| |
| |
| |
Een plaatje dat je nooit vergeet
Jos Ruting
Eerst in Amerika
Ik las in een krant; De Newyorkse politie beschikt uiteraard over de laatste uitvindingen om misdadigers op te sporen, en ik vroeg mij af wat die krant met het woord uiteraard bedoelde. Wij weten veel, wij leren elkaar ‘Amerika brengt u het goede der aarde’ en volgens geleerden moet Amerika God's own country zijn. Zo'n land is een heilig land en in heilige landen zijn de mensen goed, zij doen geen uitvindingen om misdadigers op te sporen, die uitvindingen zouden overbodig zijn.
Misschien bedoelde de krant dat elke laatste uitvinding altijd en vanzelfsprekend een amerikaanse uitvinding moet zijn. Zoiets zal het wel zijn. In gewone ontwikkelingslanden doet deze of gene een oude uitvinding, in Amerika is elke uitvinding een laatste uitvinding, iets dat nieuw, dat bewonderenswaardig is.
De laatste uitvinding om iets op te sporen heeft met kunst en zelfs met kunstnijverheid te maken, met kieken, knippen, plakken en bijtekenen, met de zelfwerkzaamheid die Daan Hoeksema ons vijftig jaar geleden bijbracht met zijn grote boek ‘Met schaar en lijmpot’.
Een amerikaans politiegeleerde had ontdekt dat het mensengezicht 608 verschillende typen heeft. Gezien het feit dat de planeet 3,2 miljard mensen rijk is, leek mij dit aantal typen niet groot maar het is groot zegt de bioloog Hillenius, het aantal typen onder cavia's is kleiner. Die dieren lijken op elkaar zoals Dubbele Lotje, zoals de pindachinezen van voor de oorlog. In elk geval moet die politiegeleerde buitengewoon scherpzinnig zijn. Zijn uitvinding nu, komt hierop neer dat hij foto's van mensen verknipt, plakt en bijtekent op aanwijzingen van ooggetuigen van een misdaad. Met behulp van aldus ontstane plaatjes gelukt het in Amerika om misdadige mensen te vinden, hetgeen bewijst dat de amerikaanse ooggetuigen buitengewoon scherpe waarnemers zijn en ook dat die buitengewoon betrouwbare inlichtingen verstrekken.
Het maken van zo'n plaatje duurde vroeger niet minder dan vier uur maar met behulp van een nieuwe machine, ook een der laatste uitvindingen, gaat het nu al in vijftien minuten.
Men zegt van Frans Hals dat hij razend snel werkte maar ik geloof niet dat hij ooit kans heeft gezien om één van zijn portretten binnen vijftien minuten op het linnen te werpen.
Maar goed, de nederlander is van nature een beetje traag, de amerikaan vanzelfsprekend buitengewoon vlug en ook besluitvaardig. Alleen al in New York snellen 26000 agenten, 1500 radiowagens, motorfietsen, vaartuigen en helicopters langs de wegen om, mede gewapend met de plaatjes, orde en veiligheid te verzekeren.
| |
Nu ook in Nederland
Moderne mensen geven graag een Rembrandt voor een plastic beker als die uit Amerika komt, als die nieuw is. De amerikaanse plakplaatjes zijn uiteraard bijzonder waardevol voor de politie in andere landen, vooral in ontwikkelingslanden, maar men heeft daar weinig of geen kunstenaars en dat maakt het uitermate moeilijk om van die laatste uitvinding te profiteren. In Nederland bestaat wel degelijk enige belangstelling voor cultureel werk, zelfs voor kunst en schrijverij en zo. Velen onzer kennen alle delen van de commissaris die ons nooit genoeg vertellen kan. Tot voor kort hadden wij geen tekenaars die het werk met de plaatjes in studie namen, maar de krant maakt nu melding van een beeldend kunstenaar die wij als een navolger of beter gezegd als een aanhanger van de nieuwe stroming in de amerikaanse portretkunst kunnen beschouwen. Het is de heer Schoemaker die als kunstenaar en adjunct commies bij de onderafdeling gebouwen en materieel van het ministerie van justitie werkzaam is. Hij heeft het knippen en plakken blijkbaar heel goed geleerd want hij bereikt al aardige resultaten. Het dagblad toont een paar krantenfoto's naar zijn tekeningen en noemt die ‘fotomontages’. Het werk heeft dus al meteen een goede recensie gekregen en dat is prettig voor de debutant. Aangemoedigd door het succes, zei de heer Schoemaker over zijn werk: ‘Ik hou er thuis mijn kinderen mee bezig’.
| |
| |
| |
Het herkennen van een schurk
Het werken in de praktijk met de weloverdachte afbeeldingen van een verdachte is uiteraard een kunst op zichzelf. Ik vraag mij af of kunstenaars, mensen met een scherpe blik, met groot opmerkingsvermogen, met het vermogen ook om iets en iemand te herkennen, anthropologen, biologen, of zelfs psychologen hoe dan ook in staat zijn om de loslopende aapmens aan te wijzen die op een bijgewerkte foto lijkt. Uiteraard zijn de problemen dienaangaande voor politie-deskundigen minder groot. Die zijn tot zekere hoogte helderziende door langdurige ervaring en ook door hun tot een tweede natuur geworden neiging om in alle mensen verdachten te zien. Niet voor niets zegt de vakman: ‘Voor de politie is iedereen verdacht’. De eenvoudige leek begrijpt dat er heel wat voor zijn veiligheid gedaan wordt en hij voelt zich nergens meer veilig. Dat is natuurlijk een vergissing, gebrek aan begrip voor grote getallen. Als een miljoen agenten elk met 608 plaatjes op de jacht gaan om te kijken wie op die of deze lijkt, mijn hemel dat is als niets bij drie miljard verdachten. Al zou je door een ellendige speling van de natuur op al die plaatjes lijken, het kan nog honderd jaar duren voor je gedonder krijgt. Maar hier in dit dichtbevolkte land, vraagt de leek in zijn grote eenvoud, wij hebben hier veel politie, ik wil de plaatjes zien, ik wil weten of ik er bij ben. Ik heb mijn eigen gezicht niet gemaakt maar misschien is het lelijk gegroeid en sta ik op één van de plaatjes. Zou een dokter in plastische chirurgie iets kunnen doen voor mensen met plaatjesgezichten want alle mensen zijn verdacht, ze zijn allemaal schichtig geworden. Ze jagen mij dood met die plaatjes, ze brengen mij in onzekerheid. Wat denkt u van een misdaad, een bomaanslag, een moord? Natuurlijk met een ooggetuige. Dan gaan ze een plaatje maken, dan ben ik er één, dan heb ik wat rust
door de zekerheid. Ik spreek de leek kalmerend toe, ik wijs er op dat autoriteiten nooit verdacht zijn, dat Nederland wemelt van autoriteiten, van mensen die niet verdacht zijn. Ik adviseer de leek om autoriteit te worden om niet verdacht te zijn, het is vechten tegen de bierkaai. Hij ziet alweer een nieuw gevaar. Als de plaatjes in de krant staan kan iedereen helpen om de plaatjesgast aan te wijzen, de man met het plaatjesgezicht en dan klopt dat getal ‘eenmiljoen-agenten’ niet, dan zijn er veel meer om mij dood te jagen. Denk je eens in, alle verdachten kijken nu uit naar een verdachte en iedereen is verdacht. De tipgever zal niet slapen.
| |
Oorlof mijn arme schapen
Leken zijn lastig en zwaar op de hand, ik houd van het luchtige genre. De leek zegt: ‘Het is een hoge uitzondering als de politie op een tipgever vuurt. De rustige tipgever die met weinig woorden duidelijk kan maken dat hij iets verdachts gezien heeft, hoeft niet altijd te bewijzen dat hij niet de dader, niet een medeplichtige van het door hem ontdekte misdrijf is. Tipgever zijn is aantrekkelijk. Het gaat de tipgever niet altijd om een beloning, om op de voorpagina te staan, hij wil het algemeen belang dienen of iets dat hij het algemeen belang noemt, hij wil het recht hebben om iets te doen voor datgene wat hij het algemeen belang noemt, hij wil iets hebben, hij heeft een storing’.
Ik spreek het tegen en ik denk, een leek is een patient. Vergeefs, hij zegt: ‘Iemand is veertig, trok nooit de aandacht, werd nooit opgemerkt, bestaat niet, koopt een hond om tegen te snauwen, kom hier, blijf staan, ga liggen, het helpt niet, de man heeft ongelijk dat is een bloedvergiftiging, de hersens zijn aangedaan. Het ruggemerg krijgt klachten van alle organen, het kijkt smekend omhoog, het kijkt naar het hoofd. Het hoofd moet zeggen: “Alsjeblieft, wat heb ik jullie gezegd? Had ik gelijk of niet?” Omstanders zijn er, ze staan op het hoofd, en ze juichen. De één zegt: “U had volkomen gelijk meneer. Dat was wat je noemt koppie, koppie”. De ander zegt: “Dat is sterk meneer, wij liepen maar domweg voorbij maar u had de situatie door”. Daar is de agent in uniform. Hij zegt: “U was er vlug bij meneer. Wij konden bijtijds ingrijpen. Dat was geen loos alarm”. Daar is de commissaris. Hij zegt: “Ik heb u even laten komen meneer Jansen.
| |
| |
U bent een scherpzinnig man. U heeft uw landgenoten een grote dienst bewezen. Op uw aanwijzing konden wij tot aanhouding en voorgeleiding overgaan van een zeer gevaarlijk individu. Mijn mannen zijn vol lof en ik moet ruiterlijk erkennen dat u grote opmerkingsgave heeft. Dit moet maar eens gezegd zijn, ere wie ere toekomt. U bent gestegen in onze achting, u bent nog meer gestegen in onze achting dan u al was.”
Uit de hersens van Jansen stroomt een vreugdetraan naar het ruggemerg. “In orde”, zegt het merg kort en bondig en het spuit zijn bevelen links en rechts naar alle organen van Jansen en de organen zijn gehoorzaam, ze volgen alle bevelen op. Geen maag en geen nier zijn in staat om te protesteren, het merg is bekleed met alle macht, het geneest de zieke terstond als diens hoofd onmachtig wordt om de genezing te verhinderen’.
Maar man dit is toch prachtig wat wil je nog meer, een land werd van een schurk verlost en zieke Jansen werd gezond. Misschien wordt Jansen autoriteit. En dit alles door een plaatje, uit de krant geknipt, het plaatje bij de tramkaart in zijn zak, die Jansen die tipgever werd!
O leek, o ellendige leek, hij zegt melodramatisch: ‘Oorlof mijn arme schapen’. Hij gaat mij uitleggen dat er veel zieken zijn die genezing zoeken, dat ze niet altijd gelukkig zijn, dat het land niet altijd gelukkig is, dat een schurk niet altijd de schurk is, dat niemand goed kan zien, dat alles telkens anders is, dat wij hetzelfde telkens anders zien, dat kleine verschillen grote verschillen zijn en hij zegt: ‘Ik zie het donker in’.
| |
Hè ja, gezellig
Ik weet niet wie het waren, ze zaten in de bioscoop, hoopten dat de held van de Western het beeldschone schaars geklede sterretje aan zijn brave borst zou drukken onmiddellijk nadat hij de schurk een doodklap had gegeven. Daar was een meneer en die zei: ‘Politie, wilt u even mee gaan.’ Wie was dat? Wat was dat? Waarom? Ze hadden betaald, ze wilden het eind van de voorstelling zien. Ze wisten niet dat op rij zoveel een verdachte zat met een knipseltje, een verdachte die iedereen verdacht, die het vaderland wilde zuiveren, een tipgever. Die man, hij zag het knokken niet meer, hij haalde een rechercheur en die zei ambtshalve: ‘Politie, wilt u even meegaan’.
In dit stadium van de misdaad zegt Linke Toon: ‘Verrek een rus, meisie tot volgend jaar, ik ga effe met meneer mee, denk maar pech gehad’. Linke Toon is een kampioen in het zetten van kraken, hij heeft al zoveel meegemaakt, politie gezien, rechters gezien, hij is een man van ervaring, hij kan met het schurkenbijltje hakken, hij gaat rustig mee, hij trekt aan het langste eind. Een winkelbediende, kantoorbediende, weet ik het, weet niets van dit alles is stom verbaasd, kan niet geloven dat hij verdacht is, kan niet geloven dat een onbekende meneer gelooft dat hij verdacht is.
Hadden ze maar in het park gelopen in het volle daglicht. De rechercheur had het plaatje bekeken, de man met zijn meisje en hij had tegen de tipgever gezegd: ‘U heeft zeker iets met uw ogen, u moet naar een oogarts gaan’. Maar ze waren niet in het park, de film werd donker, hij werd dramatisch. Als de rechercheur had gezegd: ‘Meneer hier is een meneer met een plaatje, hij denkt dat u Linke Toon bent mag ik even in het licht van de hal naar u kijken, hij zal zich wel vergissen, maar ik ben rechercheur, ik dien dit ambtshalve te doen’. Waarschijnlijk was er niets gebeurd. Maar een rechercheur is ambtshalve zwijgzaam, hij komt plotseling uit het onbekende, niet om iets mede te delen, om iets te vernemen. Gehakkel, gestamel, het lijkt een aarzelend bekennen, verdenking maakt verward, verwarring maakt de verdenking erger. De man met zijn meisje is geen geleerde en juist daardoor onmachtig om te doen wat Linke Toon zou doen, rustig meegaan, hij gaat zich verweren. De rechercheur haalt twee agenten met gummistokken, ze slaan de man neer, die gilt om zijn moeder die misschien al lang dood is, ze slepen hem weg. Eventuele zenuwtoevallen van het meisje laat ik hier buiten beschouwing. Ik volg de gewonde naar het bureau. Zijn naam is Jansen, hij is een zeer fatsoenlijk man, hij wordt terstond op vrije voeten gesteld.
| |
Tekenen en kleuren
Jansen is zeer verachtelijk. Hij lijkt in donker op een plaatje. Hij is gewond, hij is geslagen, hij werd verslagen, hij is zeer verslagen, hij werd een ding, zijn meisje heeft gezien dat hij een ding werd, dat hij niet grote Jan was. Hij denkt dat hij zijn meisje haat en Jansen heeft ongelijk. Zijn ruggemerg kijkt naar boven, het houdt niet van conflicten, het vreest een oponthoud. ‘Als ik wist wie het waren, ik zou ze verscheuren, twee tegen één en zullie met wapens maar ik laat het er niet bij zitten, ik zoek het hogerop’. ‘Hè toe nou Jan, ze hebbe je toch meteen vrijgelaten. Het was een vergissing. Het kwam door die klootzak met zijn plaatje. Ze komme altijd met overmacht. Stuk voor stuk kan jij die gasten vloeren. Jij lijkt op
| |
| |
die man in die film, nou een held hoor, zó zijn der niet veel.’ De gouden woorden van Sophietje. Maar in de nacht begint het weer. Onder stoelen, tafels zitten agenten, ze zitten onder het bed. Daar komen zij aan en zij slaan er op. ‘Ik vocht mij te barsten’, zegt Jan. ‘Ik kreeg de schemerlamp te grazen, ik sloeg er vier de hersens in en ik greep er één en die heb ik uit het raam gesodemieterd, ik heb mijn pols verzwikt door een knock out’. ‘Je mot naar de dokter gaan. De dokter kan iedereen beter maken, het is toch zeker geen kanker’. Jan laat het zien, hij schaamt zich, hij doet het voor Sophietje. De arts zegt: ‘Godverdomme’. Hij kende de familie, hij kende Jan als kind. Hij schrijft recepten, hij zegt: ‘Jij hebt een ongeluk gehad. Nee niet over die mensen praten, die mensen tellen niet mee. Wat jou overkwam is een ongeluk. Je moet het zo bekijken. Jij keek niet uit bij het oversteken. Daar kwam een auto aan en jij werd aangereden. De auto was defect, de remmen werkten niet maar jij had niet uitgekeken. Wat zeg je 608 portretten, levensgroot bij elke bioscoop om te kijken of je er bij bent. Laat me niet lachen. Bang voor de bioscoop. De eerste Western ga je zien en kom dan overmorgen terug. En hoe staat het met de kunst, jij kon als jongen zo aardig kleuren, je maakte tekeningen. Je hebt er wel aardigheid in, maar je hand is minder vast. Dan neem je een ansicht die kan je vergroten op ruitjes, een landschap met bomen of zo. Ik kom wel eens kijken als je wat hebt.
|
|