Derhalve vinden ze het dikwijls beter onderdak te zoeken in hooischuur, onder bruggen, in waggons van spoorwegen, in loodsen, enz.
Natuurlijk riskeeren ze opgepakt te worden door de politie.
Maar, als ze verstandig zijn, dan zoeken ze die nachtkwartieren meestal een paar uren gaans buiten de stad.
Wat voeding betreft, weten ze wel, dat ze een goeden maaltijd krijgen, wanneer ze een of ander karwei voor den boer verrichten.
Landloopers houden van vrijheid. Door hun buitenleven worden ze vrijheidlievend. Ze staan dan ook niet graag onder de plak van den een of anderen drilbaas. Dit onder de plak zijn doet hen ook dikwijls den arbeid schuwen.
Met tact echter zou men honderden landloopers weer aan geregelden arbeid zich doen gewennen.
Daartoe behoort echter geduld en menschlievendheid. Ze hebben het leven meestal niet van de beste zijde leeren kennen.
Dus moeten ze tamelijk veel vertrouwen in iemand hebben willen zij weer geregeld voor zoo iemand gaan werken.
Ze hebben het vertrouwen in menschen verloren, omdat ze te lang ruw en onmenschelijk behandeld zijn.
Dikwijls maken ze kennis met den rechter, die hen wegens landlooperij veroordeelt.
De rechter heeft zelden of nooit honger geleden. Derhalve kent hij den landlooper niet, die gedurende jaren geen goeden disch gezien heeft.
Gelaten draagt de zwerver dan ook zijn vonnis, zonder te protesteeren, zelfs al was dat vonnis onrechtvaardig.
Waarom? Omdat de landlooper weet dat voor hem geen recht bestaat.
Hij weet dat niemand zich zijn lot aantrekt en daarom gaat hij naar de gevangenis, zooals een schaap naar de slachtbank, zonder mopperen, zonder protest.
De politie behandelt den landlooper meestal ruw en hardhandig, wreed en onrechtvaardig.
Ze zijn het gelukkigst, wanneer ze in eene goede streek aangeland zijn, waar volop vruchtboomen zijn en groenten verbouwd worden. Overdag houden zij zich dan meestal schuil, maar 's nachts maken zij een vuur, koken wat aardappelen, en wat bieten, eten een appel en tevreden zijn ze.
Natuurlijk biedt het zwerversleven veel interessants.
De groote vrijheid ligt voor hen. Ze zijn niet verplicht een bevel uit te voeren, want niemand is er die hen beveelt.
Met zonsopgang zijn ze op weg en bij zonsondergang zoeken ze eene geschikte plaats om te overnachten.
De weg, de eindelooze weg roept hen, trekt hen en er is bijna geene macht, die hen zou kunnen terughouden.
Langzamerhand leeren ze de Groote Vriendin Natuur kennen. Ze weten nauwkeurig, hoe de wind waait, of het regenen zal, of dat men vorst of sneeuw kan verwachten.
Ze kennen de vruchtbare landouwen en de dorre, eenzame woestijn.
Ze kennen de heldere, zuivere lucht der woestijn en de natte nevellucht van het noorden.
Ook lezen zij. Zij vinden hier eene courant, daar een verwaarloosd boek. Daaruit putten ze de noodige wijsheid.
Vaak wandelen zij langs spoorwegen. Want reizigers, soms ex-landloopers of landloopers in spe, werpen de couranten, die ze gelezen hebben, uit de coupé-vensters. De landlooper weet zulks en op die wijze krijgt hij allerlei bladen te lezen, die hij hier en daar verstrooid langs de rails der spoorlijnen vindt.
's Avonds vindt men ze bij groepen rondom een vuur geschaard. Iedereen vertelt zijn meer of minder opgesmukte levens- en lijdensgeschiedenis met vele humoristische tafereelen daartusschen.
Ze zien dag in dag uit de zon opkomen, die ze roept verder te gaan, want te lang in eene plaats vertoeven dat laat de politie niet toe.
Ze kennen de zon goed en hebben haar lief, die Tederen morgen den hemel en het landschap met de schoonste tinten schildert.
Voor rivieren en beekjes hebben ze ook een zwak. Aan de oevers der rivieren houden ze vaak stil, bouwen er soms een kamp en richten zich zoo in, dat ze er enkele dagen kunnen vertoeven.
Want hier is het voor hen zoo gewichtige water, waarmee ze hunne kleeren kunnen wasschen en hun eten kunnen koken.
Ze verdeelen onder elkaar alles wat ze hebben kunnen machtig worden. De een heeft wat boontjes opgehaald, de ander wat aardappelen en een derde wat brood.
Daarvan maken ze hunnen maaltijd. Dan komen de tongen los en iedereen vertelt iets van wat hij zoo al beleefd heeft. Deze verhalen zijn niet altijd even vroolijk. Er komen ook droevige tafereelen in voor.