inhoud van de vakken. Hier is vanouds de autonomie van de docent groot, om niet te zeggen onbeperkt. Dat is inzoverre een respektabele traditie, dat zij samenhangt met de academische vrijheid. Geleerden mogen denken en zeggen wat zij willen, en zij mogen dus ook belangrijk vinden wat zij willen. Daar mag m.i. nooit aan getornd worden. Maar dit recht van de geleerde sluit nog niet in, dat ieder ook mag doceren wat hem goeddunkt. Er zijn bizarre onderwerpen denkbaar waarvan men zich in gemoede kan afvragen of zij een uitvoerige behandeling op college verdienen. De docent die zijn hobbies ongeremd uitleeft op het ogenblik dat hij les staat te geven kan een zware belasting voor zijn leerlingen gaan vormen, en zij moeten het recht hebben daartegen op te komen. Ook behoren docenten rekening te houden met bij de studenten levende ver- | |
[pagina 6]
| |
langens aangaande te behandelen onderwerpen, in die zin dat hij desgevraagd theorieën aan de orde stelt, en serieus aan de orde stelt, als zijn gehoor dat wil. Als het tenminste serieuze theorieën zijn - niet alle onzin wordt op bestelling geleverd. Er kan voorts een conflict ontstaan over de besteding van schaarse tijd, indien de studenten onevenredig veel aandacht opeisen voor de problemen die zij urgent of interessant vinden. Zij hebben m.i. niet het recht, stukken theorie af te wijzen omdat ze ze saai vinden; bij sommige wetenschappen zijn saaie onderdelen onmisbaar. Maar in beginsel zou over dit soort dingen meet reëel overleg moeten plaatsvinden, en hebben de studenten meer eigen rechten dan hun thans onder het matriarchale bestel worden toebedeeld. Met dat al kan er weliswaar veel verbeterd worden door samen te praten en te overleggen, en dat proces is ook wel aan de gang, maar een grondige verandering in de verticale struktuur wordt langs deze weg niet bereikt. Dat moet ook niet, hoor ik velen al zeggen, want de verantwoordelijkheden moeten tenslotte blijven liggen waar ze horen: bij de daarvoor aangewezen organen, te weten de curatoren (voor de besteding van het geld, voor de gebouwen en de formatie) en de faculteiten (voor onderwijs en onderzoek). Omdat het buiten kijf staat dat deze laatste opvatting, met alle nuanceringen, voorshands de heersende zal blijven onder de autoriteiten, en ook omdat het uit een oogpunt van efficiëntie verkeerd ware al te grote risico's met de bestaande opzet te nemen, is het misschien niet zo dwaas om eens na te denken over een andere weg om tot een horizontale universiteit te komen. Niet door de geleidelijke evolutie van de bestaande instellingen (die intussen rustig door kan gaan) maar door het stichten van nieuwe universiteiten op experimentele basis, waar de desiderata van de meest voortvarende studenten zijn verwerkelijkt. Dat wordt dan de horizontale universiteit. Het is een soort coöperatie, waar de studenten de baas zijn. Zij regelen de studieprogramma's (al of niet binnen het kader van het Academisch Statuut, dat valt nog te bezien), zij stellen docenten aan of beter nog, zij onderrichten elkaar, en leren van begin af aan een nieuwe dimensie van het onderwijs: de actief-docerende. Het bestuur van de universiteit wordt door de studenten gekozen, met dien verstande, dat de overheid die voor het geld zorgt een stem in het kapittel moet hebben. De financiën moeten niet worden verbrast, want dat zou de levensduur van het experiment teveel bekorten; dat impliceert toezicht namens de regering. Maar verder zouden buitenstaanders hun handen thuis moeten houden. De zeggenschap zou wellicht op een gekwalificeerde manier moeten worden verdeeld over de jaargangen: eerste jaars hebben nog niets te vertellen over het onderwijs, tweede jaars een beetje, en zo verder. Stafleden en docenten praten ook mee, op voet van gelijkheid. De continuïteit en de efficiëntie worden gewaarborgd door betaalde bestuurders, net als nu, maar deze staan onder het gezag van de studenten, en niet andersom. Behalve dat de formele verhoudingen aan zo'n instelling heel anders zijn dan aan de bestaande zou er misschien ook een andere geest heersen: een hartelijker samenwerking tussen alle betrokkenen, een duidelijker beleving van het doel van de universiteit, een meer tastbare civitas. Natuurlijk springen de bezwaren in het oog. De kans is niet denkbeeldig dat het een rommeltje wordt, al was het maar omdat studenten naar hun aard komen en gaan (maar de diverse studentenverenigingen zijn, wat men er overigens tegen mag aanvoeren, toch niet ontaard in een chaos). Er bestaat een gevaar, dat het factionalisme en de ruzie de overhand krijgen, niet zozeer omdat studenten meer ruzie maken dan autoriteiten, maar omdat de democratie nu eenmaal meer ruimte laat voor gekibbel dan de verticale struktuur. Een lastig punt is de kwaliteit van de opleiding; men kan heel idealistisch staande houden dat een coöperatie meer enthousiasme wekt dan het huidige systeem, daar dat is net zo als het valt; het tegendeel is ook mogelijk, en als het peil begint te zakken trekt de horizontale universiteit de zwakke studenten aan, en zo raakt men in tal van vicieuze cirkels. Het is niet denkbeeldig dat de maatschappij de diploma's zou weigeren te honoreren. Misschien valt hier uit te komen door de examens te laten afnemen door commissies van buiten af, al neemt dat wel iets van de aardigheid weg. Hoewel zo'n projekt vol technische en psychologische moeilijkheden zit lijkt het me lichtvaardig om te zeggen: het kan niet. Het is uitvoerbaar als men het zou willen, en het zou op beperkte schaal best eens geprobeerd kunnen worden. Men zou kunnen beginnen met de goedkope faculteiten, en met een interdisciplinaire opzet, want dat is wat de vooruitstrevende studenten willen. Horizontaal dus ook in die zin, dat er dwarsverbanden tussen vakken worden gelegd. Maar er valt één duidelijke schaduw over. Als de horizontale universiteit op grote schaal politiek geïnteresseerde studenten | |
[pagina 7]
| |
aantrekt - wat op zichzelf gewenst zou zijn - en als de politieke ideeën van de coöperatie overwegend in één richting zouden gaan, bestaat de kwalijke mogelijkheid dat men die politieke ideeën ook in het onderwijs gerealiseerd wil zien. Ook wie zelf links denkt zal een linkse universiteit als een ernstig gevaar moeten onderkennen, want zoiets verwordt licht tot een propagandainstituut of tot een teach-in; dat wil zeggen tot het tegendeel van een universiteit. Zoals bekend komen er bij de aanhangers van de ‘kritische universiteit’ denkbeelden naar voren, die zich slecht verdragen met de academische vrijheid. Deze is in Nederland weliswaar hecht geworteld, maar toch niet onaangevreten; recente gebeurtenissen aan de, overigens zéér verticale ‘Vrije’ Universiteit hebben nog eens de aandacht gevestigd op het gevaar van een instelling die ideologisch is gefundeerd, en zo zijn er wel meer voorvallen geweest. De horizontale universiteit zou niet noodzakelijkerwijs aan het ideologische euvel ten prooi hoeven te vallen, maar er zouden toch waarborgen moeten worden geschapen om én bij benoemingen én bij het onderwijs de elementaire vrijheid te handhaven. En dan zal naar veler mening in de hele opzet toch nog steeds een invitatie aanwezig zijn voor eenzijdige politieke invloeden van onder op. De narigheid is, dat een deel van de jongeren die tegen de autoritaire struktuur van het huidige bestel protesteren zich beroept op ideologieën die zelf een autoritaire inslag hebben. Dat deel is het meest militant. De demonstratie tegen het gezag wordt er niet geloofwaardiger op als de demonstranten opmarcheren onder portretten van dictatoren. Dat is een buitengewoon ongelukkige omstandigheid, die weliswaar bijdraagt tot de schrik der burgers (en langs die weg tot hun bereidheid om bestaande misstanden te verbeteren) maar die tevens de bereidheid tot doeltreffende medezeggenschap der demonstranten blokkeert. Ook de atmosfeer op verschillende teach-ins is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in radikaal horizontale strukturen. Een coöperatieve universiteit, die van onderop wordt geleid, zal mede om die reden wel een hersenschim blijven. Jammer eigenlijk. Maar de geleidelijke horizontalisatie van de bestaande universiteiten kan daarom best doorgaan. Als de demonstraties dit proces versnellen is dat mooi meegenomen. |
|