| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Gé. - Hartelijk dank voor Uw briefje. Daar ik geen bontmuts bezit, noch iets wat daarop gelijkt, en op den bewusten avond bovendien ook niet ben uitgegaan met een avondmantel, kunt gij mij onmogelijk in zulk een toilet zijn tegengekomen. Het was jammer van Uw mislukt bezoek. Heerlijk dat het met Uw jongen weer in orde is. -
M.B. - Hartelijk dank voor inlichting. Zie vorige Lelie.
Narcis. - Inderdaad hoorde ik in lang niets van U, en vind het dus prettig weer eens te vernemen hoe het bij U staat, en ook dat een nieuw geluk U wacht. Wat Uw vraag dienaangaande aangaat, zeker geloof ik dat een stukje daarover - dat gij in de ged: gratis kunt plaatsen (eenmaal) - misschien succes zal hebben. Ik heb althans meermalen op die wijze abonnés of lezeressen kunnen helpen van weerszijden. Zelve weet ik niemand die mij persoonlijk voldoende bekend is om haar te durven recommandeeren. Ik ben in dat opzicht zeer voorzichtig. - Dus, maak zelve een stukje, inhoudend Uw eischen en wenschen, en zendt het mij dan maar. - Ja, natuurlijk herinner ik mij heel goed alles wat ge indertijd mij schreeft omtrent Uw zuster, en ik heb diep medelijden met haar.... M.i. is Engeland en zijn verrader-rol de schuld van alles. Waarom ook zijn anders drie eerlijke Engelsche ministers terstond uit het kabinet getreden, indien ook zij niet - zooals zij trouwens openlijk verklaarden - deze onoprechte politiek afkeurden! Engeland wil in troebel water visschen; dat is altijd zijn tactiek geweest, de geheele geschiedenis dóór. - Ja, indien men meebeleefde, zooals ik, de Duitsche toestanden vlak vóór en gedurende den oorlog, dan wordt men innig geroerd door zulk een eendracht, vaderlandsliefde, en vertrouwen in het beleid des Keizers! Men kan zich dat niet voorstellen als men het niet zelf heeft gezien met eigen oogen. De bezieling, die uitgaat van de Duitschers, die kennen onze koelere, nuchtere Hollanders eenvoudig niet, en begrijpen hen daarom niet. Het is juist zooals gij zegt: het is onzin te spreken van ‘Duitsche’ gruwelen, ‘oorlogs’-gruwelen, dat is het woord dat hier op zijn plaats is, want, alle slechte hartstochten worden in elk volk ontketend door zulke toestanden van wreedheid, ellende, wraakzucht. En daarenboven, hoe gedragen wij-zelven
ons, den goeden niet te na gesproken, reeds nu in vredestijd! Om van onzen Atjeh-oorlog en de daar begane gruwelen niet eens te spreken! Enfin, elk onpartijdig mensch denkt er zoo over als ik. Het kwaad begaat de pers, die in dezen wordt betaald (behoudens natuurlijk de eerlijke uitzonderingen) om te stoken, en de ‘Duitsche gruwelen’ dienstbaar te maken aan Engelsche belangen. - Hartelijk dank voor Uw goede wenschen.
Jenny. - Het doet mij altijd veel genoegen van nieuwe correspondenten te hooren dat zij mij gaarne lezen. Dat is dus niets te veel van mijn tijd gevergd. Ik geloof inderdaad dat ik eerlijker ben dan de meeste vrouwen (en mannen); dat ligt nu eenmaal in mijn natuur. - Wat nu Uw vraag aangaat, gij behoeft er niet aan te twijfelen dat heel velen onder de journalistiek zich laten betalen door buitenlandsch geld voor hun zoogenaamde verontwaardiging. Zij, die achter de schermen kunnen zien, weten dat ook heel goed, en gij zijt nog heel naïef indien ge U zooiets niet kunt voorstellen van ‘ontwik- | |
| |
kelde, beschaafde menschen’, want helaas, die zijn dikwijls nog veel erger dan de rest, omdat zij, juist door hunne positie, zooveel meer gelegenheid hebben tot bedriegen en liegen, onder den schijn van rechtschapenheid en betrouwbaarheid, dóór hun stand en invloed. Het spreekt echter vanzelven dat ik de namen van zulke menschen en personen niet openlijk kan noemen, indien ik niet de meest-afdoende, voor de rechtbank deugdelijke bewijzen in mijn bezit heb. Juist daarop komt het aan, op die bewijzen voor de rechtbank. Niets is onzekerder en meer afhankelijk van allerlei nietigheden dan een proces, en niet zonder reden placht daarom mijn overleden vader, die, als advocaat-generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden, ons hoogste rechts-college, een jarenlange ondervinding achter zich had, te zeggen: Hoe rechtvaardiger een zaak is, hoe méér kans dat men haar voor het Gerecht verliest....
Eene medestrijdster. - Alles komt zoo spoedig mogelijk. Hartelijk dank voor Uw vriendelijke toevoeging voor mij bestemd.
E.R. te Apeldoorn. - Gáárne voldoe ik aan Uw wensch... De volgende week denkelijk.
P.V. - Vriendelijk dank voor Uw briefje. Ik heb zooveel plaatsgebrek, dat ik het bijgevoegde niet kan plaatsen. - Intusschen vriendelijk gegroet.
Jet. - Hartelijk dank voor Uw vriendelijk briefje. Verontschuldigingen zijn heelemaal overbodig. - Heerlijk dat die zorg althans nu weer vooreerst van U is afgenomen; zooals gij terecht schrijft, het andere leed moet de tijd U leeren dragen. En gij zult zien dat hij dit ook doet. - Ja, als het moet en als men wil dan krijgt men altijd kracht naar kruis in zulke omstandigheden. Dat heb ik zoo dikwijls gezien, en ook zelve ondervonden. Onze zenuwen helpen dan mede om ons er boven op te houden. Tóch ben ik het óók met U eens dat er een Iets is dat ons leidt en vasthoudt in die donkerste uren... Neen, ik vind wel degelijk dat men door het spiritisme veel leert verstaan wat men vroeger niet begreep. Vele dingen ook, die mijzelve niet klaar waren, zijn mij in den laatsten tijd duidelijker geworden door de gesprekken die ik er over voerde met ernstige spiritisten. Het is met die zaak als met elk ding van beteekenis, men moet het onderzoeken, er over nadenken, met anderen, die er meer van weten, erover spreken. Aan de openbaringen van séances hecht ik-voor-mij dan ook nog minder dan aan degelijke studie. Dat séances niet altijd bedrog noch inbeelding zijn, dat is zoo afdoend en zoo overtuigend bewezen, reeds sinds eeuwen, dat ik voor mij dat séance-bewijs sinds lang niet meer noodig heb. - - Neen, lieve Jet, den Duitschers is de geestdrift aangeboren, wordt die niet ‘ingegeven’ - zooals gij denkt. Heusch, men moet dat land, die bevolking kennen, om over hun aard te kunnen oordeelen. Gij praat in dat opzicht zoo recht de geijkte Hollandsche couranten-praatjes na. En, wat weet ge toch af van de straffen opgelegd door Duitscherszelf aan hen die werkelijk misdrijven begingen? Herinnert ge U niet hoe ik in de Lelie vertelde (ontleend aan een zoo onverdachte bron als een Fransch blad: Excelsior)
van dien Duitschen generaal in Brussel, die de onhebbelijkheid van een zijner officieren jegens burgemeester Max terstond strafte met arrest van den officier, terwijl hij-zelf den burgemeester zijn excuus liet aanbieden. Of ook, herinnert ge U die mededeeling van Stijn Streuvels, dat de Duitsche onderofficier, die bij hem wijn trachtte te stelen, terstond alles moest teruggeven op last van zijn luitenant. Het spreekt immers vanzelf dat er menigmaal gruwelen gebeuren (in oorlogstoestand), waarvan de officieren, Duitsche, noch Fransche, noch Engelsche, eenig vermoeden hebben. En, aan den anderen kant spreekt het óok vanzelf, dat wij hier te lande niet bericht ontvangen van elken gestraften gruwel. (Al zou dat trouwens ook het geval zijn overigens, geloof maar gerust dat partijdige Bladen, als b.v. de Telegraaf, die berichten niet eens zouden opnemen). Al kent gij hier te lande ook eenige of meerdere Duitschers, toch kunt ge niet oordeelen over het volk, de natie, als ge nooit zijt geweest in het land-zelf, zelfs niet eenmaal tijdelijk. Want, hier te lande blijven die menschen vreemdelingen, uit hun omgeving gerukt, dikwijls zelf zich niet gelukkig gevoelend hier. En dan ook, naar enkele individuen mag men toch geen geheele natie beoordeelen! Die moet men leeren kennen in haar verband van samenleving, als maatschappij. Overigens hebt gij groot gelijk dat elk volk en elk land op zijn beurt zeer leelijke bladzijden heeft in zijn geschiedenis.
Woord voor woord ben ik het met U eens dat het stilzwijgen van predikanten en onderwijzers over den oorlog-gruwel is een misdaad en lafhartigheid. Juist daarom is de brochure, die ik onlangs besprak, zulk een edele daad. - Wij-vrouwen echter, wij-ook hebben ons veel te verwijten nog steeds, omdat we niet durven; althans de anderen niet, ik wel. Ik durf het in 't openbaar zeggen dat ik oorlog en militairisme verfoei, maar de meeste vrouwen verschuilen zich in dit opzicht achter phrasen. En juist dáárom gaat er zoo weinig kracht uit van de vrouw, omdat zij zoo laf is en zoo bang. Hartelijk dank voor Uw schrijven. -
Jim. - Na lezing van Uw stukje en Uw laat sten brief heb ik besloten het stukje te behouden voor het a.s. Oude-Jaar. Ik vind het zoo jammer, dat gij niet wat duidelijker schrijft, want dat zou de lezing veel veraangenamen. Uw stijl is vlot en levendig, maar gij maakt U schuldig aan de gewone fout van dillettanten, gij werkt namelijk Uw gegeven niet uit, het is niet meer dan een episode, zonder eigenlijken inhoud. - Wat Uw hartelijk schrijven aanbelangt, ik geloof dat leed loutert of... verbittert. En ik durf wel van mijzelve zeggen dat het leed op mij die laatste uitwerking niet heeft gehad, integendeel mij leerde heel veel ruimer te denken, te oordeelen, heel veel meer te begrijpen en te vergeven, dan toen ik een jong overmoedig ding was. Daarom zou ik mijne ervaringen - al zijn ze soms heel droevig geweest - niet willen missen. De een heeft dezen weg noodig, en de ander dien. Datgene wat absoluut troosteloos is, dat is het niet weten te leeren van en door het leven, het blijven staan op hetzelfde doode punt.
| |
| |
Treurig-genoeg zijn er velen van wien men op hun ouden dag dien indruk krijgt. Alles wat het leven ons had te zeggen, dat is als het ware nutteloos en noodeloos aan hen voorbijgegaan. De spiritisten gelooven dat dezulken hierna opnieuw zullen moeten leeren van voren af aan, en ik vind in die opvatting iets vertroostends, en tegelijk ook bevredigends voor veel raadselachtigs, aangaande hen van wien wij niets meer hooren, en die misschien reeds in een hooger sfeer zijn, van waar ze ons niet meer kunnen bereiken, omdat hun geestelijk leven en geestelijke ontwikkeling hier op aarde hooger was dan van de groote massa, die nog opnieuw een leerschool dóór heeft te maken.
Ik heb voor iedereen tijd, maar gij hebt goed geraden dat ik uit Uw kort zakelijk briefje niet vermoedde hoezeer gij prijs zoudt stellen op mijn uitvoerig antwoord en belangstelling. Het gebeurt mij zoo dikwijls dat ik van geheel onbekenden - soms niet eenmaal Lelie-lezers, - bijdragen ontvang alléén om de opname, en onder die laatste rubriek rangschikte ik, eerlijk-gezegd, ook U. Intusschen, Uw terughouding, ook ten opzichte van dat andere geval, kan ik mij zeer goed indenken. Mij-ook zou het zoo gaan als U; men zou zijn deelneming willen uiten, maar de vrees ons op te dringen, althans dien schijn op zich te laden, weerhoudt ons. ‘Likken’ is een zoo algemeen verbreide eigenschap, dat ik niet eenmaal meer verwonderd ben over hen die in dat opzicht zich vlijtig onderscheiden. - Ja, dat ik U kan navoelen, daarvan kunt ge verzekerd zijn. Het is zoo eenvoudig wáár, het korte woord van Heine:
Es ist eine alte Geschichte,
Doch bleibt sie immer neu;
Und wem sie just passiret,
Dem bricht sie das Herz entzwei.
Wij denken dan dat we zullen doodgaan, of het nooit zullen te boven komen. Maar, we komen het toch te boven. En de meesten onzer trouwen daarna, en worden heel gelukkige menschen. Nogtans, als het echt is geweest, zie dan blijft de scheur een litteeken nalaten, dat ons innerlijk veranderde, voor altijd maakte tot een nieuw wezen....
Indisch-Gast. - ‘Wat ik wel van U denk’ - vraagt gij. Wel, heel-eerlijk gezegd: dat gij niets aardig noch hartelijk zijt geweest. Et voila! ‘Ik zeg de waarheid.’ Gij schijnt van mijn gangen bijzonder goed op de hoogte te worden gehouden. Ik geloof namelijk dat ik nog nooit ergens ben geweest, of ik vernam later van U dat ik er ben gezien door een Uwer talrijke vrienden (of vriendinnen (?)) In het laatste geval heb ik daar niet ‘getead’, was er wel aanwezig omstreeks dat uur; ik was er te dineeren gevraagd door kennissen, maar bedankte, en zocht hen toen op na de vergadering. Nu zal Uw nieuwsgierigheid wel tevreden zijn gesteld? - Ik geloof dat gij een erg gemakkelijk leventje hebt, en veel te weinig ernstige zorgen; dat maakt U week voor U-zelven. Zoo stel ik mij U voor, óók naar wat onze gemeenschappelijke kennissen over U zeggen of schrijven. - Als gij niets leest over den oorlog, dan kunt ge ook moeilijk beoordeelen of en in hoeverre Duitschland daaraan méér schuld draagt dan een andere mogendheid. Maar toch kan ik mij Uw standpunt volkomen begrijpen als gij schrijft: ‘Ik lees geen enkele courant; 't is allemaal leugen, alles wat wordt weerlegd en weersproken.’ Zoo is het inderdaad. Niemand kan als leek en als buitenstaander oordeelen noch veroordeelen. Heerlijk wat ge schrijft over Koning Albert. Dat herhaal ik woordelijk:
Ze hopen zeker allen op de kleine kans er heelhuids van af te komen. Ik zou er voor bedanken. Al die vorsten nu vind ik mispunten en ellendelingen. Zij zijn verantwoordelijk, en ik zou wel eens willen zien welk minister mij - als ik koning was - tot oorlog dwong als ik niet wou. Ik zou niet willen, tot in der eeuwigheid niet. Daarom haat ik ook koning Albert, en ben 't eens met U: hij had dóór moeten laten, en zeggen: Passez, mais je proteste, en dan dadelijk 't zelfde tegen Frankrijk en Engeland berichten. Maar ik geloof dat koning Albert 't al ééns was met die twee.
Zoo juist denk ook ik er over; maar de meeste menschen schijnen het integendeel vreeselijk ‘dapper’ te vinden een ander, een geheele natie, op te offeren voor eigen diplomatieke bedoelingen. Indien men weet, - zooals in het geval België - niet te zijn opgewassen tegen een groot Rijk, dan moet men toegeven; of dit onrechtvaardig zij of niet, het is in het belang der ongelukkige bevolking. - Uw beschouwing over de door U genoemde verschillende nationaliteiten deel ik im grossen und ganzen, alleen heb ik wèl Duitschers ontmoet die óók ‘heeren’ waren, en heb wèl sympathieke officieren-ook gekend onder hen, al zijn zij in de minderheid. Uw oordeel over de Fransche natie is m.i. zéér juist. Hare zoogenaamde ‘ridderlijkheid’ is er sinds lang uit, en veranderd in een grofheid van optreden die sterk afsteekt bij de distinctie van den welopgevoeden Durchschnitt-Engelschman uit alle klassen. -
Ik kan wel zien dat gij veel omgaat met vrouwen, want gij hebt een verbazend goeden kijk op hare eigenschappen in zake valschheid jegens elkaar, en onoprechtheid en veranderlijkheid. Toch geloof ik dat ook een vrouw heel dikwijls, evengoed als een man, kan lijden aan gekwetste ijdelheid, en, evengoed als hij, heel licht op haar teentje is getrapt. En, of zij dan zoo veel verzoenlijker is gestemd dan hij, dat zou ik nog zéér betwijfelen. De man is zonder twijfel evengoed ijdel als de vrouw. Dat feit heb ik duizenderlei malen geconstateerd, en mij er mee geamuseerd. - Zijt gij niet een beetje verliefd? Uit het slot van dit gedeelte van Uw brief leid ik namelijk af wel spoedig iets naders daaromtrent te zullen vernemen? Misschien is dat dan ook wel meteen het excuus voor Uw lang stilzwijgen. -
Ja, doe dat, zend mij de honden-photo's. Ik vind het zoo prettig die photo's mijner onbekende of bekende hond- en poes- en paard-vrienden alle om me heen te hebben. Ze bedekken met hunne lieve trouwe gezichten een gróót gedeelte van den wand boven mijn schrijfbureau. - - Onder hunne eigenaren zullen er misschien wel zijn, die het valsch met mij meenen, maar zij-zelven zijn in elk geval allen steeds dezelfden in trouw en aanhankelijkheid. En dáárom heb ik hen allen lief. - -
| |
| |
De woorden van Uw vroegeren leeraar zijn eigenlijk dezelfde van Ibsen's Volksfeind. Die Volksfeind, dr. Stockmann, veracht de ‘compacte Majorität’. Uw leeraar placht te zeggen: ‘De minderheid heeft doorgaans gelijk. Zij zijn 't die nadenken, die een waarachtige opinie durven hebben, zij zijn 't die niet met de groote massa meepraten, zooals de meerderheid.’ Volmaakt mijn opvatting! Ik geloof dat ik dáárom Ibsen's Volksfeind dan ook zoo bijzonder liefheb, omdat hij juist die idee zoo prachtig uitbeeldt. Voor de ‘compacte Majorität’ heb ik een hartgrondige minachting. En, gelijk ik onlangs aan een anderen corr. schreef, het pleit daarom m.i. ook vóór Duitschland, dat het geïsoleerd staat en véél vijanden heeft in de wereld. - Ik durf op Uw vertrouwelijk slot niet véél antwoorden op deze plaats. Alleen dit, dat Uw hartelijke wijze van mij van dit alles deelgenoot maken ineens heelemaal uitwischt Uw schijnbare onverschilligheid jegens mij, van veel weken achtereen. Dat ge juist onder die behandeling zijt, lijkt mij in Uw geval heel verstandig. En voor de rest: Waarom zorgen vóór den tijd! Heusch, dat brengt Uw gestel slechts van streek. En wat geeft het! Ik-zelve heb juist op dat punt zoovéél doorgemaakt, en zit er soms nog midden in. Maar men moet er zijn schouders tegenin zetten, en de dingen aanvaarden zooals ze nu eenmaal zijn. - Of men zich al van te voren verontrust, wat helpt dat? Alles komt zoo anders gewoonlijk dan we het verwachten, of vreesden. Wilt ge U nu voortaan beteren ten mijnen opzichte? Dan vergeef ik U héélemaal. - - -
Mevr. M.K. - Graag voldeed ik aan Uw verzoek.
Mimosa. - Vriendelijk dank voor Uw beide brieven. Mijn gezondheid is gelukkig tot hiertoe bijzonder goed - hetgeen wel noodig is dezen winter. Het verheugt mij zeer dat mijn ‘Terugblik’ bij U zooveel sympathie en instemming vond. Alles wat gij daaruit aanhaalt is wèl een bewijs hoezeer het stuk U trof, en hoe gij het hebt nagevoeld. Neen, de bewuste medewerker door U bedoeld is geen onderwijzer. Over zijn artikelen wil ik in de corr. niet schrijven natuurlijk. Christus Consolator deed mij in het geheel niet ‘spiritistisch’ aan; enkel wáárgeloovig in den mooisten zin. Zeker, de spiritisten zeggen ook: Hij of zij is niet dood. Maar datzelfde zegt iedereen die gelooft in een persoonlijke opstanding, óók b.v. een Roomsch-Katholiek. - Uw tweede schrijven berust dunkt mij een beetje op een vergissing; het gold toen niet 12½, maar 10 jaar, en ik herinner mij Uw bloemgeschenk nog zeer goed. - Vriendelijk dank voor een en ander.
Carmen Silva. - Hartelijk dank voor Uw photo, met het zeer benijdbare prachtvolle haar. Overigens, ik beken eerlijk dat ik niets ervan begrijp. Want gij ziet op die photo uit als een jong meisje. En toch schijnt zij eerst onlangs gemaakt - indien ik Uw brief goed begrijp. En tegelijk vertelt gij in den vorigen brief over 17 jaar geleden, toen gij reeds ergens in betrekking waart (die hond-geschiedenis), en over een 2de huwelijk van U, en over kinderen (in het meervoud). Leg mij dat alles eens uit. Als ik eens in Amsterdam kom, zal ik trachten den tijd te vinden U dan op te zoeken. Gij interesseert mij. En onze gemeenschappelijke dierenliefde daarenboven is zulk een band. Gij moet niet denken dat mevrouw v. H.... niet héél véél geld besteedt aan dieren. Vriend en vijand is het erover eens dat zij haar halve fortuin voor hen weggeeft, maar, àlles kan ook zij niet doen, en daarenboven is hare opvatting eene zeer afzonderlijke in veel opzichten. - Die geschiedenis van dien hond vond ik zoo ècht-natuurlijk (die van vóór 17 jaar, door U-zelve meegemaakt). Zoo zijn zij, zoo onbeschrijflijk lief in het troosten, en willen helpen; en dan hebben hunne oogen zulk een niet weer te geven uitdrukking van zachte aanhankelijkheid. Onze vroolijke ondeugende Bennie kan dat soms ook zoo hebben; er is dan een wereld van stille weemoedige sympathie in zijn anders zoo stralende levendige kijkers. - - Het verhaal van dien Franschen hond heb ik gelezen in een Fransche courant; vermoedelijk heeft het N. v/d D. het daaraan ontleend. Arm beest, opnieuw naar het front te moeten! Om de arme dieren haat ik den oorlog nog het allerméést. Dat de spoorweg-maatschappijen in zake het vervoer van levend vee onder en boven de wet schijnen te zijn, is een schande, een schande voor Nederland. Maar het is zoo. Meermalen, wanneer we met de twee hondjes van Marie
per ijlgoed reisden, liet men juist dat mandje met levende dieren staan ‘wegens plaatsgebrek’, terwijl kóffers met levenlooze waar stééds vóórgingen, óók herhaaldelijk in Frankrijk. Nooit in Duitschland. Wij zorgen nu zelven ervoor dat ze, bij overstappen, enz., meekomen, door ze - zooals men in Engeland met alle bagage moet doen - persoonlijk er uit te gaan halen, uit de wagons met koffers. Maar, is het geen schande dat zoo iets moet gebeuren, waar ingeschreven ijlgoed volgens recht terstond meemoet, hetgeen met koffers ook stééds geschiedt! Onze zwervelinge-poes hebben we Mieke gedoopt, maar noemen we meestal tegen elkaar ‘Poesje’. Zij is zoo klein en teer, en blijft maar schuw, hoe goed we ook voor haar zijn. Toch wil ze steeds bij ons in de huiskamer wezen zoodra Benjamin maar even uit is. Komt die echter binnen, dan rent ze weg, en zet hijzelf een vreeselijk gehuil op, want in den grond is hij, geloof ik, bang voor haar. - In die behandeling geef ik U groot gelijk. Ik-ook zou het stellig doen in Uw geval. Op dat punt kan ik U de hand reiken in zake ondervindingen. En mijn leer is dan in zoo'n omstandigheid, dat ieder zichzelf het naast is, en dat men alles moet beproeven. Overigens hoort men op dit punt zóóveel buitengewoons dat ik er gaarne in geloof. Zelve heb ik het echter nog nooit beproefd, en gelukkig ook niet noodig thans. - Ja, dat hoop ik zéér, dat ik nog veel van U zal blijven hooren. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|