Over den pongel
Gerrit Krol
Over den pongel. De pongel is een dier dat, evenals de horzel, slechts als parasiet voorkomt, zowel bij mensen als bij dieren, maar anders dan de horzels, en de lintwormen bijvoorbeeld, verlaat het zijn drager nimmermeer.
Elke drager draagt slechts één pongel. Hij draagt hem op een vaste, meestal duidelijk zichtbare plaats onmiddellijk onder de huid. Omdat niet allen een pongel hebben, bedekt hij die wel een pongel heeft, en een mens is, deze met zijn kleding. 's Avonds bij het slapengaan, ontkleedt hij zich om zijn pongel frisse lucht te geven. Het diertje is dan vaak opgezet van het bloed en weegt soms meer dan een pond! Het houdt, in deze staat, er van gekoesterd te worden en is in dat verlangen een ware dwingeland. De drager is een slachtoffer van zijn gastvrijheid en hij gaat waarheen zijn gast hem stuurt.
Over de vijandschap. Want je kunt de mensen verdelen in twee groepen zodanig, dat de ene groep een deel is van de andere. Er zijn dus mensen die zowel tot de ene als tot de andere groep behoren, de z.g.n. deelgroep. Er zijn ook mensen die slechts tot één groep behoren. Er zijn ook mensen die denken dat ze, omdat ze tot beide groepen behoren, niet thuis horen in de groep van mensen die niet tot twee groepen behoren. Er is dus een groep van mensen die slechts tot één groep behoren - dit is de derde groep. De derde groep bestaat dus uit mensen die geen deel uitmaken van de deelgroep. Niettemin behoren ook zij tot twee groepen en onderscheiden zich daardoor in
niets van hen die tot de deelgroep behoren. Dit is het beginsel van alle vijandschap.
Over de weerwil. De weerwil is een wil die zelden voorkomt en misschien daarom tot onze fraaiste exemplaren behoort. Zij zou als zij in enigerlei gestalte zou bestaan, voorbijgaan met een veer op haar hoofd, wat betekent dat zij gezien wil worden, wat dus niet mogelijk is. De weerwil is de wil om niet te doen hetgeen men wil en lijkt daarin op de trots, maar de trots is zichtbaar, daar is het de trots voor: voor de anderen, maar de weerwil is er voor zichzelf, of voor haar die de weerwil in zich meedraagt als een luchtbel in haar ziel, omdat de weerwil meestal een wachten is, een wachten op de bruidegom en daarom draagt zij, al ziet niemand het, een veer.
Over het paard. Het paard is een dier dat krachtiger is dan de mens en nochtans aan hem dienstbaar gemaakt kan worden. Het bestaat in de vorm van elk dier dat met die naam kan worden aangeduid maar het bestaat ook als afbeelding. Er is niemand van ons die niet in zich een afbeelding draagt van het paard, dat door zijn aard aan ons dienstbaar gemaakt is, maar zijn beste diensten geeft als wij ons dienstbaar maken aan hem. Wij weten daarom niet of wij meester zijn over het paard of dat het paard meester is over ons.
Het paard gehoorzaamt onze wil, maar het doet dat omdat onze wil niet anders is dan de zijne, aangezien onze wil zich met de zijne heeft gelijkgesteld. Alleen zo kan het paard aan ons worden dienstbaar gemaakt, want zoals wij weten is het verstand van het paard van kleinere omvang dan dat van ons, maar daarom niet minder krachtig. In het algemeen geldt dat het verstand, naarmate het minder ziet, een sterkere uitwerking heeft. Deze uitwerking is het lichaam zelf, anders zou het niet bestaan. Daarom moeten wij wat wij weten, niet weten en wat wij voelen, niet voelen, opdat wij wat wij voelen voelen met de kracht welke nodig is om het paard te kunnen hanteren en te verstaan.