Het recht op Israel
Abel J. Herzberg
Wanneer ik wat meer vertrouwen had in de onfeilbaarheid van het menselijk verstand, dan zou ik met meer enthousiasme dan thans het beroep toejuichen, dat mannen als Brugman en anderen daarop doen als zij ons vragen een standpunt te bepalen in het Israelisch-Arabische conflict. En ik zou hun laatdunkende beoordeling van de ‘emotionaliteit’, waardoor de sympathieën met Israel zijn ingegeven, beter begrijpen, maar dat vertrouwen is bij mij niet zo erg groot, zodat ik er niet toe komen kan, het verlossende woord te verwachten van het ‘genuanceerde denken’, zoals men de intellectuele acrobatiek, die vooral in bepaalde links georiënteerde kringen aan de orde is, met een modewoord noemt. Ik geloof niet, dat door zodanig ‘denken’ de wegwijzer gevonden worden kan in enig politiek labyrinth, noch dat onze politieke wegwijzers (met inbegrip van de Heer Brugman) hun wijsheid langs deze weg verworven hebben.
Dit geldt in het bijzonder de onderwerpelijke controverse. Men kiest daarin geen partij op grond van een daarop logisch gebouwde conclusie, maar op grond van geheel andere, allerminst rationele factoren. M.a.w. men is pro-Israel of anti-Isracl vóórdat men begint te denken, en alle argumenten die men aanvoert dienen niet ter bepaling, maar ter rechtvaardiging van dit standpunt. Hoe het ook uitvalt, het heeft een aprioristisch karakter. Het berust in eerste instantie op een vooroordeel.
De vrienden der Arabieren zullen dit ten aanzien der Israel-vrienden onmiddellijk beamen. Wanneer zij dit met betrekking tot henzelf bestrijden, berust dit op een misplaatste overmaat aan zelfvertrouwen. Vaak is het doodgewoon antisemitisme, of de nawerkingen daarvan, dat hen drijft. Maar even vaak is het een door persoonlijke of toevallige oorzaken verkregen voorliefde voor de Arabische volken, hun streven of hun cultuur. Ik reken de Heer Brugman tot de laatsten. Zou ik dat niet doen, dan zou ik hem een weerwoord niet waard achten.
Zulk een voorliefde - waartegen op zichzelf geen enkel bezwaar kan bestaan - leidt niet tot het verheven geachte ‘genuanceerde denken’, maar juist tot het ongenuanceerde, d.w.z. tot de eenzijdigheid die hij zijn tegenstanders zo welsprekend verwijt.
Misschien zal hij - zij het dan vagelijk en in het voorbijgaan - wel zoiets erkennen als het bestaan van een joodse cultuur, naast een Arabische. Maar zelfs als hij dat doet, ontgaat hem volledig welke plaats Israel (als geografisch begrip) daarin inneemt. Hij haalt er de schouders voor op, hetgeen hij met tallozen gemeen heeft. De Arabische problematiek gaat hem ter harte (wat hem siert) maar van het tweeduizendjarige joodse probleem weet hij niet meer dan wat de krant hem over Auschwitz en Eichmann heeft verteld.
Voor hem is Israel dan ook alleen maar een soort rechtsherstel aan de joden voor wat het Derde Rijk hen heeft aangedaan, welk rechtsherstel dan gaat ten koste der Arabieren. Voor het Arabische nationalisme heeft hij alle begrip, maar het joodse nationalisme acht hij kennelijk ongerechtvaardigd, zonder dat hij het nodig acht zich in diens oorsprong, diens bedoelingen, diens onvermijdelijkheid te verdiepen, en natuurlijk zonder dat de vraag bij hem opkomt, waarom zich dit om Israel heen cristalliseert. De joden zijn voor hem alleen maar indringers, landrovers, zonder scrupules t.a.v. de door hen verdreven Arabische bevolking. Hij zegt het wat beleefder dan de Arabieren zelf, maar zakelijk komt het op hetzelfde neer, minder ‘emotioneel’ is het ook al niet. De staat Israel bestaat dan ook - volgens Brugman - niet krachtens recht, maar krachtens macht.
Nu zou men natuurlijk kunnen vragen: Als de Balfour-declaratie, het besluit van San Remo, de beslissing van de Volkenbond tot oprichting van de staat, de erkenning daarvan de facto en de jure door de gehele wereld, behalve door de Arabieren, de toelating van Israel tot de UNO enz. enz., geen volkenrecht is, wat is dan eigenlijk wel volkenrecht?
Maar die vraag, hoe belangrijk ook, is niet eens nodig. Want niet enkel in juridische, ook in feitelijke zin berust de Israelische staat niet op macht. Weegt men immers de macht van Israel tegen die der Arabische volken af, dan is geen andere gevolgtrekking mogelijk dan dat die laatste, vanaf de dag dat de eerste joodse pionier voor de eerste keer zijn spade in de grond gestoken heeft tot aan de dag van vandaag, tientallen malen groter is geweest dan de eerste, en dit zowel wat mankracht als wat bewapening aangaat, terwijl voor de financiële en andere materiële middelen - zelfs na de laatste gebeurtenissen - hetzelfde geldt.
Israels bestaan - waarmede wij nu bedoelen zijn realiteit - berust niet op een volkenrechtelijke titel, want zodanige titel draagt uiteraard nooit anders dan een formeel karakter. Het berust op de investering van een eindeloos idealisme, op de onbegrensde toewijding waarmee de weergaloos moeilijke ontginnings- en opbouwarbeid is verricht, op kennis en organisatietalent, op solidariteit van zijn bevolking en nagenoeg alle joden ter wereld. Waar komt dit alles vandaan? Hoe is de identificatie met de nationale zaak van zovelen, die onderling zoveel verschillen, te verklaren? Zou dit alles misschien toch diepere wortels hebben dan de min of meer filantropische behoefte aan een soort opvangcentrum voor vervolgde joden?
Me dunkt, dat hij die de pretentie koestert ‘genuanceerd te denken’ toch minstens de moeite moet nemen om deze ‘nuance’ in zijn onderzoekingen te betrekken. Ze lijkt me tenslotte niet bijkomstig. Het joodse probleem, waarop Israel een antwoord bedoelt te zijn, heeft, dacht ik, gedurende zo een twintig eeuwen aan betekenis niet ingeboet, zijn gevolgen zijn, alle goede bedoelingen ten spijt, alleen maar ernstiger geworden, zijn slachtoffers zijn, bij het voortschrijden van de techniek, met millioenen vermeerderd, de spanningen die het in de wereld veroorzaakt heeft zijn tot het ondragelijke gestegen. Het stereotype antwoord daarop van de Arabieren, dat zij daar niets mee te maken hebben omdat zij dat probleem niet hebben geschapen, gaat aan de kern van de zaak voorbij.
Niet enkel hebben zij hun bijdrage aan dit probleem wel degelijk geleverd. De voorstelling van de broederlijkheid, die er tussen Arabieren en joden