Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Bij het opnieuw vloeien van mijn dichtaderEen plotselinge schaamte
bracht mij mijn jeugd te binnen;
oud leed kreeg jonge vrienden,
het dichten kan beginnen!
Leed, spiegel je aan de zee,
die meid met papillotten
deint, grijs of blauw, maar voort,
zonder ooit uit te botten.
De regen zont zich op
de stoelen van 't terras
en achter in de tuin
hangt, merk ik op, de was.
Zij in mijn armen huilt;
de wind glundert zo fel,
de plassen schrompelen,
de ogen drogen wel.
Wat, de meeuw verbitterd door het uitspansel?
ik vind de boom een bos, 1 golf nat genoeg.
En een neef de branding die daar struikelt!
want weet ik veel, was Alexander de Grote een Belg?
| |
[pagina 38]
| |
VoorjaarIk verrichtte
alle de handelingen van een verliefde:
ik heb brood gehaald en een beetje stof geveegd.
ik heb lang gewacht.
ik ben naar buiten gesneld zonder overjas toen ik haar
op de landweg aan zag komen.
ik heb haar gekust en gevraagd hoe het met haar moeder ging.
ik heb haar mantel en hoedje op de kapstok gehangen.
ik heb de ketel laten zingen en de radio afgezet.
ik heb mijn boek dichtgeslagen en in de kast geborgen.
en ik heb de luiken gesloten.
Ook dit is ijdelheid als woorden zijn:
‘Wij zijn van nat vlees, levend leer’,
word er niet wakker van, liefste.
Een leugenaar spreekt waarheid
op den duur;
een eerlijk slager biedt zijn
koe geen hulp.
De slinger slaat terug, rond
draait het uur
dus zand is zand, dus, oester,
in je schulp!
|
|