het ook om andere redenen dan de door Dr. de Hartog aangevoerde - zou ik niet graag dit alles onderschrijven.
‘De materialist vindt in zich slechts den lust om uit te leven,’ alsof alle materialisten per sé zelfzuchtig zijn! Maar, zoo mag men niet generaliseeren. Ik weet beter. Ik weet, dat er zijn die met Mathew Arnold zeggen en in praktijk brengen: ‘als dan dit aardsche leven het eenige is, laat ons het hoog houden.’
‘De materialist is de anti-christ, die het kruis niet wil, die geen plichtgevoel en geen menschlievendheid kent.’ Hoe durft men zoo iets beweren? Natuurlijk er is materialisme en materialisme, maar er is ook christendom en christendom.
Ik ken dan christenen, naam-christenen, zonder iets in zich van den Christus-geest, zoo zelfzuchtig en onmenschlievend, zonder eenig plichtgevoel, zoo anti-christelijk, dat men zich waarlijk niet behoeft te verbazen, dat zoo'n christendom, - een leugen en een vloek, veel grooter, veel weerzinwekkender nog dan het materialisme, dit laatste in het aanzijn riep.
Niets komt zoo maar uit de lucht vallen, het een ontwikkelt zich altijd uit het ander. Vreemd, dat de christenen dit altijd vergeten. Vreemd, dat ze ‘du haut de leur grandeur’ den staf breken over allerlei richtingen en stroomingen, die het onvermijdelijk gevolg zijn van de ontaarding van het christendom.
Het christendom, dat zich noemt naar hem, die kwam, niet om te oordeelen, maar om zalig te maken, om te redden en te behouden en lief te hebben wat verloren scheen, om te genezen de gebrokener van hart en de kranken naar lichaam en ziel. Het christendom dat zich noemt naar hem, die sprak van den Vader, die de rookende vlaswiek niet zal uitblusschen noch het gekraakte riet verbreken; naar hem die vol deernis, vol ontfermende liefde zijn zegenende handen uitstrekte over allen, want allen zonder onderscheid, die opstaan en tot den Vader gaan, worden in liefde aangenomen en met vreugde begroet. Nog eens het christemdom, dat zich noemt naar hem, en... leeraart bij monde van Calvijn, dat God besloot menschen te verwekken met de opzettelijke bedoeling hen dan door middel van de zonde voor eeuwig te verderven.
In het hoofdwerk van Calvijn ‘de Institutie’, leest men in het IIIde boek, dat tot opschrift draagt: ‘Van de eeuwige verkiezing, waardoor God sommigen tot zaligheid en sommigen tot verderf geordineerd heeft’: ‘De eerste mensch is gevallen, omdat de Heere geoordeeld had, dat zulks wet en oorbaarlijk was. Waarom Hij dat geoordeeld heeft is ons onbekend’ (III, 23, 8).
‘Zoo verwerpt dan God degenen, die Hij voorbijgaat, en dat om geen andere oorzaak dan dat Hij hen wil uitsluiten van het erfdeel, hetwelk Hij voor Zijne kinderen verordineert en bestemt’. (III, 23, 1).
‘Dat God door een eeuwigen en onveranderlijken raad eenmaal besloten en verordineerd heeft, welke menschen Hij namaals tot de zaligheid verkiezen en aannemen, en wederom welke menschen Hij tot het verderf verwerpen wilde’. (III, 22, 1). Calvijn zelf noemt dit (Institutie III, 22, 1) het ‘decretum horribile’ d.w.z het ‘gruwelijk besluit’!
‘'t Is wel een vreeselijk besluit, ik beken het; nochtans zal niemand kunnen loochenen, dat God van te voren eer Hij den mensch schiep, geweten heeft wat einde en uitgang de mensch zou nemen en hebben, en dat Hij het daarom te voren geweten heeft, omdat Hij het door Zijn besluit in zulken wege verordineerd had’. (III, 23, 7).
‘Dat dengenen, die Hij ter verdoemenis toeëigent, wel door Zijn rechtvaardig en onberispelijk, maar nochtans onbegrijpelijk oordeel, de toegang tot het leven wordt afgesloten.’ (III, 22, 7).
‘Hetgeen ik zeg moet ook niet schijnen ongerijmd te zijn, te weten, dat God niet alleen den val van den eersten mensch en daarin het verderf van zijn nakomelingen te voren gezien, maar ook door Zijn goeddunken geordineerd en geleid heeft.’ (III, 23, 7).
‘God bekeert derhalve de halsstarrigen en verstokten dáárom niet, omdat Hij aan hen niet te werk legt die krachtiger genade, die Hem niet zou ontbreken, zoo Hij die te voorschijn brengen en gebruiken wilde.’ (III, 23, 1).
‘Dat de Heere menschen geschapen heeft, van wie Hij te voren zonder eenigen twijfel wist, dat zij ten verderve gaan zouden en dat dit alzoo gedaan en geschied is, omdat Hij alzoo wilde.’ (III, 23, 5).
‘Dewijl het bestel en de beschikking van alle ding in Gods hand is, dewijl bij Hem de macht is der zaligheid en des doods, zoo ordineert Hij het door Zijn wil en raad alzoo, dat er onder de menschen sommigen geboren worden, die van den schoot der moeder aan ter dood zekerlijk zijn toegeëigend, opdat zij door hun verderf zouden dienen tot prijs en heerlijkheid van Zijn naam.’ (III, 23, 6).