dat men dan datzelfde betrekkelijk heel spoedig te boven komt wat eerst zoo heel onoverkomelijk scheen. - Thans komt er een stukje in Uw brief van zoo vertrouwlijken aard dat ik er niet op wil ingaan, om U niet te verraden. Ik wil U alleen maar zeggen dat ik Uw opvatting in die zaak de juiste vind; blijkbaar is deze ondervinding voor U van nut geweest om U tot meerdere rijpheid te brengen. Uw reisverlangen kan niemand beter navoelen dan ik. Ik kan wel zeggen dat de begeerte naar reizen een obsessie bij mij is geweest van kind af, en dat ik geen enkel stukje uit mijn leven zou willen missen, enkel reeds dáárom niet, omdat het mij is gegeven geworden zoo heel veel van de wereld te zien daardoor. Maar, mij dunkt, die logeerpartij ver-weg, waarover gij schrijft, zou U de gelegenheid geven tot een begin der vervulling van Uw wensch; bovendien, de betrekking die U tegenwoordig meer aanlokt dan Uw eerste ideaal is dáár misschien nog eerder te krijgen dan hier in Holland, en dan stellig onder veel aangenamer omstandigheden.
Gij vraagt mij, hoe ik de ‘koelbloedigheid’ van Alfonso vind bij gelegenheid van dien laatsten moordaanslag op hem. - Ik haal steeds de schouders op als ik bij al dergelijke gelegenheden lees van de zóógenaamde koelbloedigheid, enz., die vorstelijke personen - volgens de lik-couranten - nimmer verzuimen aan den dag te leggen. Voor ik geloof aan al dat moois moet ik 't eerst zien met eigen oogen. En ik ben het geheel eens met U, dat het arme, aan hem opgeofferde paard in dezen alle medelijden verdient. Bij aanslagen van dien aard, bij oorlogen-óók, is het mij steeds een speciale ergernis dat de onschuldige dieren de eerste en onschuldigste slachtoffers zijn van de menschelijke gemeenheden. Uw verstandige woorden zijn volkomen juist:
‘Koelbloedig’, stel je voor! Het is natuurlijk de gewone reflex-beweging; wanneer iemand je paard in de teugels grijpt, trek je onwillekeurig de teugels terug, waardoor het paard steigeren moet, door de pijn op zijn tong.
Het lot Uwer verschillende honden vind ik droevig. Naar wat gij ervan schrijft, schijnen zij wel goed terecht te zijn gekomen, maar toch moet ik U eerlijk bekennen dat ik, na Uw vroegere brieven, mij niet goed kan verklaren hoe het mogelijk is dat z|j nu ineens allen moesten verdwijnen. Vooral dat die eene niet is meegenomen naar Indië, vind ik van de eigenares leelijk. Dat zeg ik U heel eerlijk. Ofschoon ik uit Uw brief afleid, dat juist hij een goed thuis vond. Ik hoop dat gij mij mijn oprechtheid in dezen niet kwalijk neemt. Uw vorige beschrijving, van het ideale thuis dat Uw honden hadden, deed mij sympathiek aan. En nu weet ik wel dat de omstandigheden dááraan een einde maakten, maar, mij dunkt, dat gij nochtans ze niet hadt mogen wegdoen. Tenminste, zoo denk ik er over. Ik vind dat wij menschen plichten hebben aan de dieren, waarvan wij jaren lang liefde ontvangen, en dat het onze plicht is, ook al is die voor ons lastig en kostbaar, hen niet in den steek te laten op een gegeven oogenblik. Schrijf mij nu maar eens spoedig hoe het U verder gaat. En houdt U goed en flink.
Vero. - Het door U bedoelde stukje is reeds afgedrukt, en komt spoedig.
Ik zal U dat andere stuk ter omwerking zoo spoedig mogelijk zenden, maar ik ben op dit oogenblik niet in den Haag, en het komt in géén geval aan de beurt vóór den nieuwen jaargang. Gij hebt dus nog allen tijd.
K.K. - Ik heb Uw noodbrief ontvangen, en óók ontving ik verleden jaar Uw manuscript. Maar nog steeds heb ik dat laatste niet kunnen nazien, nu zal ik het spoedig doen. Die geheele corr:, en de daarbij toegezonden manuscripten van den tijd mijner ziekte, heb ik afzonderlijk gehouden om, en passant, de actueele correspondentie tegelijk te kunnen afdoen, want die gaat natuurlijk zijn gang. De ‘stakker’, zooals gij Uw geesteskind noemt, is dus niet verdwaald geraakt. Ik zal U eerlijk mijn oordeel zeggen.
Felix II. - Ik herinner mij dat pseudoniem van U, want gij geeft thans geen op. Ja, ik kan mij begrijpen dat het nu buiten bij U heerlijk is. Wij hebben die laatste dagen van April zoo volop kunnen genieten van het eindelijk-gekomen voorjaar. Jammer dat onmiddellijk daarop zulke koude gure dagen volgden alsof het najaar moest worden. - Ik ben blij dat mijn voornemen verschillende verkiezings-artikelen te plaatsen, van verschillende richting, Uw instemming vond. Hartelijk gegroet.
Liberté. - De postzegels in orde. Uw beschouwing over liefde en huwelijk ontvang ik gaarne alsnog. Gelijk gij weet komt het er m.i. niet op aan of Uwe denkbeelden afwijken van de mijne, als zij maar de moeite waard zijn te worden gepubliceerd. Gij vraagt mijn oordeel over dat versje; om U de waarheid te zeggen vind ik dat het wel raker en scherper had kunnen zijn; (over den Kamer-candidaat). Het artikel uit het Volk dat gij mij dezer dagen toezondt, bespreek ik alsnog in een Overzicht van de Week, in verband met iets dergelijks dat ik juist kort te voren las in: Je sais tout.
J.M. - Ik plaats het laatste stukje in de Lelie, maar, nu moet gij mij heusch niet dadelijk nog méér zenden, want ik heb niet terstond plaats voor zóó veel tegelijk. Uw brief zal ik, om U niet te verraden, niet beantwoorden. Dat is, denk ik, 't meest veilig. Ik ben zoo blij dat mijn particulier schrijven U alles ophelderde, en dat ik U genoegen deed daardoor. Van ons beider vriendin hoorde ik, dat gij reeds lang met haar correspondeert. Hartelijk het beste toegewenscht.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.