Verscheidene diefstallen
D.M. Lammes
Ome Joop had maar één oog. Het andere had hij in een straatgevecht verloren. Hoe het precies gebeurd was, kon hij niet zeggen; zeker was het dat hij met een lege kas thuis kwam en geen kijk op perspektief meer had. Dat was dat.
Ome Joop had vier honden, eigenlijk drie, want één van deze vier kon niet meer lopen en eten; het beest was 34 jaar oud. De andere drie hadden allemaal wat of misten iets, het is maar hoe je dit bekijken wil. Met z'n ene oog kon Joop dit zelf niet meer zo goed bekijken en hij liet dit dus maar aan anderen over. De hele buurt liep twee keer per dag uit. Dat gebeurde op die momenten, dat Ome Joop z'n honden uitliet. Die niet lopen kon werd gedragen. Die geen reuk had, werd bij een boom geplant. Die loops was droeg een doekie en de ene goeie hond had nooit zin om met dit hopie ongeregeld mee te gaan en werd gesleept.
Maar daar gaat het allemaal niet om.
Het gaat om de vrouw van Ome Joop. Zij was tot op die fatale dag het enige volmaakte, wat hij bezat.
Zij was de trots van de buurt; alles erop en deran en Ome Joop koesterde deze schat met een warmte, waar de hele buurt ‘U’ tegen zei.
Ze kwam zelden buiten; alleen af en toe wat boodschappen vlakbij mocht zij doen. Als er de stad ingegaan moest worden, deed Ome Joop dat altijd zelf, behalve als hij ziek was.
Tijdens zo'n periode nu, gebeurde datgene wat Joop zelfs in z'n ergste droom niet had kunnen vermoeden.
Het was uitverkooptijd en Ome Joop lag ziek te bed.
Er waren geweldige koopjes en z'n vrouw smeekte hem voor deze ene keer haar te laten gaan. Zij zou oppassen; niet met andere mannen meegaan en zo; zelfs in het geniep niets nuttigen.
Steunend stemde Ome Joop toe en welgemoed toog zij de stad in, behangen met lege tassen, haar echtgenoot in grote vreze achterlatend.
Drie uur later kwam zij terug, verrukt over alles wat zij gezien had, en verlangend haar zieke echtgenoot de nieuwe jurken, bloesjes en rokken te laten zien.
Ome Joop op het bed en zijn vrouw aan het voeteneind, zich ontkledend. Had hij maar geweten, dat hij voor het rampzaligste moment uit zijn leven stond; hij zou zich stellig niet zo verkneuteren.
Daar stond zij en Ome Joop met z'n ene oog maar kijken.
Maar wat zag hij? Hij kneep z'n goeie oog dicht en weer open en keek nog eens. Hij schreeuwde het uit.
Z'n vrouw kromp in mekaar van schrik en nu zag Ome Joop het nog beter. Haar B.H. was gedeeltelijk leeg. Van haar uit gezien haar linkerborst was verdwenen; het katoen hing zielig over de leegte.
Zij greep naar de lege plek en viel in onmacht.
Een paar uur later konden zij weer spreken en dat deden zij ook.
Ome Joop was door het dolle heen en beschuldigde haar van ontucht. Zij jammerde en smeekte hem op te houden. Trouwer als zij was er gene.
Zij kalmeerden wat en kwamen tot een merkwaardige conclusie.
Iemand moest hem gestolen hebben, een borstenjatter, een vuile, gemene borstenjatter. Na lang nadenken bedacht zijn vrouw, dat het in het warenhuis gebeurd moest zijn. Op de afdeling Confektie had zij een raar gevoel gehad. Een gevoel, alsof zij naakt liep.
Ome Joop bedacht zich niet lang en de volgende dag stond hij met z'n zieke bast op de afdeling Confektie van het bewuste warenhuis.
Hij wilde eigen rechter spelen en had de vermissing niet gerapporteerd. Iedereen hield hij in de gaten; mannen, vrouwen en kinderen; chefs en cheffinnen, verkopers en verkoopsters. En zoals hij hen zag, zo zagen zij hem. Na een paar uur werd hij snikkend verwijderd.
De volgende dag was hij er weer en nu stelde hij zich verdekt op.
Na enige tijd viel zijn oog op een man met een grote zwarte baard, die, gehuld in een groene cape, zich op verdachte wijze