Gedachtenwisseling.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
Amsterdam, 22/3 '14.
Hoog Welgeb. vrouwe
Jvr. Anna de Savornin Lohman,
redactrice v/d Holl. Lelie, Den Haag.
Hoog Welgeboren vrouwe,
Ondergeteekende, geen abonné van uw blad maar daarom toch wel een lezer, is het misschien toegestaan U eenige plaatsruimte te verzoeken ter plaatsing van onderstaande regelen, waarin ik zal trachten vast te leggen mijne gedachten, opgewekt door het stukje des heergin J. gericht tot Mevr. S. Hoogendijk- nesse te Assen, in het nummer van 18 Maart 1.1.
U, Mejonkvrouw, bij voorbaat mijn vriendelijken dank.
‘De 5 voorbeelden die de heer J. aanhaalt in bedoeld stukje spreken van het huwelijksleven op sexueel gebied, en deze heer laat het voorkomen alsof het geluk, dat is: tevredenheid, uitsluitend daarop, in het huwelijksleven, berust.
Wanneer nu een der echtelieden zijn geslachtsdrift niet meer kan bevredigen moet het geluk tusschen die beide menschen daardoor verbroken worden? Is deze heer J. wel eens den indruk deelachtig geworden dat de hooge gemeenschap des geestes die een man en een vrouw met elkaar kunnen hebben, de prikkel tot geslachtsgemeenschap op den achtergrond schuift. Wat is liefde tusschen man en vrouw? Is het niet zelfverloochening van den een tegenover den ander? Moet het niet zijn liever een dienst te bewijzen dan een dienst bewezen te worden? En wanneer het bewijzen van een dienst gepaard gaat met lijden, hetgeen zal zijn indien de een om gezondheidsreden van den ander in de geslachtsgemeenschap onthouding moet betrachten, zoo vraag ik mij af, is het hem of haar niet mogelijk bij werking van het hoogere des geestes, den drang te onderdrukken? Want is bij de geslachtsgemeenschap het geestelijke van den mensch niet buiten spel? Mijns inziens wel.
En wederom vraag ik mij af: als een mensch, dat is: denkend wezen, alzoo geen dier hetwelk alleen bij instinct te werk moet gaan, geen geslachtsgemeenschap om den wille van den ander kan bekomen, méet hij zich dan toch tot een ander wenden om aan den drang voldoening te geven?
Mij dunkt, de handelingen in de voorbeelden door den heer J. genoemd, dienen als moraal voor de massa, maar bij een hoogstaand mensch kan die moraal m.i. geen ingang vinden.
Hiermede bedoel ik niet mijzelf als een hoogstaand mensch te beschouwen, maar wel als iemand die beproeft dat te zijn, en ik geloof dat iemand nimmer zedelijk hoog kan staan als hij zich gaat behelpen gelijk de personen als in de voorbeelden aangehaald.
De sexueele gemeenschap, die toch de grootste uitdrukking van liefde moet zijn, en liefde die moet ontstaan door de gemeenschap des geestes, al is dan ook de geest op het moment der gemeenschap niet in werking, of beter, onder-