De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
H.v.L. - Zooals gij ziet heb ik Uw stukje opgenomen. Ik heb deze opinie van U door meerdere éérlijke menschen hooren uitspreken. En ik voor mij deel haar. Het zal ook hier wel weer zijn als met de gruwelen der kozakken: ‘Och, dat is zoo ver weg, dat interesseert mij niet.’ - Nu Japan, - dat verklaarde Kiautschau voor China terug te willen hebben, en dáárom te vechten, - die bloeiende kolonie veroverd heeft, nu zegt het kalmpjes en brutaal: ‘Wij houden het voorloopig, en dan zullen we dáárna wel eens zien wat we doen.’ En dáárover zwijgen al diezelfde menschen die zoo ijselijk verontwaardigd doen over de schending van België's neutraliteit. - En met U vind ook ik het een schande, dat er zelfs geen wapenstilstand wordt gesloten om de lijken te begraven, dat een Roode Kruis-trein wordt aangehouden, enz. Dat Frankrijk en Engeland onze schepen hebben aangehouden, is evengoed een neutraliteitsschending geweest. Maar ik vind dat wij tot elken prijs den vrede moeten trachten te bewaren, in het belang van ons land, maar óók omdat oorlog altijd is een schande. Daarom eer ik onze Koningin en onze Regeering onbegrensd zoolang zij dat standpunt van vrede boven alles blijven innemen. Wat aangaat Uw bewering over de pers en het domme publiek, met de grootste instemming neem ik die over: En dat opstoken in ons land in de couranten, zoo in 't geniep, door allerlei steken onder water tegen de Duitschers door onze Holl. pers, is 't niet schandelijk!? En wat praten die domme menschen de pers na, menschen die nooit in Duitschland, Engeland of België gewoond hebben, dus die volken niet kennen. Ik verwijs U ook speciaal naar mijn artikel in dit blad, wat aangaat dien slotzin van U. Want gij hebt volkomen gelijk. Men moet toch eenigzins de menschen kennen als naties, onder hen gewoond hebben, om over hen te kunnen mee-spreken. Onze pers echter, behoudens een enkele uitzondering hier en daar, heeft de opstokende gewoonte om van elk van Duitsche zijde komend bericht erbij te voegen: ‘'t zal wel niet waar zijn’, en integendeel die van Fransche en Engelsche zijde (Reuter-telegrammen) zonder eenig commentaar op te nemen als feiten. 't Domme publiek zegt dan: ‘'t Staat in de ‘krant’, dus... | |
[pagina 288]
| |
't is wáár’. - Lees nu b.v. in 't Overzicht v/d Week eens wat er waar is van dat opzienbarende bericht van den correspondent van ‘De Tijd’. Het wordt van Duitsche èn Hollandsche zijde met zeer duidelijke onwederlegbare gegevens weersproken. Maar denkt gij dat de menschen in het algemeen het daarom zullen gelooven? Och neen! Een ongenoemde ‘correspondent’ van De Tijd heeft dat praatje in de wereld gestuurd. En dat onbewezen praatje leutert nu de een den ander na, maar de tegenspraak met bewijzen wordt eenvoudig genegeerd. En ook Uw beschouwing omtrent die dronkenschap der Duitschers deel ik volkomen: De Duitschers kwamen in leege huizen, geen thee, geen koffie, niets voor hun doodvermoeide dorstige lichamen, 't lag toch voor de hand, dat ze zochten en dronken wat ze vonden. Is 't hun schuld dat ze niets vonden dan alcohol en wijn, overal! Is 't hun schuld, dat ze dronken werden? Juist ditzelfde heb ik-ook honderden malen gezegd. Het is best mogelijk dat het alles wáár is wat omtrent die dronkenschap wordt bewéérd, maar het past in elk geval allerminst de Nederlandsche, bij volksfeesten zich steeds walgelijk aan jenever te buiten gaande bevolking, om zich nu zoo huichelachtig aan te stellen over die Duitsche dronkenschap in abnormale vreeselijke toestanden. Gelijk gij terecht zegt, na ontbering en ellende en honger en dorst is het vrij wat vergefelijker wanneer, bij de eindelijke zegepraal door den oorlog, de tot monsters gemaakte, gekweekte, ongelukkigen zich te buiten gaan aan met stroomen vloeienden wijn, dan wanneer, b.v. op het vrome Scheveningen (wat ik met eigen oogen zag), op klaarlichten dag reeds de gansche visschersbevolking, kinderen incluis, stomdronken, walgelijk-jenever-vol langs de straat schreeuwt, ter eere van de geboorte van prinses Juliana of van de onafhankelijkheidsfeesten. Daarover zwijgt gansch onze pers. Toen heette het: ze waren vol ‘feestvreugde’, de café's (m.a.w. de kroegen), waren overvol van ‘vroolijke menschen’, en dergelijke dubbelzinnigheden van dien aard, waarin de ‘eerlijke’ pers zoo ver is. Maar thans wordt het zich aan wijn te buiten gaan der uitgeputte en overspannen Duitsche soldaten voorgesteld als een ‘barbaarschheid’ alleen aan die natie eigen. Ik herhaal wat ik steeds heb getuigd: In vredestijd heb ik in Duitschland, Berlijn en Frankfurt inbegrepen, nooit de helft ook maar gezien van de walgelijke dronkenschap die ten onzent regel is, zelfs maar op een gewonen Zondag als je in de volksbuurten komt. Ik waag mij ten onzent nooit op straat bij volksfeesten, of op den 2den Paasch- of Pinkster-dag, enz. In Duitschland daarentegen kan men dat overal doen, zonder ooit dronken menschen tegen te komen. In Zwitserland ook. Maar niet in Parijs. En in Engeland drinkt juist de hoogere klasse, de vrouw speciaal, zéér veel. Over dat alles echter zwijgt men ten onzent tegenwoordig per-se. Terwijl in waarheid wij de laatste natie zijn die het recht heeft aldus over dronkenschap te durven verontwaardigd doen. Wij en België! Want, herinneren mijne lezers zich nog hoe ik onlangs een statistiek overnam uit het Vaderland, waarin stond dat België de meeste kroegen heeft van alle Europeesche landen, in verhouding tot de bevolkingen? - Ik vind U een ideaal-eerlijk mensch, en ik dank U hartelijk voor Uw schrijven aan mij. Nora. - Hartelijk dank voor Uw lief schrijven; dat echter helaas weer veel treurigs bevat. Speciaal ook voor Uw moeder moet dit wèl een hard ding zijn! - Welk een verandering voor iedereen geeft deze oorlog! - Ik kan mij zoo begrijpen dat gij U nog steeds verdiept in het lot dier arme zwervelingen. Want wij-óok zeiden steeds toen onze Gé in Zwitserland, in Chur, was ontkomen uit zijn reismandje: ‘Alles liever dan dit. ‘Wisten we dat hij dood was, dan zouden wij tenminste weten dat hij niet lijdt’. Ge kunt U dan ook voorstellen hoe dat weerzien was, een volle week later! En het arme dier zag er zoo gehavend uit. Wij gelooven dan ook dat zijn verstand er onder geleden heeft. Nadat hij als jong hondje dien zonnesteek heeft gehad is hij steeds vreemd gebleven in sommige opzichten, maar, na die zwerfweek, en zijn zwemtocht door de Inn, is hij geheel en al in de war. Maar hij is echt-goedig, en ook, ècht-gezond, en, aanhankelijk in de hoogste mate aan Marie. Ik noem hem altijd lachend ‘G.G.’ (hetgeen wil zeggen voor Marie: Ge'tje-Gek, want hij is heusch verzwakt van geestvermogens daardoor.) Indien gij den heer Veen die nieuwe abonnée opgeeft, dan hebt gij recht op een gratis-boekwerk van hem; ik maak U daarop attent, omdat gij veel houdt van lezen, en er zeer waarschijnlijk veel tijd toe zult hebben. - Ik zie tot mijn genoegen dat van lieverlede steeds méér stemmen opgaan die thans erkennen hoe de Belgische regeering beter had gedaan geen oorlogsverklaring te doen, maar liever af te wachten; (zie in het vorig nommer wat ik uit het Vaderland citeerde, van de hand van Generaal Staal). Ja, zooals gij terecht schrijft: ‘Wat heeft het zich thans op den hals gehaald!’ - Neen, één woord is niet juist in dien aangehaalden zin, want, niet ‘het’ (namelijk België) heeft zich deze ellende op den hals gehaald, doch de Belgische regeering bracht die over een onschuldig van niets wetend volk. En die regeering zit nu veilig en wel in Havre. Zóó gaat het in èlk land; als de regeering haar onmacht ondervindt dan pakt die bijtijds hare biezen en haar geld. - Maar de inwoners worden vermoord, beroofd, hunne dorpen verwoest, hun akkers platgetreden. De dieren maken het allen uitstekendGa naar voetnoot*). Wat mij aangaat, ik heb zóó veel te zeggen in dezen tijd, dat gij mijn gezondheid niet moet beoordeelen naar den inhoud van mijn hand in de Lelie. Want, ik zou nog wel drie Lelies èlke week willen en kunnen vullen - (als ik maar mocht.) -
L.B. (Zeeland). - Ik hoop dat gij U-zelf hierin zult herkennen. - Voor Uw vriendelijk schrijven over den inhoud der Lelie en voor Uw belangstelling daarin, maar bovenal voor Uw met de daad getoonde sympathie voor mijn dierenliefde heb ik U namelijk hartelijk dank te zeggen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|