derheid, der ‘botterrikken’ zooals gij-zelve hen zeer oneerbiedig noemt. Gij schrijft zoo leuk over die bewuste ervaringen, dat ik zoo'n idee heb dat ge juist iemand zoudt zijn om zoo iets geestig te beschrijven voor het groote publiek. Ja, nietwaar, zulke steeds den prijs noemende, en steeds hunne voorname relaties uitbazuinende ‘beschaafden’ werken steeds ook op mijn lachlust. Uw beschrijving doet mij denken aan een mijner familieleden, die door de positie van haren man aan de Koningin werd gepresenteerd, en wien die eer zoo naar 't hoofd was gestegen, dat ze de malste verhalen tegen U opdischte over de haar te beurt gevallen ‘intieme’ ontvangst, zoo iets alsof de Koningin haar gansche leven had gereikhalsd naar eene kennismaking met haar. Ditzelfde familielid had ook een overgrootvader die eigenlijk den slag van Waterloo had gewonnen’, - vertelde zij U als zij op dreef raakte in het bluffen. Overigens gelukt het zulke menschen, bij al hunne vulgariteit, toch tenslotte er te komen waar ze willen. Ik heb families gekend die jarenlang schouderophalend op bovenbedoelde dame neerzagen, en nochtans eindigden met haar tenslotte bij zich aan huis te ontvangen. Dank zij haar onverdroten volhouden, en zich elken trap laten welgevallen alsof zij hem niet voelde. Tenslotte vond men haar juist òm dat alles, ‘toch wel een lieve vrouw’. Zoo is de wereld!
Inderdaad, dat slotverhaal doet de deur dicht!- Dat is dus droefheid! - Als je jong bent erger je je aan zooiets. Later lach je er om. Ten minste zoo gaat het mij. De heele wereld is heusch niet wáárd er zich aan te ergeren dat ze zoo huichelachtig is.
Onze Benjamin doet dat ook, evenals Uw trouwe kameraad, dat inviteeren om naar bed te gaan. Wij zijn gewoonlijk nogal laat, en dat bevalt hem niet, want, tengevolge van zijn vele drukte overdag, is hij 's avonds moe; ook al omdat hij in den grond geen sterke hond is. Dan loopt hij maar steeds heen en weer naar de deur van de slaapkamer, om ons te beduiden dat het z.i. tijd wordt. Tenslotte gaat hij zelf maar vast vooruit. Als we echter dan de deur laten open blijven is het goed, maar, sluiten we die, dan begint hij te krabben er aan, en keert weer tot ons terug.
Heel graag wil ik U ontvangen, maar, daar onze woning geheel opnieuw werd behangen, moesten we haar meteen voor de zomer-afwezigheid oppakken, zoodat ze op dit oogenblik niet in een toestand verkeert voor bezoek. In het najaar heel gaarne.
Theo. - Onder dit ps. zult gij U-zelven wel herkennen. Uw eene ged. heb ik geplaatst. De andere vind ik te hatelijk gesteld om haar zonder Uw naam op te riemen. Dat gij in Uw omstandigheden U moet houden aan een ps. vind ik zeer natuurlijk. Maar het is m.i. niet billijk anderen onder een schuilnaam zoo te beleedigen als gij het hier eene algeheele godsdienstige richting doet. Wat gij-zelve zoo afkeurt in het door U mij gezonden versje uit die courant, dat doet gij in die ged. Uwerzijds precies evenzoo. Dus, reeds om die reden zal ik 't maar niet opnemen. Hartelijk gegroet, en, moed gehouden!
F.A.E.W. - Voor Uw vriendelijke woorden over den inhoud der Lelie dank ik U zeer, alsmede voor het mij toegezonden uitknipseltje van Uw hand. Zeer zeker wil ik gaarne eventueel Uw bijdragen plaatsen, zoodra gij mij die ter inzage zendt. - Uw instemming is natuurlijk voor mij zeer aangenaam. Dat er velen zijn, die met mij de dieren liefhebben, dat ondervind ik dagelijks, maar het doet mij goed in Uw brief te lezen dat gij-ook een afkeer hebt van het algemeene menschengehuichel en onwaar gedoe. en dat ook U het schandelijk geldverknoeien voor het leger, enz., tegen de borst stuit. Juist van iemand die zulk eene positie heeft bekleed als de Uwe, hoort men het gaarne dat hij zulk een onafhankelijk oordeel heeft bewaard. - Wat het door U mij toegezonden uitknipsel aangaat over het wegens mond- en klauwzeer gedoode vee, ik geloof niet dat de eigenaar zal schade lijden, want die zal waarschijnlijk wel hoog zijn verzekerd geweest. Maar wel geloof ik met U dat menig veearts veel te snel klaar is met dat wreede vonnis: doodmaken. Ik heb in dat opzicht reeds zoo veel afschuwelijkheden bijgewoond. En ik ben overtuigd dat menigmaal een beest heel goed gered kan worden door moeite en zorgen, waar de behandelende veearts gemakshalve dadelijk zegt: doodmaken, of ook waar de bezitter-zelf dien weg verkiest.
Mag ik er dus op rekenen Uw bijdragen ter inzage te zullen ontvangen? - En nogmaals gedankt voor Uw schrijven.
Mimosa. - Ja-zeker, Uw brief met dat verzoek om particulier antwoord ontving ik in goede orde. En ik wil hem ook stellig particulier beantwoorden. Maar juist in die dagen kwam mijn uitstedigheid er tusschen in, - en ziedaar de reden der vertraging. Van kwalijk nemen is geen sprake natuurlijk. - Wees maar gerust, natuurlijk ben ik van plan die achterstallige correspondentie van 1912 af te doen in dienzelfden geest zooals gij het U voorstelt. Dat spreekt vanzelven, dat dit de eenige weg is die overblijft. De nieuwe brieven, die welke thans komen, beantwoord ik steeds geregeld na ontvangst. Maar, dat kan niet altijd zijn in het d.a.v. nommer, omdat een weekblad eenige dagen van te voren reeds klaar moet zijn. - Op het onderwerp van dien eersten brief, waarover wij reeds vroeger correspondeerden, beantwoord ik U dus particulier. - Wat Monna Vanna aangaat, over die ‘onzedelijkheids’-quaestie denk ik precies als gij. Wie anders dan Christus-zelf heeft het zeer ware woord gesproken: Den reinen is alles rein. En omgekeerd geloof ik met U, dat zij die overal iets in zoeken, dat (volgens hen) vuile gedachten opwekt, zelven vuil en onrein van aard zijn. Uw opmerking omtrent dien pater over wien gij in de Groene hebt gelezen in verband met Monna Vanna, schijnt mij dan ook zeer juist. Het doet mij denken aan het onlangs in den Dierentuin hier voorgevallene, toen de Roomsch-Katholieke aandeelhouders zich tegen de opvoeringen van eenige stukken verzetten, en een hunner verklaarde dat een Fransch stuk, daar onlangs gegeven, gelijk stond met wat men ziet in een Parijsch bordeel. Zeer terecht werd 'r toen tusschen-in geroepen: ‘Hoe weet U dat zoo precies?’ Zoo ook denk ik er over.