De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 146]
| |
omdat alle schoonheid ontspruit uit liefdedrang, en voor wie het licht der liefde is opgegaan, is de geestelijke duisternis verdwenen en de dwalingen lossen zich op als de nevelen bij het opgaan der zon. Zijn wij de sfeer der liefde ingetreden, dan ondervinden wij, dat liefde is het hoogste beginsel, het hoogste gebod, waarnaar wij moeten handelen, en wanneer dat beginsel der liefde in ons woont, dan zoeken wij niet meer ons zelf, maar trachten anderer leven mooi en beter te maken. Dan is de macht der liefde het eenige doel van ons leven, de wet der liefde de eenige wet, die wij in vervulling moeten brengen.
Maar waar is zij, die alles omvattende, alles beheerschende macht der liefde? Leeft zij onder de menschen? Waar en hoe is zij te vinden?
Laat ons in gedachten teruggaan naar overoude tijden, toen het kanibalisme nog heerschte op de aarde. De mensch had zich reeds opgericht van zijne dierlijke houding, het hoofd naar boven; maar hij had zijne ziel nog niet kunnen bevrijden uit de sfeer der dierlijkheid; hij deed het meest dierlijke, hij slachtte zijn evenmensch, zijn eigen soort en voedde zich daarmede. Daar was eene vrouw onder hen, die het walgde het vleesch en bloed te gebruiken van haar evenmensch. Zij verhief hare stem daartegen, en in den nacht sloop zij heimelijk naar het kamp en bevrijdde den gevangene, den overwonnene in den strijd, dien het lot wachtte, dat zijne voorgangers hadden ondergaan. Zij, die vrouw, betaalde die daad met haar leven; maar haar denkbeeld had ingang gevonden bij de overigen van haar stam, en, toen ook haar vleesch en haar bloed werd bereid tot den maaltijd, walgde het de anderen en ook die anderen gevoelden eenen grooten afkeer om te eten het vleesch en het bloed van hunne zuster. Zoo bevrijdden zij zich langzamerhand uit de sfeer der dierlijkheid. Zij waren eene trede hooger geklommen op den ladder der evolutie. Langen tijd leefden de menschen in dien staat, totdat onder hen opstonden de grootsten, de edelsten van hun geslacht, die door het volk werden genoemd profeten en zieners. Zij zagen de behoefte van de verspreide volkeren en zij leidden hen in in de sfeer der dienstbaarheid. Door hoogere macht, de macht der liefde, geleid, gaven zij aan die verschillende volkeren eene wetgeving van geboden: ‘Gij zult geen afgoden dienen.’ ‘Gij zult niet begeeren wat van uw naaste is.’ ‘Gij zult de hoogere macht, die wij Jehova zullen noemen, erkennen als den Leidsman van uw leven.’ ‘Hem zult gij dienen.’ En de volkeren aanvaardden die wetgeving van geboden, zij moesten die aanvaarden; want wie zich daartegen verzette, wie die geboden overtrad, werd door steenigen gedood. Langzamerhand kwam er orde in de samenleving en de menschen waren eene groote schrede vooruitgegaan. Zoo leefden zij verder en bevrijdden hunne ziel van veel verkeerds door onderworpenheid aan de hoogere macht, die zij Jehova noemden; totdat de kreet ten hemel steeg om meer licht, om de verlossing uit de dienstbaarheid. Toen kwam Jezus. Hij belichaamde de Christus-idée. Hij bracht de blijde boodschap van de liefde des Vaders. Hij leidde de menschen uit de sfeer der dienstbaarheid in die der liefde. Hij deed teniet het denkbeeld van den vertoornden Jehova en gaf in de plaats daarvan het beeld van de macht der liefde, het lieflijk beeld van den Vader, die uitziet naar het verloren kind. Die dat kind aan zijn Vaderhart drukt, wanneer het vol berouw over zijne overtredingen tot Hem komt, en die dat kind behandelt met zulk eene liefde, dat het niet meer de hand des Vaders kan loslaten. De leer der vergelding van ‘oog om oog’ en ‘tand- om tand’ veranderde hij in de liefdeleer: ‘Hebt uw naaste lief als uzelf; zegen hen die u haten’. Maar hoewel de Meester zelf een voorbeeld gaf van dat leven van liefde, van toewijding aan den evenmensch, begrepen hem maar weinigen en dan nog ten deele. De mensch kon die grootsche idée van de macht der liefde nog niet bevatten; omdat hij zichzelf nog niet kende en omdat hij nog niet had geleerd zijne hartstochten te bedwingen. Hoewel de Meester leerde het Koninkrijk Gods is in u, keer tot uzelf in en luister naar de stem binnen in u, hechtte hij nog geheel aan uiterlijkheden. Hij kende de innerlijke waarde van zijne | |
[pagina 147]
| |
ziel nog niet; daarom trachtte hij het woord van den Meester te vereenzelvigen met zijne aardsche belangen en zoo zien wij langzamerhand het ontstaan van vormen inplaats van den machtigen drang der liefde; van dogma's inplaats van den levenwekkenden Christusgeest; zien wij het ontstaan van den dienst der doode letter inplaats van het aanbidden van den Vader in geest en in waarheid, zooals de Meester had geleerd. De kleine Christengemeente was langzamerhand ondergegaan in de massa, die den verkeerden weg was ingeslagen, en de menschen namen voortaan het surrogaat, dat de inmacht-toenemende kerk hun gaf inplaats van de ware, innerlijke, levengevende, kracht Gods, en zoo leefden zij wederom voort in de sfeer der dienstbaarheid, onbewust van hunne zielegrootheid. De hoogsten, de edelsten uit de menschheid zongen in hun epos van de macht der liefde, of beeldden haar uit in dicht- of schilderkunst, in marmer of in het rijk der tonen, en de menschen voelden de aanraking met die hoogste macht der liefde, werden machtig ontroerd en roemden hare schoonheid; maar zij bleven nog onbewust van die macht in eigen zieleleven. Totdat in onze eeuw een kreet werd gehoord uit den boezem der volkeren om meer licht, om de bevrijding der ziel uit de duisternis. En velen der hoogsten, der edelsten, bewust van hunne hooge roeping, maakten zich op, gedrongen door eigen zielsverlangen, om meer licht te brengen aan de menschheid. Uit alle oorden der wereld komen stemmen tot ons in geschriften, opdat het menschdom moge terugkeeren van den dwaalweg tot de ware leer van Jezus, tot eenvoud en reinheid van zeden, tot de ware broederschap. De één wijst ons op die kleine gemeente van eerste Christenen, die wedijverden in het goeddoen; de ander vestigt onze aandacht op de kwakers, eene nederzetting in Amerika, wier leden bekend stonden om hunne weldadigheid en rechtvaardigheid; een derde schrijft over de Buchoboren in Rusland, of toont ons de Hernhuttersgemeente - de beide laatste uit onze dagen - als zoovele voorbeelden van den drang der menschen naar het ware liefdeleven om de menschen te brengen uit de sfeer der dienstbaarheid in die der liefde. En zij, die trachten te luisteren naar die roepstem, in wie die macht der liefde is ontwaakt, zij staan als in het heiligdom des Vaders en voelen zich Zijne kinderen. En van uit dat heiligdom zien zij op tot het blauwe uitspansel, alsof zij daar goede bekenden waren; alsof zij hadden vertoefd in dien zuiveren ether, in die hoogere sfeer; alsof zij hadden rondgezweefd in die onmetelijke ruimten. En in die oogenblikken van innerlijk aanschouwen zien zij de schoone aarde rondom zich als de stoffelijke, de eindige uitdrukking, waardoor het geestelijke, het Oneindige; waardoor God, de hoogste Liefde tot volmaaktheid komt. Hun oog aanschouwt de lieflijkheid der bloemen, de schoonheid en reuzenkracht der boomen; hun oor hoort het gejubel van het koor der vogelen, het bruisen der stroomen en zij verstaan het innerlijk wezen van al die verschillende stemmen, die opstijgen uit dat innerlijk zijn als hulde, gebracht aan den Schepper, en hunne ziel stemt mede in in het Halleluja van het Universum. Het klein gedoe der menschen wordt nog kleiner bij de aanschouwing van de Majesteit van die groote Godsidée van harmonie en schoonheid, van volmaakte liefde, dat zich aan hun geestelijk oog ontrolt. Zij zouden het de menschen, die hen omringen, hunne broeders en zusters op den levensweg, wel willen toeroepen: ‘Bedenkt, dat gij tot iets hoogers zijt geschapen, dan waarvoor gij slaaft en zwoegt; dat uw eentonig sleurleven u niet kan voldoen’. ‘Bereidt uw huis, want gij zult sterven’. ‘Bereidt uwe geestelijke woning in het Vaderhuis: want gij gevoelt toch, dat uwe aardsche u zal ontvallen’. ‘Beklimt met ons den berg van Gods heiligheid’. Op dien top zal uwe moeite worden beloond; daar is de tempel van Gods liefde, van waaruit het ware leven ontspruit. Daàr zult gij ervaren, dat gij uzelf hebt verlost uit de gedachtensfeer der dienstbaarheid, de sfeer van getob en gezwoeg, van den strijd om het bestaan; van het jagen naar aardsche goederen, naar genietingen, naar aanzien en eer, en dat gij zijt ingegaan in de sfeer der liefde, de sfeer van het kindschap Gods, de bewuste erfgenaam, medebezitter van de hoogste macht, de macht der liefde. Op dien top zult gij zien de stralen van de zon der gerechtigheid, die de harten koestert en vatbaar maakt tot wederliefde; tot die reine, volmaakte liefde voor onze medemenschen; waarin de Meester ons voor- | |
[pagina 148]
| |
ging: ‘Die de minste wil zijn onder u, die zal groot zijn’. En ‘die zijn leven verliest in den liefdedienst der menschheid zal hetzelve behouden’. Wij allen weten het, dat die weg gaat langs doornen en distelen, en dat wij daar niet langs kunnen gaan zonder onze voeten te wonden. Dat wij op dien weg menige moeilijke les hebben te leeren. Dat wij voortdurend tot onszelf zullen moeten inkeeren om te komen tot zelfbeproeving en zelfverloochening; maar het zal ons op dien weg ook duidelijk worden, wat het doel is van ons aardsch bestaan. Wij zullen de verklaring vinden van veel, wat ons te voren duister toescheen; wij zullen het antwoord ontvangen op menige vraag, de waarde erkennen van al de wendingen in onzen levensloop en wij zullen zegenen de Vaderhand, die ons leidde. Op dien weg zullen wij leeren verstaan het woord van onzen Vader, dat de Meester ons bracht: ‘Ik wil geen offeranden van mensch of dier, geen te Deums na bloedigen strijd; Mijn wil is, dat vrede en rechtvaardigheid zal heerschen op de aarde; Mijn wil is, dat de geest van reinheid en waarheid onder u zal wonen. Dat gij vergeven zult, dengene, die u iets misdeed. Dat gij medelijden zult hebben met uwen zwakken broeder, met uwe lijdende zuster. Ziet, ik geef U een nieuw gebod, dat gij liefde zult hebben onder elkander. Dat gij zult zijn één volk, verbonden door den band der liefde, met één taal, de taal der liefde, die door ieder kan worden geleerd, door ieder kan worden verstaan. En de Meester vervolgt, aanvullend het woord van den Vader: ‘Niet het geloof aan mijn bloedig kruis kan u dekken voor de eeuwigheid; dat kruis kan u slechts doen zien, waartoe het fanatisme van den mensch in staat is; maar het betrachten van de lessen, die ik u bracht van den Vader’. ‘Zij zullen de steenen zijn voor den bouw van uwe geestelijke woning.’ En met deze levenslessen van den Meester in hoofd en in hart zal liefde ons wachtwoord zijn, en zullen wij ons leven heilig houden van alle besmetting der ongerechtigheid. Onze toetssteen bij de beoordeeling van alles, van kleine zoowel als van groote gebeurtenissen in ons eigen leven en in dat van anderen, zal zijn ‘Liefde’ en bij elk motief, dat ons leidt tot daden, zullen wij vragen: ‘Is het liefde, dat mij leidt?’ ‘Zouden wij handelen in den geest van onzen Vader?’ - Dan krijgen wij een anderen kijk op het leven rondom ons, op al het gewoel en gedruisch der wereld. Op wereldgebeurtenissen met hun bloedige tooneelen van oorlog, van misdaad en ellende. Op sociale toestanden met hunne handhaving van wetten, ondanks het onteerende daarvan, ondanks de belemmering voor den vooruitgang van het volk. Op handels-usance, die zooveel onrecht verbergt onder dien schijnschoonen naam. Op beurs-manupilaties, waar velen zich dagelijks mede bezighouden, kansen berekenend om zich schatten te verzamelen. Dan òok zien wij de mooie levens, die ondergaan lichamelijk en geestelijk in onkunde van de wet van oorzaak en gevolg; in onkunde van de ware schat des levens, de macht der liefde, onbewust nog van de sluimerende krachten in hunne eigen ziel. En ondanks eigen schoon zieleleven, overvalt ons groote droevenis. Wij begrijpen de droeve klacht van den Meester: ‘Jeruzalem, hoevele malen heb ik u willen vergaderen gelijk een hen hare kiekens, maar gij hebt niet gewild,’ en wij vragen: ‘Arme menschen, waarom verkiest gij de duisternis boven het licht?’ Hoevele gezanten Gods zijn tot u gekomen en komen nog dagelijks tot u om uwe gedachten opwaarts te voeren naar de oorden van het licht; maar gij stelt uwe stoffelijke belangen hooger dan uwe geestelijke. Wanneer het oogenblik komt, dat uw geest het stofkleed ontvalt, zal die geest niet kunnen opstijgen naar boven, naar het Vaderhuis; maar uwe ziel zal gekluisterd zijn aan de aardsche sfeer; omdat gij in uw aardsch bestaan slechts stoffelijke, aardsche gedachtenbeelden hebt gekoesterd. Uw geest, die eeuwig is en niet te vernietigen, die u geen aandacht waard was in Uw aardsch bestaan, zal als eene arme zwerveling ronddwalen; totdat ook bij u de behoefte zal ontwaken naar het hoogere leven en gij zult opzien naar boven; vanwaar de hulp dan ook zekerlijk zal komen. - Veel leed en smart zal ons allen worden bespaard, indien wij dagelijks inkeeren in ons zelf en luisteren naar de stem van ons innerlijk zijn, van ons hooger zelf, dat ons in alle omstandigheden van het leven den rechten weg wijst, den weg naar boven. En, opwaarts ziende, onze gedachtenbeelden brengen in harmonie met de eeuwige wet der liefde. | |
[pagina 149]
| |
Laat ons bidden om te mogen ontvangen dien liefdegloed, die onze ziel zal verwarmen. Laat ons zoeken dat liefdevuur, het Vaderhart, om te mogen vinden den weg des levens. Dan zullen wij zijn nadergekomen de verheven Christus-idée, de Liefde, die alle schoonheid in zich sluit in hemel en op aarde. Onze liefdedrang zal de nimbus vormen, die ons hoofd omlijst, waardoor wij zullen worden gekend door de gezanten des Vaders. Onze moeite en zorgen zullen worden veranderd in de schoonste bloemen, die een welkom zullen zijn, als wij onze woning betreden in het Vaderhuis. Wij zullen niet meer behoeven te vragen: ‘Waar is zij die allesomvattende, allesbeheerschende macht der liefde?’ ‘Leeft zij onder de menschen?’ ‘Waar en hoe is zij te vinden?’ Want wij hebben haar ontdekt in de evolutie der menschheid, wij hebben haar gevonden in ons eigen hart. En al kunnen wij niet dadelijk komen tot de volle ontplooiing daarvan, wanneer het beginsel der liefde in ons woont, zullen wij het zien groeien tot eene groote kracht. Dan zijn wij dragers van de macht der liefde, dragers van Gods heerlijkheid. Gelouterd in de school der smarte, geschoold in de school der eenvoud en der reinheid, zijn wij waarlijk geworden adepten, navolgers van den Meester. Hij noemt ons zijne broeders, zijne zusters, omdat wij, in ons streven om liefde te geven aan anderen, één zijn met hem in de liefde des Vaders. Niets kan ons scheiden,
Leven noch sterven;
Heden noch toekomst,
Klove noch rots.
Niets ons ontrooven, niets ons ontvreemden
van ons heilig erfdeel:
De liefde Gods.Ga naar voetnoot*)
Arnhem. N.E.-G. |
|