Hollands Weekblad. Jaargang 4(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende F. Sivry Ik heb een diamant gevonden. Geen priester weet het nog. In Londen zei een juwelier: wij hebben lenzen, geef maar hier; ik dacht het wel, gezichtsbedrog. Gewoon kristal. 't Is zonde. Ik heb een diamant gevonden bij een vulkaan in hoog gebergte. In Leiden zei een geoloog: ik geloof niet in mijn blote oog, maar vrees voor u het ergste: de vlakken zijn geschonden. Ik heb een diamant gevonden in het gras langs de beek. In Limburg zei een boer: helaas, het kinderoog is u de baas; wij zien ze nooit in deze streek waar vroeger zwijnen stonden. Ik heb een diamant gevonden met zevenduizend kleuren. In Lemmer zei mijn metgezel: ik zeker niet en jij weer wel, dat laat ik niet gebeuren. Zij sloeg. Ik lik mijn wonden. Ik heb een diamant gevonden, als een gezwel zo groot. Een leugen, zei de specialist, ik geloof dat u de pointe mist: die lichte steen hoort bij de dood en wij bij de gezonden. [pagina 13] [p. 13] Kamer Mijn dochter zit met een pop op een stoel heel stil te wachten tot haar geluksbeker leeg is. Voorbij. Zij lopen samen, stap, stap, stap, over het grijsblauwe kleed, met een doek om hen heen. Bij de deur zegt zij: ik ben een gek oud vrouwtje dat het 's zomers altijd zo koud had. Het krijgsgehuil blijft weg, de orchideeën kijken toe, zij geloven niet in leven voor de dood. Het is pas half vier, en het geritsel van het plakspel liefkoost de ruimte. Zij maakt een stijve veer met gele eenden, gelijmd op briefpapier. Zij zucht, verfrommelt alles tot een bal en gaat de vissen voeren. De meubels wachten, voor gebruik gereed, een la half open, zitrimpels in een kussen. Het feest is over, of moet nog beginnen. Boeken zijn opgesloten in hun kaften, voor een onwillig nageslacht geschreven, sporen van vroeger leven van anderen, testamenten. Mijn dochter kan niet lezen. Zij leunt tegen mijn knie, kijkt naar de letters en vraagt verveeld wanneer het klaar is. Nog even, zeg ik, en schuif haar van mij weg. Haar lippen trekken scheef. Zij vecht zich door het donkere water en staat nu lachend aan de overkant. Vorige Volgende