Bericht.
In den brief dato 11 Augustus l.l. van de redactrice, die in No. 8 van 19 Augustus werd gepubliceerd, kwamen eenige pro-Duitsche mededeelingen voor, die wij niet opnamen, eenerzijds, omdat wij beter vonden in deze dagen geen sympathieën voor één der oorlogvoerende landen te hebben, anderzijds, omdat de redactrice schreef dat de publicatie geheel of gedeeltelijk kon plaats hebben. Wij namen daarom deze mededeelingen niet op. Achteraf blijkt nu, dat met dit laatste alleen het zakelijke gedeelte van den brief bedoeld was en niet datgene, wat over Duitschland gezegd werd. De redactrice schrijft ons nu, dat zij verwacht had, den geheelen brief opgenomen te zien, reden waarom wij dezen hieronder in zijn geheel opnemen, met weglating van het zakelijke gedeelte.
Amsterdam, 2/9 1914.
L.J. VEEN.
Bad Nauheim, 11 Augustus 1914.
Gij zult zeker wel begrepen hebben, dat U zich op de een of andere manier met ‘De Hollandsche Lelie’ moet helpen, want ik mag geen Hollandsch werk, manuscripten of brieven verzenden, alleen open zijnde, in het Duitsch gestelde postzaken. Daarom kan ik ook de manuscripten van anderen, die ik hier heb, niet zenden. Op 't oogenblik is reizen onmogelijk. Alle Hollanders, die met mij hier waren, zijn eveneens gedwongen te blijven. Russen, Engelschen, Belgen, Franschen mogen de stad niet meer verlaten. Den 31en Juli reisde een Hollander, een bekende van mij, van hier, en ik ontving eerst den 5en Augustus een bericht uit Kleef, dat hij daar niet verder kon; zijn koffer was verdwenen en hij dacht tot Nijmegen te voet te gaan, omdat de treinenloop, enz. had opgehouden. Ik behoef U niet te zeggen, hoezeer ik naar Holland verlang te komen, maar de toestand is nu voor ons buitenlanders zeer onaangenaam, hoewel het goddank heel veel waard is, dat ik hier bij iedereen zoo bekend ben, terwijl men bovendien de Hollanders vriendelijk behandelt.
Men moet in deze dagen hier in Duitschland temidden van een wereld-badplaats zijn, om op de juiste manier de liefde voor het vaderland te bewonderen, die nu iederen Duitscher bezielt. Er is geen spoor van klagen, ofschoon toch de vreemdelingen, de buitenlanders, in het bizonder zeer veel Russen (ongeveer 2000 jaarlijks), hier het geld inbrengen.
Iedereen heeft zich kalm, trouw aan zijn plicht, zonder evenwel den Franschen overmoed en bluf, voor den opmarsch gereed gemaakt zoodra de mobilisatie begon. Het doet iemand bizonder genoegen de jonge mannen iederen dag te zien wegtrekken, zingende ‘Gott erhalte Franz den Kaiser’ of ‘Deutschland, Deutschland über Alles’, blijmoedig en gereed voor den strijd, maar niet verhit door alcoholische dranken! Overigens heeft de regeering hier ook in dit opzicht zeer gewaarschuwd, wat niet genoeg te waardeeren is! En deze orde, deze snelheid, waarmede alles mobiel wordt gemaakt! Wij voelen het allen zoo juist hier, men heeft uit afgunst den oorlog gewild en daarom moet de rechtvaardige zaak van Duitschland zegevieren!
Want - zooals het wetboek met documenten