de plaats van de vrouw sterk veranderd is sinds de oude ideologische tijd. De kinderen slapen nog wel nooit thuis, zoals in de meer gematigde (en talrijker) Mapai Kibbutzim, maar zij hèbben toch een echt thuis en de vrouwen besteden veel meer tijd zowel aan haar eigen kinderen als aan die van anderen. Tegelijk zijn de bezigheden voor vrouwen er door de mechanisatie van de landbouw op achteruitgegaan en het is nu weer het oude patroon: keuken, schoonmaken, kinderen, scholen en een paar eentonige fabriekswerkjes. De mannen die ik sprak waren daar geen van allen gelukkig over; de meningen van de vrouwen verschilden.
Het is toch nog een heel ander soort leven, en prettig voor mensen die ervan houden. Dat was mijn gewone beleefde commentaar, waarmee ik de belediging van het ‘wegvluchten uit de wereld’ vermijden kon; maar de leden van de Kibbutz waren er niet tevreden mee. Zij wilden zichzelf nog steeds zien als ‘de voorhoede van Israël’, al konden zij niet meer zoals vroeger verlangen dat de grondslag voor een nieuwe levenswijze voor de hele wereld bij hen herkend zou worden. De vroege Kibbutznik brachten werkelijk vaak het Messianisme van de Joodse legende over in de wereldlijke en sociale praktijk. ‘Waarom komen er geen nieuwe leden bij?’ - ‘Zij kunnen niet tegen onze manier van leven’ - of soms nog harder uitgedrukt: ‘Zij zijn geen geschikt mensenmateriaal voor een levenswijze die moreel en fysiek zoveel vergt’.
Intussen zijn getallen nog steeds niet de enige maatstaf. ‘Onze invloed is veel groter dan het percentage: de helft van de officieren in het leger komt uit de Kibbutz, en zestig procent van de Knesset. Wij zijn nog altijd de ware “pioniers”, de elite.’
Daar kwamen dan de meest gecompliceerde gesprekken van. Misschien speelde ik een beetje vals, want wij hinken allemaal op twee gedachten als het over elites gaat. Ben ik tegen ze, of wil ik zelf lid zijn van een nieuwe en hervormde elite, gewoonlijk aangeduid als de ‘intelligentsia’? In de Kibbutz zei ik: ‘Jaja, jullie zijn zoiets als de oude Engelse kostscholen, een soort landelijke aristocratie die opgeleid wordt voor de dienst aan de gemeenschap.’ Sommigen vonden dat aardig, anderen niet.
Had u gedacht, mevrouw, dat het misschien iets zou zijn voor uw moeilijke dochter om eens een poosje in een Kibbutz te werken? Het zou wel goed voor haar zijn voor een paar jaar (of een paar maanden - misschien zou ze het een paar weken uithouden). Het kan geen kwaad als ze niet-Joods is, integendeel, want de meeste Israëli's hebben allang genoeg van de Joden van de Diaspora die nooit ophouden over ‘de religieuze kwestie’. Wel moet ze beseffen dat de Kibbutz geen psychiatrische kliniek is, zoals mij verschillende malen verzekerd werd. Er wordt geen ‘oplossing’ voor persoonlijke problemen aangeboden. Het is nog altijd een sociaal experiment in de ware zin van het woord, en voor welslagen is zorgvuldige voorbereiding en opleiding gewenst.
Mijn indruk was dat iedere gemeenschap het best op zichzelf beoordeeld kon worden, als een eenheid die, hoewel niet meer in economische zin, tenminste moreel in haar eigen behoeften kon voorzien. Voor de meeste Kibbutznik die ik sprak was dat niet genoeg: zij wilden ook een licht voor Israël zijn, zij wilden Sion vinden in de melkemmers en erkend worden als de pioniers van 1960 net zo goed als van '20 en '30. Dat zijn ze toch niet. Er is zelfs iets reactionairs aan hun weigering om in te zien dat Israël nu te stellen heeft met de problemen van een geindustrialiseerde nieuwe staat. Het zwaartepunt ligt in de straten en fabrieken van Tel Aviv, niet in de nederzettingen van noord-Galilea, waar geploegd wordt achter prikkeldraad onder de ogen van de Syrische artillerie.
De meeste studenten in Tel Aviv deelden en versterkten mijn skepticisme over de Kibbutzim. Er komen niet veel studenten uit, en de enkele die er zijn gaan vaak verloren voor de Kibbutz nadat die voor hun studie betaald heeft. In Kfar Blum sprak ik een man die voor zijn Kibbutz een heel welvarend motel beheerde en die een eigen universiteit voor de Kibbutznik wilde oprichten, om hun waarden te kunnen handhaven. Anderen vonden dat onuitvoerbaar, maar ik sprak er maar één die zei: ‘Als we onze jongeren op die manier moeten isoleren kunnen we beter meteen uitscheiden.’
‘Pionierswerk’ bepaalt de Zionistische gedachten - iets nieuws en vernieuwends doen, een leven en gemeenschapsvormen scheppen waar er nog geen waren. Vroeger waren het de Kibbutzim, nu is het de woestijn: de geweldige openbare werken waarmee nog steeds land wordt gewonnen in de Negeb. Er is nog een andere soort pionierswerk die mij is bijgebleven als typerend voor Israël, hoewel de vruchten ervan ook in het land zelf niet ruim bekend zijn. Acht jaar geleden schreef een jonge litteraire criticus een artikel in een krant waar hij een meer samenhangende politiek voor openbare vermakelijkheden en voortgezet onderwijs aanbeval. De burgemeester van Haifa las het stuk en zei, als een koning in een